28 maart 2007
Auteur: Paul M. Borggreve (Pays-Bas/The Netherlands/Nederland)
28 maart 2007
De volgende van de duizenden dagen,
dienst van kwart over elf tot kwart voor acht,
voorafgegaan door een minzaam klagen
en kopje koffie voor voldoende kracht
op een bodem van een stevig ontbijt.
De krant weer niet helemaal uitgelezen,
misschien vanavond, maar nu is het tijd
voor vertrek tot het innigste wezen
der mens: werk en inspanning, het zweten
des aanschijns. Het laatste, het eerst op weg
naar kantoor in een rijwielrit bemeten
op één kwartier, langs centrum en stadsuitleg.
De vier torens torsen de arbeidslust.
de parkeerplaats vol, ook de fietsenrekken
bieden geen plaatsje meer. Mijn ros ter rust
gezet, besloten aan één van de hekken.
Het toegangspasje om mijn nek gehangen,
ik groet de rokers en ga naar de deur,
de poort tot een ambivalent verlangen
zingeving, zelfwaarde en duffe sleur.
De portier knikt. De koffie-automaat
bedient een medemens van bruine sappen
met elk een naam die smaak te boven gaat,
het slachtoffer van maandagochtendgrappen.
Ik beklim gelaten de veertien treden
langs de hal waar collega’s ter pauze staan
tot de belzaal waarin uren vergleden
en ook vandaag acht uur zullen vergaan.
Een bureau waar ik eerder heb gezeten
roept mij toe vanaf het beleiland
haar stoel hangt slordig, de zitting versleten
onder het blad, een beetje te vaak bemand,
maar goed genoeg voor mij. Lekker vertrouwd
schuif ik aan breng de terminal tot leven,
personal settings worden traag opgebouwd
ik zet de headset op en wacht nog even.
‘Goedemorgen, waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Gesprek na gesprek dezelfde problemen,
de prettige dag als terugkerend refrein:
twee uur voorbij, ik moet nu pauze nemen.
Tien minuten voor een plastic beker
mokka met melk; er zit cafeine in,
niet heel slecht, een geslaagde opsteker
voor een frisse moed en hernieuwde zin.
‘Goedemiddag, waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Gesprek na gesprek dezelfde problemen,
de prettige dag als terugkerend refrein:
twee uur voorbij, ik moet nu pauze nemen.
Een korte wandeling. Even naar buiten
Het is prachtig weer. Het voorjaar is vroeg
de knoppen barsten, pluimvee aan het fluiten
een moment van mijmering in het gezwoeg.
Ik slenter wat en eet mijn krentenbollen.
Over de ringweg raast het autoverkeer.
Het mengsel van groen, zwerfvuil, hondendrollen,
steeds dezelfde ronde, is er niet meer?
Langs de vijver, het bankje, platbetreden
pad der gewoonte, spannend evenmin
als vervelend, geen enkel cliché vermeden
rechtsom gelopen en terug bij het begin.
Het gebouw, de portier de automaat
een knik, een groet, mijn plaats weer ingenomen
wachtwoord getypt, gaap en weer paraat
voor de vraag, de klacht, laat alles komen.
‘Goedemiddag, waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Gesprek na gesprek dezelfde problemen,
de prettige dag als terugkerend refrein:
twee uur voorbij, ik moet nu pauze nemen.
Tien minuten voor een plastic beker
mokka met melk; er zit cafeine in
niet heel slecht, een geslaagde opsteker
voor een frisse moed en hernieuwde zin.
‘Goedenavond, waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Gesprek na gesprek dezelfde problemen,
de prettige dag als terugkerend refrein:
twee uur voorbij wij gaan afscheid nemen.
Het laatste gesprek, het liefst zo kort
mogelijk. Alles is naar wens. Afsluiten,
tas ingepakt, ‘nou, tot morgen’, geknord
en een zalige tocht naar lokkend buiten.
De pedalen voeren mij van de berg
der loutering, gematigd tevreden
door stad, naar huis. Soms is de mens een dwerg
onbetekenend vergeten verleden.
De Hunze, 1 april 2007
|