Logo World and Universal Academy (FR)
AMERICAN
ENGLISH
DUITS
RUSSIAN
PORTUGUESE
ITALIAN
SPANISH
Congo et l'Union Africaine
CHINA
JAPAN
NEDERLANDS

FRANÇAIS

WORLD AND UNIVERSAL ACADEMY FOUNDATION
CONCOURS LITTERAIRES ET CONCOURS ARTISTIQUES
ECOLE DES BEAUX-ARTS, DU CINEMA ET DE LA CULTURE
Organiser des concours, décerner des prix et dispenser des cours dans le domaine des arts et de la culture. Tels sont les objectifs de la Fondation WORLD AND UNIVERSAL ACADEMY.
 
 
  
 
 

 
 
ÉLISEZ LES MEILLEURES OEUVRES DU MOIS (JUILLET 2007)
ELECT THE BEST NOVEL/SHORT STORY OF THE MONTH
KIES DE BESTE ROMAN OF HET BESTE VERHAAL VAN DE MAAND
 
NOUVELLE/ROMAN 26
 

"MARLEEN"
Author/auteur: Edgard (Eddy) Adriaens (België, Belgium/Belgique)

Type  : Roman
Thema : Liefde

Beschrijving:
De eerste dag van het nieuwe schooljaar wordt Eddy verliefd op een nieuwe klas-genote, Marleen. Een paar maanden later al krijgt hij de bons. Maar dan blijkt dat geen van beiden elkaar écht kunnen loslaten.  Wat volgt is een dans van aanhalen en loslaten die de volgende twee jaren in hun leven zal tekenen en een referentiekader zal vormen bij nieuwe ontmoetingen in hun leven.

MARLEEN
Dagboek van mijn apenjaren in de Handelsschool van Aalst
 




In aangename herinnering aan vooral: (in alfabetische volgorde) Aldo, Carla, Danny C, Danny V.L, Deborah, Liliane, Linda, Marc, Marleen, Rudy en Stephanie

Opgedragen aan mijn echtgenote, Arlette en dochter, Tamara.
 
De auteur:
Ik ben Edgard (Eddy) Adriaens, geboren op 21.09.1953 in Aalst.  Ik groeide samen met mijn ouders en zes broers en zussen op in Terjoden. Na mijn middelbare studies werkte ik gedurende 14 jaar in een  paar KMO’s in het Aalsterse als correspondent en adjunct-(verkoops)directeur.  Daarna 18 jaar als relatiebeheerder bij Bacob en, na de fusie, als helpdesk-operator bij Dexia.
In 1975 trouwde ik met Arlette Scheerlinck.  We hebben een bloem van een dochter, Tamara.
Je kunt niet op een goeie morgen wakker worden, beslissen dat je gauw even een marathon gaat lopen en verwachten dat je een denderende prestatie gaat neerzetten.  Je kunt je evenmin op zo’n morgen aan het schrijven zetten en verwachten dat je een kunstwerk uit je mouw gaat schudden.  Ik heb die pretentie dan ook helemaal niet.  Ik ben geen schrijver, alleen maar de auteur van dit boek.


Het boek:
WYSIWYG … Wat voorligt, is mijn dagboek uit de jaren 70 – 73.  Toen geschreven en in 1995 wat ingekort en aangevuld.  Het is een sterk autobiografisch verhaal, waarin ik, - voor redenen die ik zelf niet goed begrijp, - van sommige mensen de naam veranderd heb en van anderen dan weer niet.  Mijn “dagboek” heeft nooit als dagboek bestaan.  Dit werk bevat dan ook geen accurate weergave van gesprekken of gebeurtenissen, doch geeft enkel een indruk van hoe ik de beschreven periode en wat er toen leefde en gebeurde aanvoelde.   
Het is niet mijn bedoeling mensen te kwetsen.  Als een van de vernoemde personen dit boek zou lezen en zich toch gekwetst of beledigd zou voelen door de manier waarop ik hem (haar) in mijn dagboek voorstel, bied ik hiervoor bij voorbaat mijn verontschuldigingen aan.
 
THOSE WERE THE DAYS MY FRIEND
(Mary Hopkins)

Once upon a time, there was a tavern
Where we used to raise a glass or two
Remember how we laughed away the hours,
Dream of all the great things we would do

Those were the days, my friend
We thought they'd never end
We'd sing and dance forever and a day
We'd live the life we'd choose
We'd fight and never lose
For we were young and sure to have our way

Then, the busy years went rushing by us
We lost our starry notions on the way
If, by chance, I'd see you in the tavern,
We'd smile at one another and we'd say

Those were the days, my friend
We thought they'd never end
We'd sing and dance forever and a day
We'd live the life we'd choose
We'd fight and never lose
Those were the days, oh yes, those were the days

Just tonight, I stood before the tavern
Nothing seemed the way it used to be
In the glass, I saw a strange reflection
Was that lonely woman really me?

(Refrain)

Through the door, there came familiar laughter
I saw your face and heard you call my name
Oh, my friend, we're older but no wiser
For in our hearts, the dreams are still the same

(Refrain)

PROLOOG.
“If you are going to San Francisco,
Be sure to wear some flowers in your hair.”
(Scott Mckenzy)


Ik kom uit een wereld waar jongeren met lange haren - wat toen lang heette - beatles, provo’s,  beatniks of hippies genoemd werden en op straat nagekeken werden. In deze wereld vervulde “Hair” de ouders met afschuw. “Hair” was immers hét onderscheidende teken van verzet tegen een generatie en een systeem dat jongeren niets anders te bieden had dan hypocrisie en waar de naarste dromen van George Orwell vaste vorm dreigden aan te nemen. Wij waren progressief en links omdat het imperialisme en nationalisme, de wet van Rust en Orde, een omvang aannamen die ons dwong te reageren en ondertussen werden wij bij de schooldirecteur geroepen omdat ons haar te lang was.
Ik kom uit de wereld waarin de Kennedy’s vermoord werden, Camilo Torres, Che Guevara en Martin Luther King; waarin “The First Nation” in Vietnam een generatie opofferde aan de tomeloze eerzucht van haar leiders; waarin Israel en de Arabische Landen nog maar eens een oorlog uitvochten; Bernadette Devlin op de barricades van Ierland om gelijke rechten   smeekte; Nyerere aanbeden werd en jonge mensen op café meer over politiek praatten dan over auto’s, TV of sport.  Tenminste: in “onze” cafés toch.
Ik kom uit een wereld waar een deel der jongeren gekleed ging in olifantenpijpen-broeken en Indisch katoenen hemden, liefst kanariegeel, rood, oranje en lila en bij voorkeur al die kleuren samen en door elkaar.  Lange tijd zwoer het grootste deel echter nog bij de klassieke pakjes, “de zondaagse kleren”, waarin zelfs “The Beatles” in hun beginjaren hun Tv-optredens gaven.  Geleidelijk werden de mogelijkheden van Jeans “Texas-broeken” als everyday-wear ontdekt en naarmate de scholen hun verzet tegen deze kleding opgaven, kleurden de straten blauw. Voor de meisjes - voor de jongens niet minder in feite - showde Twiggy in het onooglijke Carnaby Street de mini-mode.  En terwijl steeds meer meisjes experimenteerden met schaar en draad, “surveilleerden” in sommige scholen de leraressen met een meetlat op de speelplaats: maximum 15 cm boven de knie, weet je wel.
In deze wereld was roken nog een “must”, want het verband met kanker was slechts een vage veronderstelling.  Het enige argument tegen roken was dan ook beter dan alle publiciteit samen: “het stond slordig!”  James Dean deed ons voor hoe slordig je het kon doen lijken en wij aapten het hem keurig na.
In mijn wereld was de culturele kloof tussen jongeren en volwassenen absoluut.  Onze muziek was totaal verschillend, vonden wij toen toch, van al wat onze ouders kenden.  Iedereen leek trouwens op een of andere wijze bezig met muziek en was er - terecht - van overtuigd dat er uitzonderlijk originele en prachtige muziek gemaakt werd.  Of je voorkeur uitging naar The Rolling Stones, Deep Purple, Pink Floyd, Chicago ... of eerder naar The Beatles of The Bee Gees bepaalde mee naar welke cafés je ging en wie je ontmoette.
In de jaren onmiddellijk na ‘68 werd het onderwijs overspoeld door een eindeloze reeks stakingsgolven.  De ene keer staakten de leraars, dan weer was het de beurt aan de leerlingen.  “We shall overcome” zongen wij nog lang nadien en de geest van kritiek, de drang naar inspraak daalde alsmaar vuriger over ons neer.  Er was Pete Seeger, er was Joan Baez; Nina Simone was young, gifted and black en Bob Dylan was naast Mahalia Jackson obligate kerkmuziek.
De oudere generatie had zoiets nog niet meegemaakt: een kruisvaart van kinderen, hun kinderen, die openlijk discussieerden over alle heilige geboden en taboes van de wereld, die het afbreken van Heilige Huisjes als een opdracht zagen, zelfs al werden ook open deuren niet ontzien.
De kranten schreven over de crisis van het gezag en wij waren jong en teerden op de  verwarring der ouderen.  Dezen wisten niet hoe reageren: zij hadden geen ervaring met onze houding.  Zij hadden ook geen antwoord op onze vragen, want onze vragen waren in feite hun eigen vragen.  Zij twijfelden al even min als wijzelf aan ons gelijk!  Alleen vervulde de manier waarop wij lucht gaven aan onze onvrede en de overdrijving eigen aan onze jeugd hen met angst voor de gevolgen: dit kon niet goed aflopen!  Het ouderlijke gezag was destijds vaak nog slechts een klucht: de kinderen waren beter geleerd dan de ouders, beter belezen en beter geïnformeerd. 
Tussen de soep en de patatten door verslonden wij de “Rode Boekjes”.  Die zegden eigenlijk allemaal hetzelfde: “Als we niet wilden dat de imperialistische neonazi’s de deken blijvend naar zich toe trokken was het nu de tijd om al hun stomme bordjes te negeren: je mag wel degelijk op het gras lopen, je moet enkel voor jezelf uitmaken welke wereld je wilt en je vervolgens organiseren om die te realiseren.”  Gandhi had toch een kwart eeuw eerder al getoond hoe dat moest?!
De verf van het Tweede Vaticaans Concilie was nog niet helemaal overschilderd toen.  Even was er hoop op een Kerk met een menselijke stem.  Maar toen Johannes XXIII overleed, stierven met hem de meeste van onze illusies: De Kerkelijke Sprookjes werden één na één in eer hersteld.  Wij werden zo de eerste generatie in eeuwen die in steeds grotere getallen afhaakte.  Plots waren er praktiserende en niet praktiserende katholieken en piekte de interesse voor andere religies en overtuigingen.  Van Hare Krisna - in onze wereld zeer populair - over de scientology church en het pantheïsme tot openlijk atheïsme. Alleluja! 
“Doodzonde!” riepen de geïndoctrineerden.  Uit liefde en bekommernis, want zij zagen ons écht naar de hel gaan.  Maar de gaten in de kerkelijke kaas werden alleen maar groter, de kerken steeds sneller leeg, de priesters steeds zeldzamer.  Al wie de kerk van binnenuit wilde verbeteren, liep immers steeds weer tegen haar dogma’s en taboes aan en bleef zo toch een deel van de leugen die hij bestreed. 
In onze wereld groeide de overtuiging dat “Liefde” het enige constructieve element in de wereld was en “zonde” al wat daar afbreuk aan deed.  “Beautiful People” zong Melanie in haar prille jeugd en John Lennon, a working class hero, ontdekte de vrouw, “the nigger of the world” en kauwde en herkauwde de droom van miljoenen tot het gestroomlijnde one-liner succes “Imagine”.   “Woodstock” en “Wight” waren al even commerciële leugens die dreven op de kwaliteit der performers, maar evenzeer op de luchtbel van de Grote Liefdesfeesten.  Ook “Love Story” had niets om het lijf: braaf, melig, gezocht dramatisch, twee-dimensioneel en over-gesimplificeerd was het typerend voor de massaproductieopvattingen van de consumptiemaatschappij waarin wij dreigden te verdrinken.  Dat het boek, de film, de muziek zo’n gigantische hits werden, was wellicht een teken aan de wand: het ultieme bewijs van de hopeloosheid van onze idealen.  Het “Mourir d’aimer” raakte ons omdat het niets vandoen had met de Napalm op Vietnam of de hulp aan Somoza in Nicaragua, omdat wij 17 waren in die jaren en hopeloos op zoek waren naar “LOVE, NOT WAR” ... en omdat de vlucht uit de werkelijkheid voor de massa’s altijd al het gemakkelijkste alternatief was.
“Mit Siebzehn hat man noch Träume”.  In 1970 werd ik 17.  Ik had nog nooit een slechte song gehoord van de Creedence Clearwater Revival, beschouwde mezelf als Romantisch,  melancholiek, Non-conformistisch en Onbezorgd en leefde eerder chaotisch.  Misschien reed ik na school naar huis, misschien ook niet.  Misschien ging ik uit onder het weekend,  Misschien ook niet.  Misschien maakte ik mijn huiswerk, misschien ook niet.   Misschien studeerde ik, ... tot ik eraan begon was ik de laatste die het zou kunnen geweten hebben. 
Dank zij een occasionele bijverdienste en enige zwarte magie, gaf ik wekelijks aan sigaretten en drank een veelvoud uit van wat ik als zakgeld ontving.  Toch bleef het scharrelen om rond te komen.  Ik deed niet aan sport, ik had geen hobby’s, geen idee van wat ik nà school zou doen.  Ik plande helemaal niets, had geen ambities, geen doelen.  Ik leefde.
Een deel van dat leven speelde zich af in Terjoden, de arbeiderswijk aan de rand van Aalst waar ik in 1953 geboren werd:  Een grauwe lintwijk zonder geschiedenis, langs de  Geraardsbergsesteenweg uit de grond gestampt toen in Haaltert een station gebouwd werd.   
De rest van mijn leven bracht ik door in Aalst, waar ik school liep - of “broste” - en waar ik tijdens het weekend uiting bij “de Frakken”, in de Caspuciero. Of bij voetballer Vander Elst, waar ik lid gemaakt werd van de “James Dean Friends Club”, zonder ooit te ontdekken wat die Club dan wel deed behalve toegangskaarten en -stempels uitdelen voor de danszaal. 
Tijdens de weekdagen waren het vooral de bars van de Korte Nieuwstraat en van de omgeving van het Stationsplein die probeerden compensatie te bieden voor de meer theoretische lessen die wij in school moesten slikken.
Aalst, dat was natuurlijk ook Carnaval.  Er zijn er die verkeerdelijk denken dat Carnaval een volksfeest is dat het weekend na Aswoensdag doorgaat.  In werkelijkheid is het altijd een beetje Carnaval in Aalst, want elke carnavalvereniging heeft altijd geld nodig en elk bal dat ze met dat doel inrichtten was even goed Carnaval. 
Aalst dat was ook het Belfort, waar de kunstenaars van de eigen academie tentoonstelden en af en toe een andere ook.  Hoewel de ingerichte tentoonstellingen mij keer op keer zeer  tegenvielen, kon ik het bordje “tentoonstelling” niet voorbij: de kans één mooie sculptuur, één mooi schilderij te zien, oefende een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij uit, trok mij binnen - naar de ridderzaal, of beneden in de middeleeuwse krocht, waar ik even later meestal ontgoocheld en onbegrijpend stond te kijken op drie keurig afgezaagde en in kippengaas verpakte bezemstelen met het bordje “Andromeda” voor.   
Aalst, dat was voor mij ook “de Bon Marché”, waar ik ronddoolde als al mijn geld op was, eindeloos boeken doorbladerde en naar “plaatjes” luisterde in de muziekafdeling.
In dit leven, ongewild, zoals dat steeds gaat, ontmoette ik Marleen.  De impact van Marleen op mijn gevoelsleven was totaal.  Mijn leven wérd Marleen: twee paar ogen, twee monden, vier handen, één buik.  Alles dat zich buiten dit terrein bevond werd plots heel vaag voor mij.  Marleen werd mijn lief, mijn obsessie, de spiegel van mijn dromen.  Maar evenzeer mijn orakel en de spiegel van mijn onmacht.  Over deze vreemde en bevreemdende ervaring gaan de volgende bladzijden.
 
Hoofdstuk 1.
“Get Ready” (Rare Earth)
Kan je je iets rotters voorstellen dan terug naar school te moeten na twee maanden vakantiewerk?  Het is een degradatie over de ganse lijn wanneer je terug op de schoolbank moet, nadat je je twee maanden lang verantwoordelijk hebt gevoeld voor je job.   Economisch ben je plots totaal waardeloos en je voelt je als een vis die verstrikt geraakt is in een of ander net en alleen nog kan wachten tot hij klaargestoomd zal zijn voor zijn bijdrage aan de moderne consumptiemaatschappij.  Het toppunt was wel dat mijn bromfiets met een gebroken gaskabel in de garage stond en ik natuurlijk net iets te laat uit bed geklauterd was om de bus te kunnen halen.  Ik was dan ook helemaal in een stronthumeur toen ik op vier september liftend op weg ging naar de “Hoger Rijksinstituut voor Handel en Administratie - met Normaalafdeling”.
De naam van de school alleen al volstond ruimschoots om een deftig mens de stuipen op het lijf te jagen.  Waarschijnlijk gestolen uit een Russische bespreking van de successen van het laatste vijfjarenplan!  En zeggen dat we die litanie de eerste dagen in al onze schriften mochten neerpennen!
Eenmaal binnen de ‘veilige’ muren van de school, voelde ik me direct een stuk beter: de traditionele eerste-schooldag-sfeer met zijn ongelooflijke geharrewar en rompslomp ligt me wel.  Iedereen biedt je sigaretten aan tegen een snelheid die je doet denken aan illegale omkoperij door een of andere kankerspecialist.  Sommigen staan hun nagels te verorberen in afwachting dat de uitslag van de herexamens zal bekend gemaakt worden.  De meisjes maken bemerkingen over je kleren, de lengte van je haar of de kleur van je huid of vertellen je wie nieuw is, wie niet meer komt en waarom dan wel niet.  Sommige vrouwen hebben een neus voor dat soort nieuwtjes.  Ze ruiken hun bronnen en kennen hun cliënten.  Alleen het uitziften van de minder interessante details loopt regelmatig verkeerd.  Maar hoe kan het anders,  wanneer smalltalk voor velen van ons, mannen, een onmogelijke opgave is, terwijl het precies hun grootste specialiteit is?
Een deel van de mannen probeert vooral zichzelf te laten gelden: wie zich laat strikken wordt getrakteerd op de gekste  wildwest-verhalen over “machtige” vakanties en ontelbare liefdesavontuurtjes met meiden die daarvoor rechtstreeks uit Playboy werden overgekopiëerd. 
Ik weerde een paar apentroepen met een vrolijk maar afstandelijk “hallo” af en liep snel door op zoek naar een mens.
Udos felgroene ogen hadden hem blijkbaar de belangstelling van een paar giechelende meisjes opgeleverd.  Niet zo gauw echter had hij mijn zweetgeur waargenomen of hij kwam op mij af: “ Wel, Pithecantropus erectus, hoe is het ermee?”
Zijn drang naar kennis had hem er blijkbaar toe aangezet een speurtocht door onze ontstaansgeschiedenis te ondernemen.  Soms, als wij beiden in de stemming waren,  vermaakten wij ons door zoveel mogelijk stadhuiswoorden te gebruiken.  “Dikdoenerij” noemden wij het zelf, maar wel leuk.
Ik haakte in op zijn nauwelijks verholen oorlogsverklaring.  “Laat de ‘erectus’ er maar af voor vandaag, jongeman.  Ik zal het als een eer beschouwen door jou met ‘mijnheer australopethicus’ aangesproken te worden, wij evolueren allemaal, n’est-ce pas?”
Als ik gedacht had er met iets als ‘onderontwikkelde mylodon’ vanaf te komen, had ik hem onderschat, of minstens de degelijkheid van zijn lectuur dan toch, want hij pareerde vakkundig: “tiens, je weet toch dat je omgekeerd aan het evolueren bent, hé?  Jouw australopethicus, mijn zoon, leefde een heel tijdje voor mijn pithecantropus!  Maar daar niet over gezeverd.  Heb jij Rudy al gezien?  Heeft zijn baard laten groeien, de knul.  Enne, weet je al dat de Willy zijn zuster nu ook hier naar school komt? ...”
Baarden waren aan mij niet echt besteed: de mijne vertikte het zich te laten zien, zodoende.  Willys zus interesseerde mij ook niet speciaal: Willy was niet helemaal ‘my cup of tea’.  Hij was een grote, wat stille jongen, die zich in de klas eerder wat afzijdig hield en tot zulke ongelooflijke prestaties in staat was als het omspitten van de tuin van een leraar.  Daarbij, wie geeft er wat om het struikgewas op het gezicht van een oude bekende of de zus van een godvergeten klasgenoot wanneer je nog niet weet of er vers bloed in de klas is?
Als je ‘godsdienst’ volgt, en dat moest ik wel indien ik mijn drinkgeld niet volledig wilde verliezen, loop je altijd het risico met enkele sociaal verachterde elementen opgezadeld te geraken.  Dat was in onze klas alleszins wel degelijk het geval, zodat ik erop gebrand stond te weten of er per ongeluk niet wat van het betere vee bij de kudde geraakt was.
•        Nee, je bent de eerste die ik spreek.  Maar weet jij al of er wijzigingen zijn in onze klas?
•        Zwijg er me van, vent, ik probeer al een week niets anders meer dan niet aan onze fantastische klas te denken en nu kom jij mij meteen met de neus in de drek duwen.  Een goeie raad: hoop niet teveel dat het beter zal zijn, dan valt het misschien allemaal nog zo geweldig niet tegen.
•        Danks, je hebt me een hart onder de riem gestoken, mag ik wel zeggen.

Danny en George hadden ons ondertussen opgemerkt en kwamen ons opgewekt tegemoet. “Echt jammer van die stomme brommer”, dacht ik, toen de bel ging nog voor ze bij ons geraakt waren.
Een paar minuten later al bleek dat Udo zich niet vergist had: braaf op de eerste rij zat een soort levend fossiel met een neus als een biljartkeu en oren als teljoren het welkomstwoord van de klastitularis te noteren.  Udo had hem ook opgemerkt:
•        Zeg, is dat je tweelingbroer daar vooraan?
•        Lach met je grootje, jongen, of koop je eens een bril die aangepast is aan je mollenogen.   
•        Oh sorry, maar had jij niet zelf gezegd dat ik je met australopethicus mocht aanspreken?

Ik proestte het uit.  1 - 0 voor die klootzak en de aftrap was zelfs nog niet gegeven! 
Maar er zat nog meer nieuws in de klas: schuin voor mij zat een goedmoedig vrouwelijk fort met grote, hoekige lettertekens haar naam op de cover van een spiksplinternieuw en keurig gekaft schrift te schilderen, waarna een keurige rode én een even keurige groene streep het oeuvre voltooiden.
In een verloren hoekje aan het andere eind van de klas zat een soort telefoonpaal gemoedelijk te keuvelen met twee veteranen aan de tafel voor hem.  Hoe langer ik het groepje  observeerde, hoe sympathieker hij mij voorkwam.  Niet slecht!
Drie tafels voor mij zat ten slotte de meest intrigerende nieuwkomer: vrouwelijk dus.  Niet zo meteen te klasseren ook, want al wat ik zag was een stuk van de rug van haar stofjas en de achterkant van een klein hoofdje met bruine haren, samengebonden in een konijnendotje.
Twee lesuren waren er tot aan de speeltijd; uitzonderlijk doorlopend omdat de verdeling van de lesuren nog niet klaar was.  Twee lesuren, gedurende welke zij niet één keer opzij keek.  Niet één enkele keer.  Zelfs niet toen de leraar dreigde voor mij en Udo een uitzondering te maken op het recht om ons te zetten waar wij wilden, wanneer wij ‘opnieuw’ begonnen de lessen te storen.  Onzin nochtans: wij hadden van de man het jaar ervoor geen les gehad.  Die was dus duidelijk gewoon gebrainwashed of dacht dat het volstond op voorhand wat te blaffen om aan de onvermijdelijke vuurproef te kunnen ontkomen.
Hoe dan ook, geen kat die eraan dacht om tijdens die delicate eerste lesuren keet te schoppen, zodat het wel overbodig zal zijn te zeggen dat ik me dood verveelde.  De bel moest nog beginnen rinkelen toen ik de deur al opengeramd had en met de zoveelste sigaret in de mond de koer wou opstormen.
•        Eddy!
•        Ja.  School in brand?

Ik vertraagde, maar stapte toch verder richting uitgang.
Ik heb er een handje van weg mij een air te geven alsof ik mij voor niets of niemand interesseer. “Om mijn zwakke persoonlijkheid tegen mogelijke nederlagen, die mijn trots niet zou kunnen aanvaarden, te beschermen.” legde een brave leraar mij ooit bereidwillig uit.  Er moet iets van waarheid ingezeten hebben, anders zou ik hem voor die uitspraak nooit een gans jaar lang getergd hebben.  Zelf zie ik het liever anders: ik kies graag zelf de mensen met wie ik omga en hou nogal aan mijn vrijheid.  Trouwens, meest bewondering heb ik altijd gehad voor de mensen die gevat reageerden op mijn ‘flauwe’ opmerkingen.  Gelijkheid van Geesten is toch de ultieme magneet waar wij allemaal op kicken?  Door de band had mijn systeem succes: delft iemand één keer het onderspit in een vakkundig-beledigen-toernooi, zint hij gegarandeerd op wraak, maar na de derde keer laten zelfs de hardnekkigste honden af.  Op termijn ervaar je zelfs een vreemde soort van dankbaarheid omdat je hen negeert.  Trouwens: zoals elke klas kende ook de onze haar verschillende kringen en waren de onderlinge verhoudingen mettertijd vrij duidelijk voor iedereen, zodat de spanningen zelden hoog opliepen.   
Maar dat was de allerlaatste zorg van Willy: hij herkende de groepssymboliek gewoon niet.  Geleid door het toeval belandde hij afwisselend bij alle groepen en bij alle groepen was hij hoofdzakelijk “De Grote Luisteraar”. “Ik kom met iedereen overeen” was zijn eigen optimistische conclusie. 
Vijftien minuten pauze waren er tot het begin van de volgende les. Vijftien minuten die ik gewoon moest op de koer doorbrengen, want nu werden de terreinen afgebakend, nu ontstonden de kernen, nu moest gaan blijken wie anderen aantrok - en een kring rond zich verzamelde - en wie zich noodgedwongen bij een of andere kring moest aansluiten.  Nu viel er meest te leren uit de begroeting van de meisjes. Dit was de dag waarop de jonge runderen voor het eerst na een lange winter weer de wei op mochten.  Willys naam kwam op ogenblikken als deze in mijn agenda niet voor.
•        Hey, stop eens Eddy.  Ken je mijn zuster al?

Wij waren de deur van onze parallelklas juist voorbij, zodat er verschillende meisjes met ons mee richting koer stapten.
•        Hi, Ann, alles kits?
•        Op een eerste schooldag?  Jij bent gek zeker?!
•        Ach, geef maar blij dat je blij bent dat je me terugziet!
•        Stoefer!!

Willy had me bijna bijgebeend.
•        Eddy ...?

Ik keerde me naar hem toe en knikte even naar het meisje dat net tussen ons in stapte.
•        Hi!

Zonder te vertragen of ook maar op haar antwoord te wachten, draaide ik me naar hem:
•        Yeap, nu ken ik ze.
•        Zeg, je gaat weer niet beginnen zoals vorig jaar, hé!

Ik moest even glimlachen bij de zalige herinnering aan de miniatuuroorlog die wij het vorige schooljaar hadden uitgevochten. Een tijdelijke leraar had Willy toen geprezen omwille van de ‘mannelijke blik’ in zijn ogen.  Dat was vanzelfsprekend genoeg geweest om hem de rest van het jaar te bedenken met het troetelnaampje ‘Adonis’ en zijn macho-kenmerken te gepasten en ongepasten tijde dik in de verf te zetten.   
•        Dít is mijn zuster.

Blijkbaar had hij zich gehaast om mij in te halen, maar was zijn zus op haar gemak achter hem aan gekomen.   
Ik moet toegeven dat ik sprakeloos was.   
Dit zijn zuster!? Was hij vorig jaar maar zo verstandig geweest haar eens mee te brengen naar een fuifje, zijn jaar zou ook wel veel prettiger verlopen hebben!
Shit, ze had mijn verwarring duidelijk gemerkt.  Ik hoorde de ondeugende ondertoon in haar stem toen ze zachtjes ‘aangenaam’ mompelde en haar hand naar me uitstak. 
‘Aangenaam’: stel je voor!  Ik merkte ook wel de spotlichtjes in haar ogen, maar wist gewoon niet direct hoe best te reageren. 
Als ik dan toch een nederlaag geleden had, kon de ‘cool approach’ misschien de schijn nog redden: ik beperkte er mij toe haar eens extra kalm van onder tot boven op te nemen: zij was rank, rookte, droeg een zachtgele blouse op een donkerblauwe korte rok, had slanke, mooie benen, smalle heupen, kleine borstjes en een spits secretaressesnoetje met een vreemde rimpel in haar voorhoofd. Haar halflange haren vielen golvend tot op haar schouders.  Maar vooral: zij was zelfzeker.  Haar blik week niet voor mijn onderzoek.  In tegendeel.  Zij probeerde duidelijk oogcontact te maken, wat ik niet weigerde.
“In welke klas zit je?” vroeg ik - inmiddels écht geïnteresseerd.
... Zij zat welgeteld drie tafels voor mij.  Haar haren had ze losgemaakt voor ze buitenkwam en haar stofjas had ze in de klas achtergelaten.
“Tof, dan kunnen wij nog veel plezier hebben” probeerde ik te redden wat nog te redden viel alvorens met een “tot straks” buiten te hollen. 
Op de koer kwamen Willy en zijn zus bij ons groepje staan.  Ook Marc, de telefoonpaal, sloot zich aan.  Ik nam niet veel deel aan het gesprek, dat immers vooral ging over de vroegere scholen van Marc en Marleen en hun redenen om van school te veranderen. 
Het gesprek interesseerde mij maar matig.  Om de een of andere reden voelde ik mij gestoord omdat ik duidelijk geflaterd had in de kennismaking met Marleen.  Tezelfdertijd  had zij mij meteen in verwarring gebracht.  Het viel mij op dat zij zich bij het vertellen over het vorige schooljaar vooral tot mij richtte. Zij maakte mij nerveus, ik haar niet, die boodschap was me wel duidelijk.
De rest van de voormiddag heb ik mij niet meer zo verveeld.  Eens ik een en ander op een rijtje gezet had, lag de conclusie voor de hand: Marleen was veruit het knapste meisje uit de klas en bovendien was er iets tussen ons.  Er was dus werk aan de winkel. 
Eerst diende de zwaarste concurrentie uitgeschakeld.  Udo maakte geen bezwaar.  Terwijl hij Roger informeerde over mijn plannen, begon ik aan de voorbereiding van mijn offensief te werken.
Het nieuwe leraartje Duits zag er nogal zoet uit, zodat ik dacht ik me wel iets kon veroorloven.  Terwijl de brave man ons een vertaling opgaf om onze kennis van Goethes taal te testen, pijnigde ik mijn hoofd op zoek naar middeltjes om twee tafels en een rugleuning te overbruggen.  Net toen ik tot het besluit gekomen was, dat het wellicht beter zou zijn te wachten tot na de les, sloeg het ventje vooraan het aanwezigheidsregister open en vroeg of “nummer vijftien” zo goed zou willen zijn even de klas rond te wandelen op zoek naar beëindigde werkjes.
“Nummer vijftien”.  Ik voelde mijn bloed koken.  Zo’n kereltje zouden ze moeten verbieden Duits te onderwijzen! Zou ik hem vragen welk nummer hij had?
Maar mijn plannen werden doorkruist door beweging aan tafel nummer drie: Marleen stond recht en antwoordde vriendelijk “Nummer vijftien zal dat graag doen, Mijnheer.”  Geen openlijke confrontatie dus, integendeel een vriendelijke en ietwat onderdanige toon waartegen de leraar geen verhaal had, maar die tezelfdertijd aan duidelijkheid niets te wensen over liet.”
Marleen liet niet met zich sollen, zoveel was duidelijk. 
Toen ze mijn Übersetzung wilde in ontvangst nemen, liet ik die niet direct los.  “Een kus”, zei ik lachend, “of je krijgt ze niet”.  Zij lachtte vriendelijk terug, liet het blad niet los en bewoog ook niet.  “Eigenlijk ben jij wel een prachtig beestje”, hoorde ik me tot mijn eigen verbazing lachend zeggen.
•        Waaw!

De afschuw klonk vingerdik door in haar veel te luide kreet.  Ik liet het blad verschrikt los en wendde mij naar Udo om de indruk te wekken dat ik met hem in gesprek was.  Nou, dat lieve, vriendelijke, zachte leraartje liep daar toch maar net niet in.  Hij begon mij uit te maken en te bedreigen alsof hij mij de nacht ervoor met zijn vrouw betrapt had.  Leerzaam was het wel: de leraars hadden blijkbaar iedereen voor mij gewaarschuwd en onderling afgesproken mij van bij het begin van het schooljaar extra nauwgezet in de gaten te houden.
Ik liet de storm over mij heen waaien, al moest ik aanvankelijk mijn laatste greintje reserve aanspreken om kalm te blijven en niet in een zinloos verweer over te gaan: dat ventje probeerde duidelijk mijn prestige te ondergraven.  Als hij echter dacht mij in deze omstandigheden tot een open confrontatie te kunnen verleiden, had hij het toch verkeerd voor. Ik had geen zin om als voorbeeld te dienen voor iedereen die het in zijn hoofd zou kunnen krijgen om wat keet te schoppen in zijn les.  “Wie ik wel dacht dat ik was? Mijn pretentie fnuiken?  Hardere kerels op de knieën gekregen?  Zinloos bij hem te gaan wenen om er op de herkansing doorgelaten te worden?” ...
Ik moest hem nageven dat hij zijn les goed geleerd had, maar het duurde gewoon te lang.  Na de eerste verrassing keek ik hem vriendelijk glimlachend aan en bleef dat doen tot wanneer zijn inspiratie opgebrand was en zijn motor sputterend stilviel. 
Eén ding nam ik mij inmiddels wel heilig voor: na twee jaar Duitse les werd het tijd dat ik voor dat vak iets deed, zodat ik nooit van zijn willekeur afhankelijk werd!
Na de les ging Udo een sigaretje roken.  Marleen nam meteen zijn plaats naast mij in en ging in de aanval:
•        Waarom moest je ook zo zeveren, ik ben geen beest!
•        Ooh, is het juffertje ook al op haar teentjes getrapt? Wie zevert er?  Waarom moest jij goddomme zo kelen?  Dacht je dat ik je ging verkrachten misschien?
•        Eddy, je bent gemeen.  Echt gemeen!
•        En jij hoogstwaarschijnlijk volmaakt, is-het-niet?  Jij kunt altijd precies voorzien wat er gaat gebeuren en had al dadelijk in de mot dat die leraar zo kort van slof was.
•        Stop ermee, Eddy ... en doe je voeten van die tafel, anders krijg je straks daarvoor nog eens onder je voeten.

Nee, die was goed zeg!  Die toffe meid komt daar voor de eerste dag in een nieuwe klas. “Mijn klas” tussen haakjes; heeft daar hoop en al twee woorden met mij gewisseld en denkt dat ze al het recht heeft mij de les te spellen!
•        Ik geloof, mijn lief schatteboutje, dat ik mijn voeten leg waar ik wil.  En als er hier één persoontje is aan wie ik geen rekenschap moet geven, dan ben jij dat toch!

Ze was ràzend.  Haar gezicht stond strak en haar ogen knetterden.
•        Ik ben je schatteboutje niet.  Wie denk jij wel dat je bent, ventje?
•        Oho ... hoorde ik dat daarstraks ook al niet?  Vind je niets beter dan wat een aftandse leraar je voorgekauwd heeft?  Weet je wat jij bent, liefje?  Een miezerig stukje bourgeois.  En als je dan toch de baas wil spelen, geef mij eens één goede reden waarom ik mijn voeten van die tafel zou nemen, dan doe ik het misschien nog ook (Mijn houding was eigenlijk allesbehalve comfortabel geworden).
•        Het betaamt niet.
•        Jezus, Maria, Jozef: het betaamt niet!!! Ik had het kunnen denken!  Om je de haren uit de kop te trekken!  Ga je begraven, kind. Als dàt een goede reden is, dan ga ik maar zelfmoord plegen.  Iedereen doet toch wat hij goed vindt?  Wat maal ik erom of iets betaamt of niet.  Ga jij naar de mis?

De verandering van onderwerp verstevigde eindelijk een beetje mijn positie.  Natuurlijk ging ze naar de mis.  Tegen haar goesting.  Niet eens omdat ze een misvormd geweten had dat haar steeds probeerde wijs te maken dat ‘het niet betaamt’ als je je voeten op tafel legt, thuis blijft uit de mis, je neerzet op de stoep in het centrum van de stad ... maar gewoon uit onzekerheid en schuldgevoel zoals dat een goeie katholiek past: “je weet immers nooit waar dat goed voor is.”
We geraakten zowaar verdiept in een interessant theologisch debat dat slechts een einde nam doordat wij allemaal heel beleefd gevraagd werden recht te staan om de volgende leraar te begroeten.  Ik veegde er mijn voeten aan en bleef nog even mediteren over Marleens opvattingen over het geloof.    Net toen ik mij wilde goedzetten vroeg een venijnig sissend stemmetje mij zeemzoet wat ik liefst deed: mijn voeten van tafel nemen en rechtstaan of de rest van de dag in de bibliotheek gaan opstelletjes schrijven over ‘elementaire wellevendheid’.
Nou, dit was dus duidelijk een geval van heirkracht.  Ik deed dus wat ik toch al van plan was en zette mij behoorlijk op mijn stoel. “Zitten allemaal” beval de zeemzoete terwijl hij weer naar voor wandelde.  Gelukkig was hij er dus niet op uit de zaak ten spits te drijven.
Marleen liet zich naast mij neerzakken.  Zij glunderde.  Ze had er trouwens alle reden toe ook! 
Udo nestelde zich op de lege plaats naast Marc ...
Ik was aangenaam verrast dat Marleen zich naast mij gezet had.  Tezelfdertijd voelde ik mij een beetje ongemakkelijk bij de gedachte dat ik deze kennismaking toch wel héél slecht aangepakt had.  Maar dat gevoel smolt weg als sneeuw voor de zon toen meteen bleek dat zij daar helemaal geen aanstoot aan nam en bovendien zuidelijk werd dat het wel uitzonderlijk goed tussen ons klikte.
 
Hoofdstuk 2.
“Which way you goin’ Billy” (The Poppy Family)
De rest verliep even verrassend als snel.  Hoewel: voor mij ging het in het begin allemaal nog veel te traag!  Hoe dan ook, al vlug richtte ik al mijn aandacht uitsluitend op Marleen.  Binnen de week praatte ik op de koer vrijwel enkel nog met haar.  Ik verwaarloosde de paar vrienden die ik had totaal. 
Op 12 september brak ik een beginnende relatie af met een lief meisje dat ik in een dancing had leren kennen op de eerste zaterdag nadat ik teruggekeerd was van mijn vakantiejob aan zee. 
Op 17 september gaf Rita, een meisje uit onze klas, een verjaardagstourneetje in de Monopole.  Willy en Marleen wipten maar even binnen: moeder zou ongerust zijn indien ze langer bleven.  Ontroerend toch, zo’n brave kinderen! 
De korte tijd die ze dan toch met ons doorbrachten was echter zeer belangrijk: voor het eerst zagen wij elkaar buiten school.  Immers, Willy genoot ervan dat zijn zus naar dezelfde school ging als hij en week die eerste schooldagen geen centimeter van haar zijde.  Op de verduisterde dansvloer danste ik die dag voor het eerst met Marleen.  Wij hadden alle twee geweten wat komen ging, maar vreemd genoeg deed precies dat de spanning tussen ons onwaarschijnlijk hoog oplopen.  “Which Way You Goin’, Billy” speelde de jukebox.  Slijmerig traag.  Een smartlap om melig van te worden.  Zo’n drie minuten lang mochten wij onze lichamen tegen elkaar drukken en samen langzaam, heel langzaam bewegen: bewust van elke spier die bewoog, van de lichaamsgeur van de andere, van de volheid van onze overgave.  Het was een mooie herfstdag die donderdag waarop ik Marleen voor het eerst kuste en wij onze eerste afspraak maakten.  Een dag die beloftes inhield.  Beloftes voor een gelukkig weekend, beloftes voor een gelukkig schooljaar. 
De vrijdagavond kon ik de slaap niet vatten.  Teveel gegeten trachtte ik mezelf wijs te maken, maar het lukte niet al te best.  Ik had gewoon de track en wist het.  Overwegend genoot ik er van, maar ergens knaagde de verwarring: “Waarom plots zo verschrikkelijk erg verliefd?  Waarom had ik zo’n problemen met mijn gevoelens?  Wat was er anders nu dan vorige week?  Wat was er anders dan bij de vorige verliefdheid?”
Wij hadden destijds ook de zaterdagvoormiddag nog les.  De voormiddag gleed dus gewoon voorbij.  De namiddag was moeilijker: niets kon mij boeien, zodat ik mij stierlijk verveelde.  Het grootste deel van de tijd bracht ik gewoon in bad door, luisterend naar de top twintig.  Uitgaan begon destijds een stuk vroeger dan nu.  Maar die avond wel heel vroeg voor mij: nog voor zevenen stond ik al moederziel alleen in de Caspuciero te wachten.  In de zaal was nog haast geen volk.  Buiten viel een druilerige motregen.  “Zou ze erdoor komen?” Plots bedacht ik dat ik niet wist hoe ze zou komen: per fiets? Met een vriendin? Met de wagen gebracht en afgehaald door haar ouders? Ze zou verdorie toch niet met Willy opdagen zeker?
Iets voor half acht kwam Marleen binnengestapt ... met Willy als een poedel achter haar aan.  Shit! Zij kwamen niet naar me toe, maar leverden hun jas af in de vestiaire en bleven aan de rand van de dansvloer staan.  Waarom kwam ze niet gewoon bij me?  Ik dus maar zelf op hen af.  Willy bleek niets van onze afspraak af te weten, of deed alleszins zo.  Ik bestelde drie pintjes.  We keuvelden wat over koetjes en kalfjes.  Marleen was duidelijk zenuwachtig en ook ik voelde me zeer onwennig.  Alleen Willy,  bleek in opperbeste stemming en ratelde oeverloos door over alles wat in hem opkwam.  Waarom speelde die DJ. voor de verandering eens geen slow?  “Drie pintjes, garçon ...”  Eigenlijk praatte enkel Willy nog.  De ganse situatie voelde onwerkelijk aan.  De manier waarop Marleen me telkens weer aankeek vertelde alles: Willy wist inderdaad van niks en voor de een of andere reden durfde zij hem gewoon niet vertellen over onze afspraak.  De rode spots flikkerden nerveus op het snelle ritme van de ene jerk na de andere.  “Twee pintjes nog en een waterke, garçon ...”   Ik moest iets doen!  Maar wat?  Verandering van omgeving zou misschien helpen?  Het leek echter ondenkbaar dat ik er in deze situatie met Marleen alleen vandoor kon gaan.  Sooo ... what would be the big difference?
Net toen ik toch wilde voorstellen ergens anders heen te gaan, kondigde Marleen aan dat ze naar het toilet ging.  Nog terwijl zij de trap afdaalde draaide de DJ. een kusjesdans.  Na de kusjesdans gebood de traditie dat er een paar slows op rij gespeeld werden.
Eindelijk kwam de verlossing in zicht!  In afwachting dat Marleen terugkeerde, zette ik mij in kleermakerszit op het meest nabije tafeltje en observeerde de joelende en kussende jongeren.  Willy had blijkbaar begrepen dat hij als gesprekspartner aan mij niet veel te verwachten had en verdween in de golvende en wriemelende massa.  Tot mijn verbazing en ergernis merkte ik plots ook Marleen op de dansvloer op. Boos sprong ik van mijn tafel en dook de kudde in, richting Marleen.  Verschillende keren verloor ik haar uit het gezicht, maar gelukkig dook ze telkens weer op, telkens dichterbij.  Toen ik eindelijk tot bij haar geraakt was, omhelsde zij mij lachend en kusten wij ... een kus waarin wij de frustraties van het eerste deel van de avond van ons afzetten.  Wij vergaten zo goed als dat mogelijk was het geduw en getrek rond ons en kusten alsof er nooit nog een andere gelegenheid komen zou. We zegden niets tot elkaar, keken elkaar alleen maar diep in de ogen en kusten opnieuw; omstrengelden elkaar inniger en verloren onszelf in een eindeloze kus. 
Door de uitstervende tonen van “La Bamba” heen dreunden plots de begintonen van “Comme j’ai toujours envie d’aimer”.  De heisa op de dansvloer viel stil, de druk verminderde.  Op bevel van de muziek begonnen wij traag te dansen.  Marleen vleide haar hoofd tegen mijn schouder.  Haar haren prikten me in de ogen.  Het zweet parelde op mijn voorhoofd.  Tot mijn verwondering stelde ik vast dat ik lichtjes beefde op mijn benen.  Ik liet mijn handen over haar rug glijden en drukte haar zacht tegen mij aan.  Onmiddellijk drukte ze zich nog dichter tegen mij.  Ik wilde iets zeggen, maar mijn lippen waren kurkdroog en alle notie van woorden was mij ontsnapt.  Alleen, ergens in mijn hoofd begon een luidspreker te ruisen “dit mag geen flirt worden, ik hou van haar!”  Vreemd genoeg maakte deze gedachte dat de verwarring verdween.  Ik herwon mijn kalmte en genoot van de rest van de dans.
•        Marleen, ik hou van jou.

Wij waren een uur later.  Willy was na de kusjesdans niet meer komen opdagen.  Wellicht had hij onze omhelzing gezien en zijn besluiten getrokken.  Na die eerste dans waren de woorden
teruggekeerd.  Gejaagd hadden wij tegen elkaar zitten praten, de ene nauwelijks tijd latend aan de andere om iets te zeggen.  De sfeer was met die eerste dans omgeslagen en wij hadden na een korte pauze uitbundig verder gedanst.  Ik zweette nogal gemakkelijk in de verstikkende atmosfeer van de dancingzalen en mijn hemd plakte aan mijn lichaam, zodat ik er niets beters op gevonden had dan het maar open te maken. 
Terwijl wij na een paar jerken eindelijk nog een slow gegund werden, was mijn luidspreker weer in actie getreden en voor het eerst in mijn leven ontdekte ik tot mijn eigen verbazing dat er helemaal geen hindernis bestond die mij kon beletten zijn boodschap met haar te delen. 
“Ik hou van jou”.  Ik had het gezegd.  Zomaar, alsof het de gewoonste zaak ter wereld was.  Op onze eerste avond uit.  Tegen een meisje dat ik bijna drie weken kende ... en dan nog alleen van op school.  Het krankzinnige van de zaak maakte dat ik mij na deze woorden plots heel klein en verlegen voelde.  Té gek gewoon!  Wat zeggen ze ook weer van die mensen die altijd meteen hals over kop verliefd worden?  … hmmmm … borderline gevalletjes? 
Gelukkig reageerde Marleen positief.  Ze drukte zich innig tegen mij aan.  Ik voelde de warme druk van haar borsten tegen mijn lichaam en twijfelde er geen ogenblik aan dat het bonzen van mijn hart voelbaar moest zijn bij haar.  Langzaam bewogen onze benen samen.  De warmte van haar lichaam mengde zich met die van het mijne.  Haar haren voelden zacht tegen mijn gelaat, haar parfum vulde mij.  Even drukte ik haar heel stevig tegen mij aan, hief dan mijn hoofd op en liet mijn lippen langs haar gelaat dwalen tot ook zij het hoofd oprichtte en mijn kus beantwoordde.
Hoe vaak had ik onder het kussen niet nagedacht over hoe ik op een bepaald ogenblik eigenlijk best kuste: zacht en teder?  Vurig en vragend?  Altijd wel was er dat computertje in mijn achterhoofd dat vragen stelde bij alles wat ik deed.  Niet nu.  Ik kuste haar impulsief, passioneel, heerlijk brutaal, met gloeiend gezicht.
De muziek stopte.  Wij bleven braaf staan, aan elkaar gekleefd door ons zweet.  Mijn ogen zochten die van haar: twee blauwgrijze dalen waarin mijn geluk weerspiegeld werd.  Zou zij zich even licht, even los van de rest van de wereld voelen als ik?  Ik omhelsde haar opnieuw, liet mijn mond afglijden naar haar hals, beet zacht in het klamme vlees van haar schouder, rechtte mijn rug een beetje en kuste haar opnieuw.
De fosforlampen tekenden haar bustehouder purper op haar witte blouse.
De muziek herbegon.
Wij dansten verder.
Oneindig traag. 
Zonder rekening te houden nu met de maat van de muziek.
Mijn benen bewogen automatisch, gleden mee met de hare.
Onze lippen konden niet genoeg van elkaar krijgen, zweefden over elkaar nu, af en toe elkaar zeer licht aanrakend.
Ik opende mijn ogen en genoot van de aanblik van haar opgeheven gezichtje, de gesloten oogleden en de licht vooruitgestoken lippen.
Alsof ze voelde dat ik haar aanstaarde, opende ook zij haar ogen.   
Ik boorde mijn blik in haar ogen, verdronk erin.
Haar blik sprong over van mijn rechter oog naar mijn linker; van mijn linker naar mijn rechter om dan weer in allebei gelijk te staren. 
Soms verdwenen haar ogen in het duister van de zaal, maar doken dan weer op doorheen een mist van oogvocht.   Mijn ogen brandden nu in mijn hoofd, het water zocht zich langs mijn neus en kin en hals een weg naar beneden.  Het leek plots enorm belangrijk niet te knipperen met de oogleden.  Alsof de band die er nu was daardoor zou teloor gaan. Weer verdronken wij in elkaars ogen en gedragen door elkaars blik zweefden wij ten hemel, hoger nog ...
Maar plots biepte het computertje weer.  De lampjes van mijn laag zelfbeeld knipperden aan 210 km/h: dit kon niet.  Dit kon gewoon niet.  Dit was te mooi.  Waar was ik mee bezig?  Ik, onnozel stukje leegloper, eeuwige spelbreker, ik gelukkig en iemand anders gelukkig door mij?  Om het uit te gillen!
Terwijl wij verder dansten, oog in oog als tevoren, begon ik mij af te vragen wat er in haar omging: wie garandeerde mij dat zij niet alles als een gewone flirt opvatte?  Op welke  manier genoot zij van ons samenzijn?  Was het voor haar meer dan alleen maar een spannend spel?  Een functionele verovering?  Een “groot-lawaai” aan je zijde kan nuttig zijn in een nieuwe school.  Gewoon een leuke avond samen was wellicht de beloning voor de steun die zij van mij ervaren had die eerste dagen in de nieuwe school.  Meer moest er toch niet zijn?  Het was zelfs best mogelijk dat zij geen botten voor mij voelde?!
Na de dans zochten we ons een lege stoel en kropen ermee achter een gordijn.  Woorden waren voorlopig weer overbodig.  Een tijdje zaten wij stil naast elkaar, overgeleverd aan onze eigen gedachten.  Ik genoot van haar nabijheid.  Toen stak ik mijn armen onder de hare door.  Haar handen streelden mijn hals.  Ik legde mijn hoofd op haar schouder, aaide even haar voorovergebogen rug, nam een hoekje van haar blouse vast dat uit haar rok geraakt was bij het dansen en begon zacht haar blouse verder uit haar rok te trekken.
Marleen trok zich niet terug toen mijn handen onder haar blouse door omhoog kwamen, probeerde op geen enkele manier mijn handen tegen te houden.  Maar toen ik haar ter hoogte van haar b.h. gekomen was vroeg ze zacht: “je zou me zeker liefst direct helemaal naakt hebben, hé?”
Het was zacht uitgesproken, nauwelijks verstaanbaar, maar zo nuchter en afstandelijk, zo anders als al wat zij die avond tegen mij gezegd had, dat ik bevroor.
“Als je nu gewoon ronduit voor de waarheid uitkomt en zegt dat het abnormaal zou zijn indien dat niet zo was, ben je haar kwijt” dreigde mijn computer.
Ik voelde mij in een lastig parket zitten: kon onmogelijk “neen” zeggen en durfde “ja” helemaal niet aan.  Mijn antwoord was tenslotte slechts een zwakke afweer:
•        Als ik mag kiezen, liefst in een effen bikini.

Ze wist dat het de dekking was die mijn aftocht moest mogelijk maken en speelde mee: “waarom geen bloemetjesmotief?” wou ze weten.
Brabbelend over dingen als persoonlijke smaak, trok ik mijn handen terug en legde ze bij de hare.  (OOh, wat heb jij kleine handjes, grootmoeder!).
Maar de stemming was gebroken.
Marleen keek op haar uurwerk.
Nù was het hoog tijd voor wat verandering, wist ik.
•        Gaan we nog eens naar de Tiki?
•        Binnen een kwartiertje moet ik naar huis.  Mijn moeder is altijd ziek van bezorgdheid als ik te laat ben.  Je hebt toch graag dat ik volgende week kan terugkomen?
•        ‘Tuurlijk

Mijn antwoord had waarschijnlijk niet overtuigend genoeg geklonken.  Plots deed ze een ernstige poging om mijn hand fijn te knijpen.
•        Eddy?
•        mmm
•        Je gaat me toch niet bedriegen wanneer ik weg ben, hé?

Haar onzekerheid was balsem voor mijn eigen wonden.  Zij had angst mij te verliezen?  Dus was alles o.k.!
O.K. ‘t was een beetje een ziekelijke redenering misschien, maar zo voelde ik het wel aan.
•        Marleen, (ik kreeg het moeilijk, het gespreksonderwerp was me weinig vertrouwd, zodat ik duidelijk voelde hoe ik sprekend zocht naar de juiste woorden) weet je, ik heb nooit eerder iemand die ik nog maar een paar dagen ken gezegd dat ik van haar hou.  Ik denk zelfs dat ik die woorden nooit eerder tegenover iemand uitgesproken heb. Ik meen wat ik zeg, Marleen.
•        Ja, maar ...
•        Zonder ‘maren’: ik wil mij geen illusies maken (‘zei ik’), maar alles aan mij voelt zo goed op dit ogenblik dat ik me niet kan voorstellen dat ik ooit iets vrijwilligs zal doen dat jou pijn doet. 
•        Dat zeggen ze allemaal

“allemaal?”  ik lachte.
Maar ze bleef me zo ernstig aankijken, dat ik er ook zelf direct weer ernstig door werd:
•        Hou jij van mij, Marleen?
•        Wat?
•        Zie je: jij twijfelt, ik niet
•        Ik twijfel niet, Eddy; nu niet, maar ...
•        Sst, geen ‘maar’ ... geloof mij.  Ik twijfel niet aan jou.  Ik geloof dat jij mij niet zult bedriegen.  Waarom zou jij dan niet in mij geloven, wanneer ik je zweer dat ik het ook niet zal doen?   Trouwens: als jij naar huis gaat, vertrek ik ook.  Zonder jou kan ik hier niets meer doen.  Ik hou van jou!

Floep, het was er nog maar eens uit.  Het begon aardig op een gewoonte te lijken, maar ik het meende het echt.  Ik had het zo overtuigend mogelijk gezegd, maar het bleek al vlug dat zij mij toch niet geloofde.
Ondertussen was Willy plots opgedoken. 
“Tijd” kondigde hij kort aan.
Hij had zich duidelijk niét geamuseerd die avond.
Het gesprek viel stil. 
Ik ging samen met hen mijn jas halen en vergezelde hen tot aan de fietsenstalling.
Terwijl Willy een paar meter van ons klaar stond om te vertrekken, namen wij onze tijd om afscheid te nemen.
“Haast je nu maar dat je bij je andere mokkel bent” snauwde Willy me onverwacht toe, toen Marleen zich eindelijk losmaakte van mij. 
“Hij gaat ook naar huis” antwoordde Marleen.
Maar door de smekende manier waarop ze me aankeek klonk het meer als een wanhopig bevel naar mij toe dan als een antwoord op wat Willy gezegd had.
•        Hey, Leleen, ik gà ook écht direct naar huis!
•        Ik hoop het, Eddy
•        Zeg, je gelooft toch niet dat ik nu nog bij iemand anders ga?
•        Hoe kan ik dat weten?
•        Ha!  Ik zal nog een tweede liefje hebben zeker?  Eentje dat ik op school doodzwijg en achter de hand hou voor de lege uurtjes?
•        Dat gebeurt toch nog?
•        We zullen elkaar moeten leren vertrouwen, meisje!

Het zou niet de laatste keer zijn dat ik onmogelijk kon begrijpen waarom Marleen zo wantrouwig was.  “Angst om me te verliezen” suste ik mezelf.  Maar dat leek die eerste keer al een goedkope uitvlucht.  En naarmate dit soort situaties zich herhaalde, kreeg ik er steeds meer problemen mee. 
Wat?  Wat maakt dat zij mij niet geloofde? Vroegere ervaringen?  Verhaaltjes van Willy?  Opvoeding?
Misschien ... maar misschien wou ze alleen maar de gedachte aan de mogelijkheid van een eventuele ontrouw van haar kant verdrijven: hoe zou ik er haar kunnen van verdenken dat zij achter mijn rug om met anderen flirtte, wanneer steeds weer bleek hoe dood van angst zij wel was om mij te verliezen?
In elk geval maakte het voorval dat ik die avond toch met gemengde gevoelens naar huis reed.  Waarom was ze niet rechtstreeks bij mij gekomen toen ze toekwam in de dancing?  Waarom was ze van het toilet rechtstreeks naar de dansvloer getrokken?  Waarom die vreemde reactie toen ik haar borsten wilde strelen? Van waar nu plots deze blijk van wantrouwen?  Wat deed haar zo sterk twijfelen? 
Aan de andere kant voelde ik me toch ook wel heel gelukkig: gelukkig omwille van dat heel speciale gevoel dat mij verteerde, gelukkig omdat wij een paartje vormden, gelukkig omdat ook zij veel om me gaf.
“Ik moet harder werken” reageerde het paard in “The Animal Farm” op iedere tegenslag.  En net als dat paard reed ik vervuld van goede voornemens naar huis: “Ik moet opletten dat ik haar niet verlies door te hard van stapel te lopen”; “Ik moet haar bewijzen dat ik haar vertrouwen waard ben”; “Ik moet haar overtuigen van de oprechtheid van mijn gevoelens” ...
 

 
Hoofdstuk 3.
“Hitchin’ a Ride”  (Vanity Fare)
Twee dagen later verhuisden wij met de klas naar een ander leslokaal.  Marleen had zich de bank naast de mijne uitgekozen, of was het andersom?  Want nooit eerder zat ik uit eigen keuze zo ver vooraan in de klas.  Hoe dan ook, we hadden er een fijne dag van gemaakt: tijdens de lessen hadden wij ons vermaakt door naar elkaar te gluren via haar make-up spiegeltje en op de koer hadden wij samen met Udo en Roger lol getrapt.
Het was kermis dat weekend in Nieuwerkerken, waar Roger woonde.  Op zijn uitnodiging was ik er die avond heen getrokken om met hem kermis-maandag te vieren.  Alle herbergen zaten proppensvol.  Het weer was uitzonderlijk zacht en de sfeer zat er dus dik in.  Wij trokken samen van café tot café, dronken overal een glaasje en geraakten stilletjes aan in een al-te-goeie stemming.  Zo kwamen wij in de lokale dancing binnen, de “Las Vegas”.  Roger bleek er goed gekend, zodat wij in een mum van tijd samen met een gezellige bende aan een tafel vol pintjes zaten.  Wij dronken en lachten en dansten en de uren vlogen voorbij.
Eigenlijk had ik mij voorgenomen enkel jerken te dansen: die doe je solo, waardoor misverstanden vermeden worden.  Bij een plotse overgang naar een kusjesdans nodigde Sonja, een van de meisjes uit “ons” groepje me uit vooraleer ik de gelegenheid gekregen had mij uit de voeten te maken.  “Geen probleem,” dacht ik nog: “drie kusjes en ik ben weg”.  Geen probleem, inderdaad niet, tenzij dat het toevallig wou lukken dat Sonja haar gedachten op mij gezet had en op en het derde kusje haast buiten mijn medewerking om omtoverde in een pracht van een tongkus.  Zij was echt mooi, realiseerde ik mij plots, terwijl wij, temidden van het langzaam wentelend tienerwiel stonden te kussen. “Wat had ik eigenlijk te verliezen?” bedacht ik, terwijl mijn handen langs haar dijen gleden. 
De probleempjes op zaterdagavond leken plots grote, dreigende wolken, die weinig goeds voorspelden voor mijn relatie met Marleen.  “Of ik haar liever direct naakt had?” ... Sonja drukte haar bekken tegen me aan.  Ik drukte mee met mijn handen op de welving van haar bips.  Even stopten we met kussen en keken elkaar aan, als om de situatie beter in te schatten.  Haar lange, donkere haren, hingen golvend langs haar lachend gelaat.  Twee bruine ogen keken mij geamuseerd aan.  “Bruisend leven” schoot het door mijn hoofd: “zuivere levenslust”.  Ik bukte me naar haar toe, kuste haar opnieuw en streelde met mijn hand langs de flanken van haar boezem.  Sonja kuste gewoon door. 
Terwijl de helft van mij genoot, was mijn andere helft druk doende te evalueren: “Marleen was een probleem!”  fluisterde het duiveltje in mijn oor: “té complex, té gefrustreerd.  Vergelijk zaterdag eens hiermee!” 
Het vreemde was dat het duiveltje precies hierdoor zijn doel voorbijschoot.  O.k.  Dit was fun.  Ongecomplexeerde, ego-strelende fun.  Dit was precies waar ik eigenlijk vanaf wou.  Ik had iets dieper nodig, iets ernstiger, iets met inhoud.  Al wat ik voor mezelf nodig had vermoedde ik in Marleen.  En dit ... Ach God, Marleen was zelfverzekerd, gevat, intelligent en humoristisch genoeg.  Ook zij zou wel loskomen.  Momenten als deze - momenten beter dan deze - stonden ook ons zeker en vast nog te wachten.

Ondanks mijn zeer bewuste keuze voor Marleen, kwam ik er toch niet toe zomaar afstand te nemen van Sonja.  Toen wij even later naast elkaar neerploften in een donker hoekje, werd ik zelfs ondernemender: ik blies het armtierige kaarsje voor ons op tafel uit en gleed met één hand onder haar korte pulletje.   Sonjas buik was zacht als fluweel.  Ik gleed hoger, streelde de binnenkant van haar borsten en draaide me dan naar haar toe, om met beide handen haar B.H. los te maken.  Zij hijgde toen ik haar borsten vol omvatte.  Ik voelde hoe zij pogingen ondernam om mij opnieuw te kussen en kwam haar tegemoet.  Eén hand hiel ik op haar harde tepel.  Sonja had zich dieper in de zetel laten wegglijden, zodat ik half op haar komen te liggen was.  Veel bewegingsruimte had ze zo niet.  Tijdens het kussen trok ze zich wat rechter, zodat ze steunend op één elleboog dan tenminste toch haar andere hand kon gebruiken.  “Heb jij een auto?” vroeg ze, terwijl ze haar hand hoog op mijn been legde.  Ik kreunde van verrassing.
Direct reageerde ze door speels de druk van haar hand wat te verplaatsen.
Een auto?  Mijn koninkrijk voor een auto!  Natuurlijk had ik er geen.
“Kom,” zei ik, “we vinden wel wat”.  Maar ze bleef liggen, draaide zich op haar rug, trok me bovenop haar en opende haar benen, zodat ik half geknield, half bovenop haar liggend mijn handen nodig had om me te ondersteunen.  Ik kuste haar even op de mond, liet mij wat wegzakken, zodat ik mijn hoofd tussen haar borsten kon laten rusten en gleed dan verder weg tot ik tussen haar benen in op mijn knieën zat, mijn kin op haar buik.  Dit was geen doen! 
In de zetel naast ons kreunde zacht een meisje.  “Kom”, herhaalde ik mijn uitnodiging en stond op.  Traag kwam ook Sonja overeind, maakte haar B.H. weer toe, wreef zich door de haren, trok haar klederen recht en keek mij nadenkend aan.  “Wacht”, zei ze, laat ons eerst een beetje bekomen.
Ik haalde ons twee pintjes en zette me naast haar.  “Waar woon jij?” wilde ze weten, “Waar werk jij?” De muziek in de Las Vegas was te luid voor een normale conversatie, zodat zij frontaal op mijn schoot kwam zitten.  Zij was een jaar ouder dan ik en werkte als hulpboekhoudster in Aalst.  Ik vertelde over ‘t school, maar elke zin begon en eindigde in mijn gedachten met Marleen.  Hoe kon ik zo dwaas zijn?  Wat moest ik morgen beginnen?  Ik leunde achterover. 
Sonja voelde dat er iets scheelde.  “Is er iets?” 
Maar tegen dan was de vraag al lang overbodig: ik had er genoeg van.  Ik was kwaad op mezelf.  Ik had geen antwoord, geen woorden.  Blijkbaar interpreteerde zij een en ander toch wat anders, want zacht liet ze haar handen langs mijn borst en buik naar beneden glijden.  Maar het was definitief te laat.  De betovering was voorbij; Omgeslagen in afschuw van mezelf.  Ik vocht mij uit de halfliggende houding, omstrengelde haar innig en kuste haar op de wangen.  “Sonja, ik moet weg.”  Het wenen stond mij vreemd genoeg nader dan het lachen.  Sonja was perplex.  Niet begrijpend staarde ze mij aan, maar meteen waren de pretlichtjes er weer in haar ogen: “verliefd?”.  Ik knikte schuldig.  Ze stond glimlachend recht, zodat ik ook kon opstaan.  Ik kon haar haast niet aankijken zoals ze daar naar mij stond te lachen.  “Vergeet mijn adres niet” zei ze, “misschien ben ik ook wel vrij als het tussen jullie weer over is.”  En tot mijn verwondering omhelsde ze mij teder en gaf mij een lange afscheidszoen.  “Ik loop mee tot bij de anderen” zei ze toen.
De anderen waren er gelukkig nog.  Roger keek ons verwonderd aan, maar zei niets.  “Come on, boy”, probeerde ik lachend, “we zijn hier weg.”
“Waarom zo gehaast?” lachte hij terug en reikte me een pint aan.
•        Geen tijd.  Vertel ik je straks wel.  Hurry up, man!

Ik zag hoe hij Sonja onderzoekend opnam, maar aan haar was helemaal niets te merken: onbezorgd had ze plaats genomen naast een der andere meisjes.  Zoals ze daar zaten te praten, zou je gezworen hebben dat ze al een hele tijd over een interessant onderwerp bezig waren.
•        Ik kom.

Vijf minuten later zaten wij in een ietwat rustiger bar.  Toen Roger probeerde mij uit te horen over mijn plotse vertrek, was ik  als enig antwoord beginnen zingen: “vijf meter verder staat nog een café, van je hola-di-hola-di-jee”.  Hij had niet verder aangedrongen.
De rest van de avond verliep nog steengoed.  Maar toen ik die nacht, halfdronken in bed lag, begon de wroeging te knagen: “wat had ik Marleen aangedaan?  Moest ze dit weten! God weet wie ons allemaal gezien hadden die avond? ...”
Tegen de volgende morgen had ik manhaftig besloten dat het ganse voorval nooit gebeurd was.  Als de onschuld zelf verscheen ik op school.
•        Heb jij je huiswerk van driehoeks, Leen?
•        Ja, ik wel, maar daarmee heb jij het nog niet, hé!
•        Kom op, dan schrijf ik het gauw over.  Is het veel?
•        Anderhalve bladzijde.  Tien minuutjes werk voor een man als jij.

 

Natuurlijk kreeg ik het huiswerk slechts tien minuten voor het belsignaal in handen.  Ik ‘vergat’ dan maar een oefening en nam me nog de tijd haar wat te plagen.  Oh, wat was dit heerlijk!  Het was of wij enkel voor elkaar naar school kwamen, om elkaar gelukkig te zien. 
De escapade aan de vorige avond zinderde in mijn achterhoofd nog na als een overgewaaid onweer.  Eerst dacht ik haar alles op te biechten.  Toen besloot ik dat het toch beter was het zaakje in de doofpot te stoppen: waarom dit prille geluk in gevaar brengen?  Ik walgde van mezelf, maar niemand die ons samen door de gang zag lopen naar het klaslokaal toe zou uit wat dan ook kunnen afleiden hebben dat er met mij iets aan de hand was.
Onder de saaie wiskundeles geraakte ik toch weer aan het piekeren: hoe kon het, dat ik zoveel van Marleen hield, dat ik mij voelde overstromen van liefde en genegenheid, voortdurend naar haar verlangde en toch slechts heel even in verleiding moest gebracht worden om haar te bedriegen?  Wat was er mis met mij?
Rationaliserend schoof ik alles maar af op de rug van onze leeftijd en de onzekerheden die daarmee gepaard gingen.  Was flirten niet de beste methode om contacten te leggen?  Wellicht kon iemand zelfs van twee mensen tezelfdertijd houden?
Plots bemerkte ik dat Marleen weer met haar spiegeltje bezig was.
Uit haar blik sprak een levensgroot “met-wat-zit-jij-eigenlijk-bezig?”.  Ik moest verdomd opletten dat ik mij niet verraadde!
Dus concentreerde ik mijn aandacht weer op haar.  Wij wisselden notaatjes uit, tekeningetjes, wierpen papierproppen naar elkaar, vergaten “de vent vooraan” en de ganse klas rond ons.  Tijdens de korte pauzes tussen de lessen door, praatten wij haast uitsluitend met elkaar.  Wij verlieten samen de klas naar de koer, vormden tijdens de recreatieperiode een onafscheidelijk duo en keerden ook samen terug naar de klas.
Soms was er een leraar afwezig, of vergat ik thuis een lesboek.  Dan kropen wij naast elkaar op dezelfde bank, streelden elkaars handen, drukten onze benen over zo groot mogelijke afstand tegen elkaar of streelden elkaar over de rug.  Meer en meer was er helemaal geen aanleiding nodig om naast elkaar te gaan zitten: wij wisten al gauw welke leraars geen bezwaren maakten en welke wel.
Marleen bleek minder preuts dan ik die eerste zaterdag had gevreesd.  Toch stelde zij al vlug haar grenzen: ze wou ‘deftig’ blijven, maar worstelde met haar eigen gevoelens.  Daarom vermeed ze situaties die haar ertoe konden brengen haar zelfbeheersing te verliezen.  Ik mocht haar strelen, maar binnen de grenzen van het welvoeglijke.
Nooit eerder had ik over dergelijke zaken met een meisje gesproken.  Nooit eerder “grenzen van welvoeglijkheid” in woorden en afspraken vastgelegd.  Deze ervaring was nieuw, vreemd, verwarrend: moest er dan ook eerst onderhandeld worden over het verschuiven van de grenzen die we nu afspraken?  Waren de gestelde grenzen meteen ook eindpunten of juist beginpunten binnen een wijzigende omgeving? 
Wat normaal geen probleem had mogen zijn, werd er een bij mij doordat ik teveel piekerde over de betekenis van wat wij tegen elkaar zegden.   Naast de problemen veroorzaakt door mijn ernstige, zelfs wat zwaarmoedige kant, was er ook die andere ik die voor de nodige wrijvingen zorgde: vond ik iets niet belangrijk genoeg om heel ernstig mee bezig te zijn, dan schudde ik het gewoon van me af of spotte ik ermee.  Spoedig merkte ik echter dat Marleen niet overweg kon met die losse manier van optreden.  Telkens ik in de klas een gekke inval kreeg, een leraar plaagde of uitdagend mijn afkeer toonde van de plaatjes “verboden op het gras te lopen” waarmee onze jonge levens werden afgezoomd, reageerde zij in mineur.  Het onschuldigste grapje beschouwde zij als een belediging.  Van de leraar, van een klasgenoot, van haar ...  Ik beledigde iedereen blijkbaar voortdurend en dat deed haar verdriet.
Voor mij waren tot dan alle meisjes ‘mijn schatje’, ‘mijn engeltje’ of ‘mijn poesje’ geweest.  Blijkbaar tastte ik door die koosnaampjes haar rechten aan. Marleen was groot en fijn.  Ik zag er dan ook helemaal geen graten in haar lachend “mijn dik spook” te noemen.  Meteen de druppel die de emmer deed overlopen.  Na school liepen wij die zaterdag door de stad zonder een woord tegen elkaar te zeggen.  Tot ze mij plots begon te verwijten dat ik haar voortdurend belachelijk maakte bij de anderen; haar vernederde; er plezier in schepte haar te pesten; en dat ik ook te pas en te onpas mijn hekel aan Willy toonde ...
Ik kon er niets tegen inbrengen.  In haar plaats, realiseerde ik mij, zou ik waarschijnlijk hetzelfde gedacht hebben.  Als een kleine, stoute jongen verontschuldigde ik mij en beloofde ik mijn leven voortaan te zullen beteren.  Maar Marleen nam geen genoegen met mijn antwoord.  “Bij mij moet je met geen veinzereitjes aankomen, ik hou niet van schijnheiligaards!” wierp ze me toe.
Weg mijn geluk van de voorbije dagen, weg de ontkiemende hoop op een mooie tijd samen met haar.  Ik voelde me rot, miserabel, diep bewust van het grote, gapende gat tussen ons: de nonchalante kant van mezelf, het deel van mezelf dat opborrelde wanneer ik me goed voelde, de spontane uitingen van het goed-voelen, precies die zaten Marleen meest dwars.  “Ik hou niet van schijnheiligaards” had ze eraan toegevoegd, wetende dat ik zo was, dat ik me anders kon voordoen maar niet anders kon zijn, dat de grappen en streken vroeger of later toch weer zouden bovenkomen.  Dit was hopeloos!
Had het wel nut naar de Caspuciero te komen die avond?  Zou zij komen?  Was het niet allemaal zinloos?  Een uitgerekte treurmars kon mij als avondvulling niet bekoren.  Nog onzeker of ik al dan niet naar de Caspuciero zou gaan, trok ik die namiddag langs bij Danny.
Danny was in naam mijn beste vriend: wij waren jaren samen naar school geweest en ‘s avonds was ik meer bij hem thuis geweest dan bij ons.  Het voorbije schooljaar was ik hem echter duchtig gaan verwaarlozen.  Gelukkig was hij thuis.  Hij verwelkomde mij alsof ik slechts een paar dagen was weggebleven in plaats van maanden lang niets van mij te laten horen.  Terwijl wij naar zijn laatste nieuwe speelplaatjes zaten te luisteren, vertelde ik hem wat er gebeurd was.  Hij kwam zowaar onmiddellijk met een goed idee op de proppen: wij zouden samen naar Aalst gaan.  Was alles goed met Marleen, zou hij zich wel alleen vermaken.  In het andere geval konden wij ons best samen amuseren.
Na de klassieke woordenwisseling omdat hij niet met de auto mocht uitgaan, vertrokken wij dan maar: hij mokkend achter het stuur en zijn vader verontwaardigd naast hem.  Het was al half negen gepasseerd toen wij bij de Caspuciero aankwamen.  Wij spoedden ons binnen.  Ik betaalde Danny een pint en ging op zoek naar mijn hartendiefje.  Eerst vond ik haar niet, maar toen voelde ik plots hoe mijn hart verkrampte tot de grootte van een halfontloken erwtenboontje: mevrouw stond op de dansvloer een slow te dansen met een of andere klootzak. 
Niet zo gauw echter zag ze mij op hen toekomen, of ze verontschuldigde zich bij haar danspartner en vloog mij rond de hals:
•        Oh, Eddy, ik was zo bang dat je niet zou komen!
•        ik dacht dat jij niet zou komen!

De halve slow die ons restte luidde het begin in van een periode van hoogconjunctuur.  De woordenwisseling had ons blijkbaar beiden eens goed doen nadenken en uit alles was duidelijk dat wij tot heel gelijklopende besluiten gekomen waren.
Vanaf dat ogenblik waren gedurende lange tijd alle dagen om ter mooier.  Wij leefden in een droom die dieper en inniger werd met elke nieuwe stap die wij zetten.
In school kwamen wij wondergoed met elkaar overeen.  Voortdurend kregen wij van leraars opmerkingen omdat wij te dicht bij elkaar kropen, omdat ik mijn handen niet kon thuis houden of omdat wij met elkaar bezig waren in plaats van op te letten.  Vreemd genoeg trok ook Marleen zich bar weinig van al die verwittigingen en opmerkingen aan. 
Ook de weekends waren allen om te beter. Een paar keer trokken wij de zaterdagnamiddag naar het stadspark van Aalst of kuierden wij samen door de stad.  ‘s Avonds vermaakten wij ons steevast in de Caspuciero.
En toch was er iets veranderd. 
Ik was voorzichtig geworden.  Bevreesd haar te kwetsen, kauwde ik elk woord tien keer alvorens het uit mijn mond te laten rollen.  Aanvankelijk voelde ik soms sterk de neiging gek te doen of luidruchtig op een of ander te reageren, maar hoe langer wij samen gingen, hoe gemakkelijker het werd dit niet te doen.  Mede hierdoor kreeg onze relatie een zeer ernstig karakter.  Eigenlijk waren wij te ernstig, te braaf ook, maar in onze poging een “grote liefde” op te bouwen, zochten wij hierin de mogelijkheid elkaar te tonen dat we van elkaar hielden.
•        Vind je het niet vervelend met iemand uit je eigen klas te gaan?
•        Oh neen, vorig jaar ben ik ook een tijdje met Rita geweest.    Zoals je weet zijn wij nog altijd goede vrienden.  Ik heb daar eigenlijk nooit last van gehad.  Valt het voor jou ook mee?
•        Eigenlijk wel, ja.  Ik had gedacht dat de leerlingen ons zouden uitlachen, dat we zouden tegengewerkt worden door de leraars.  Het gaat eigenlijk allemaal veel beter dan ik in het begin had durven dromen.
•        Weet je, dat van die leraars, daar heb ik zelfs nooit aan gedacht: het is toch vanzelfsprekend dat zij zich niet met ons privé-leven inlaten?  Goed, ze moéten af en toe wel eens reageren, maar tenslotte is het toch onze zaak hé?  En de leerlingen?  Ach, die zijn toch gewoon jaloers!  iedereen wil toch een meisje of een jongen?

Zo kwamen wij tot een gesprek over onze school.  Beiden herinnerden wij ons maar al te goed dat het er in vele scholen anders aan toe ging.  In de “handelsschool” werden wij als mensen, jong-volwassenen behandeld, niet zoals kleine kinderen die zich voortdurend in rijen moeten opstellen en in rijen moeten verplaatsen, niet mogen praten in de gangen, niet mogen roken, een uniformpje moeten aantrekken om toch maar niet anders te zijn dan alle anderen ...  Zowel Marleen als ik waren eigenlijk heel gelukkig met de manier waarop de school gerund werd.
Nog geen twee dagen na onze gemeenschappelijke lofrede op de school en het lerarenkorps, kwam de uitzondering de regel bevestigen in de gedaante van onze diepbeminde Poepala, ook “De Uil” genaamd.  Iedere week kwam hij ons één lesuur lang vervelen met wat voor een geschiedenisles moest doorgaan.  De brave man had wel een heel bijzondere manier van lesgeven: het grootste deel van de tijd schreef hij op het bord en verwachtte hij van ons dat wij in alle stilte gewoon overschreven wat hij ons op deze manier wilde aanleren.  Ik kende hem.  Mijn schrift geschiedenis bestond dan ook uit een map waarin ik elke week een fotokopietje toevoegde met “de laatste berichten” die ik van Rita kopieerde: een gewoonte die overgebleven was na een korte romance tijdens het vorige schooljaar, hoofdzakelijk omdat een mooier en gelijkmatiger geschrift als dat van Rita gewoon ondenkbaar was.
Maar ook “De Uil” kende mij.  Voldoende alleszins om te menen, en niet volledig zonder reden, dat ik met hem van mening verschilde over de Ware Aard van den Goeden Lesgever.  Nu kwam daar dus bij dat ik het goede voorbeeld gaf door voortdurend te zitten fluisteren met Marleen.  Tussen twee borden krijtgeschiedenis door vloog hij dan ook onverwacht uit: dat ik de sfeer in de klas kwam bederven, dat ik enkel naar school kwam omdat me dat meer vrijheid liet dan te gaan werken, dat ik er uitsluitend op uit was mij interessant te maken bij de meisjes en nog een paar karrenvrachten van die lievigheidjes meer.  Ik liet hem rustig uitrazen, of tenminste: dat was ik van plan.  Marleen was die dag echter in een zeer opgewekte bui en proeste het plots luidop uit toen hij mij een “pretentieuze zot” noemde.   
Woedend keerde hij zich van mij af en zette een grote stap in de richting van Marleen.  Ai, dat mocht dus niet!  Doordat hij even niets zei, had ik de kans schoon om hem van repliek te dienen.  Ik stond dus recht en stak dreigend een vinger uit in zijn richting.  Hij had geen enkel recht mij wilde beschuldigingen naar het hoofd te slingeren, verweet ik hem.  Ten slotte kon ik net hetzelfde van hem gaan beweren, wat nog veel erger was daar hij gehuwd was.  De ganse klas lag plat van het lachen, wat nauwelijks van aard was om mij te bedaren.  Ik deed er dus nog een schepje bovenop, beklaagde zijn arme vrouw en voerde aan dat het geen wonder was dat er in zijn klas gepraat werd, daar hij helemaal geen les gaf, maar in plaats daarvan ganse lesboeken overschreef op bord.
Mijn onverwachte reactie had haar doel bereikt: hij was Marleen duidelijk helemaal vergeten.  Erger voor hem was dat hij geen verweer vond tegen mijn aantijgingen en, nadat hij enkele keren vruchteloos “zwijg en ga zitten” geroepen had, als een geslagen hond terugkeerde naar zijn bordje en begon verder te schrijven.
Was onze verstandhouding al niet opperbest, nu was ze zeker naar de haaien.  Tijdens de volgende lessen probeerde hij weerwraak te nemen.  Ik kreeg straf omdat ik aan het praten was, maar Udo dekte mij toen ik beweerde dat ik enkel een woord op bord niet had kunnen lezen en er werd over de straf niet meer gerept.  Een andere keer zei ik ijskoud dat ik helemaal niet gesproken had en dreigde ik naar de directeur te gaan omdat hij mij duidelijk zocht.  Toen bleek dat hij meer schrik had van de directeur dan ik, want ook deze keer bleef alles bij een storm in een glas water.  De klas genoot van onze confrontaties.  Ikzelf zocht ze eigenlijk niet.  Ik had hier toch niets bij te winnen.  Alleen: ze waren als kolkjes in bewegend water, die ontstonden en gelukkig ook vlug weer verdwenen.  Telkens echter tot groeiend jolijt van de verenigde klasgemeenschap.
Een paar weken later, al dan niet toevallig na de zoveelste aanvaring met “de Uil” over de manier waarop Marleen en ik met elkaar in de klas omgingen, vroeg Marleen mij na de les om haar in de klas niet meer aan te raken.
•        Wat scheelt er, Leen, toch niet ziek?
•        Maak je niet boos, Eddy, maar heb je dan zelf nog niet gemerkt dat de meeste leraars niet eens normaal kunnen voorbij wandelen wanneer wij ergens staan?  Er broeit iets!  Als we zo verder doen komt het moment dat ze samen tegen ons zullen optreden!
•        Moeten wij ons dat aantrekken?  Er is toch nog tijd genoeg wanneer ze met concrete acties uitpakken?
•        Neen, wij moeten voorzichtig zijn, Eddy, straks worden wij uitgesloten of gebuisd.
•        In deze school???
•        Jazeker.  Er zijn genoeg leraars die met je grote mond niet opgezet zijn.
•        En ik die dacht dat ik zo braaf was!
•        Eddy?
•        mmm
•        Doe het voor mij, wil je?  Je houdt toch nog van mij, hé?

Lap, vlak in mijn Achillespees.  Het paard van “The Animal Farm”, weet je nog?  Om haar te bewijzen dat ik  nog van haar hield, gaf ik haar een flinke pakkerd en raakte haar de eerste dagen in school niet meer aan.
Vreemd genoeg was het Marleen zelf die me al vlug weer stiekem begon aan te raken en te strelen in school. 
Hmm ... zo ging dat dus met afspraken?  Ik kon hier van leren!
Dus zette de vlugge verwatering van deze afspraak mij ertoe aan om ook de eerder gemaakte afspraken weer in vraag te stellen ...
Inmiddels waren wij oktober binnengestapt.  Op een namiddag kwam Roger me vertellen dat Sonja mij na school aan het station verwachtte.  Marleen, die nooit ver bij mij uit de buurt was, kwam net terug van toilet en keek ons vragend aan toen ze merkte dat het gesprek gestokt was bij haar aankomst.  Altijd al een slechte leugenaar, legde ik haar waarheidsgetrouw uit dat een ‘oud lief’ me gevraagd had haar op te zoeken.  Halvelings verwachtte ik een reactie in de aard van “en ga ja ook?” maar verwonderlijk genoeg nam zij aan de zaak geen aanstoot en begon gewoon over een ander onderwerp.
Nadat ik die namiddag afscheid genomen had van Marleen, kon ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen.  Ik reed naar het station, kocht een pakje frites en dook een café binnen van waaruit ik een goed uitzicht had op het plein.
Even later verscheen Sonja inderdaad op de afgesproken plek, zij het niet alleen, maar in gezelschap van een vriendin.  Zij droeg een aansluitende jas op een kort plooirokje.  De donkere nylons harmonieerden prachtig met haar lange donkere haren.  Een tijd lang praatten zij opgewekt met elkaar, terwijl ze af en toe het plein afspeurden.  Toen ze op een bepaald ogenblik in mijn richting keken, dacht ik even dat ze mij opgemerkt hadden.  Hun aandacht werd echter getrokken door Roger die op het plein verscheen.  Hij reed tot bij hen, parkeerde zijn motorfiets en gaf hen beiden een verwelkomingskus.  Even overlegden ze onder elkaar.  Daarop wandelden ze samen naar “The Queen”, een jongerencafé, aan de andere kant van het plein.  Roger had zijn arm rond de lenden van Sonjas vriendin gelegd. 
“Zo, dat was dat”, dacht ik op weg naar huis.  Ik voelde mij gelukkig met mijn besluit.  De keuze voor Marleen was bevestigd!
‘s Anderendaags al dreigde ik mijn keuze toch nog te moeten in vraag stellen: Marleen arriveerde op school in een rotstemming.  De ganse dag pruilde ze.  Vroeg ik haar of er iets scheelde, dan luidde het onveranderlijk “’t is niets.”  Voor het overig had ze nergens zin in.  Het was om tegen de muren op te lopen!  In de klas zat ze recht voor zich te staren of nam ze ijverig notities.  Het leek alsof ik er niet was voor haar.
Tijdens de recreatieperiode probeerde ik het anders:
•        Als er niets is, wil je dan gewoon doen alsjeblieft? Ik krijg er de kriebels van zoals jij rondloopt.  Ofwel is er iets, en dan weet ik het graag, ofwel mag je al lang ophouden met bokken.

Ze keek me een tijd lang aan alsof ze mij voor het eerst zag.
“Lap!” dacht ik, “nu krijgen wij het: laat ons vooral goeie vrienden blijven en zo ...”  Ik was ervan overtuigd dat er iets grondigs mis zat.  Zou ze het weten van gisteren?  Of van kermis Nieuwerkerken?
•        Slimmeke!

Haar gezicht brak open in een stralende lach.  Wanneer ze met haar “slimmeke” voor de pinnen kwam, wist ik meteen dat alles héél goed tussen ons was.  Meer was het niet, maar voor mij was dat de ultieme bevestiging van haar liefde voor mij.
In de namiddag was alles inderdaad weer O.K. en toen ik na vier uur met haar meereed tot op ons gewone afscheidsplekje, sloeg ze plotseling haar armen rond mij en fluisterde hees in mijn oor:
•        Ik wil je niet kwijt, Eddy, nooit meer.

En de ezel die ik was, ... ik begreep haar niet.




 





 
Hoofdstuk 4.
“Teach your Children”  (Crosby, Stills, Nash & Young)
Weet je, feitelijk heb ik heel goeie ouders.  Ze zijn misschien wat conservatief of wat teveel gehecht aan het Enige Ware Roomse Katholieke Geloof, maar daarnaast - en misschien wel daardoor - proberen ze toch iedereen zo gelukkig mogelijk te maken.
Wanneer je het aloude motto “Ga en vermenigvuldig U” indachtig de richtlijnen van Zijne Heiligheid, De Paus Van Rome, een beetje al te zeer ter harte neemt en uit diepe gelovigheid alle voorbehoedsmiddelen uit je leven weert, dan kan het je als ouder wel overkomen dat je vroeg of laat opgescheept geraakt met een talrijke kroost.  Dat gebeurde zo in vroegere generaties en bij ons thuis was dat ook in deze generatie nog zo gebeurd. 
Vader moest er in normale omstandigheden dan ook voor zorgen dat hij genoeg geld binnen bracht om vrouw en zeven kinderen te voeden.  Met moeder waren de “normale omstandigheden” echter zelden helemaal “normaal”: ingoed als ze was, stond onze woning steeds open voor de kinderen van een weduwe uit de buurt, twee dagen per week ging ze bij haar ouders kuisen en bovendien had zij de slechte gewoonte nooit te kunnen weigeren wanneer haar invalide nicht een kleine lening kwam vragen.  Geld, waarvan ze wist dat ze het nooit zou terugzien.
Ondertussen waren wij zelf ook niet bepaald welstellend.  Vader was bijna veertig toen hij er, dank zij zelfstudie, in geslaagd was als lagere bediende binnen te geraken in een bank.  Voorheen hadden wij, mede door de versnelde afbetaling van ons huisje, werkelijk zeer krap geleefd.  Sinds zijn benoeming leefden wij de laatste jaren eindelijk een heel stuk gemakkelijker.
Dat nam niet weg dat het soms ontzettend lang kon duren vooraleer een afgerukte knoop weer aangenaaid geraakte of een versleten broek vervangen werd door een nieuwe.  Altijd uit op “koopjes” verraste moeder ons bovendien regelmatig op kledingstukken die ze trots van de markt of uit de solden meebracht.  Niks ergs, moest het niet zijn dat haar smaak met de jaren toch wel wat gaan afwijken was van de kleding waar ik bijvoorbeeld van droomde.
Toen ze mij van een braderij in Aalst een nieuwe winterjas meebracht, was voor mij het hek van de dam.  Ik legde haar mijn ontgoocheling in duidelijke termen uit en trok mij daarna voor de rest van de avond terug op mijn kamer.
Zowat een uurtje later genoot ik van de even zeldzame als twijfelachtige eer om mijn bloedeigenste vader op mijn kamer te mogen ontvangen.  Hij begon met een paar verspreid liggende dagbladen en kousen op te rapen en stak toen van wal:
•        Eddy, weet je dat je moeder veel verdriet aangedaan hebt?
•        Ja vader.

Ik had al lang geleerd dat het niet hielp met vader over wat dan ook van gedachten te wisselen en gaf hem dus altijd gelijk.  Los daarvan deed ik toch grotendeels wat ik zelf wilde.
Die avond verwachtte ik mij aan een van zijn ellenlange zedenpreken over gedienstige zonen die op hun veertiende thuis bleven van de school om hun ouders bij te staan, of over de waarden die Meester Ghislain en Kardinaal Cardijn hem hadden bijgebracht.
Niks van dat alles echter: nadat hij mij onder de ogen gebracht had dat ik nooit wat deed om in het huishouden te helpen en hij zijn beklag gedaan had dat ik me zo weinig in de woonkamer liet zien dat het haast was alsof ik een vreemde logé in huis was, nam zijn preek een onverwachte wending:
•        Hou jij van Marleen?

Het rook naar onraad.  De directheid van de vraag op zich was al totaal ongebruikelijk.  Ik besloot dan ook maar me op de vlakte te houden.
•        Vader, ik ben nog geen 18 jaar.  Ik wil wel nog wat van de wereld zien alvorens over zulke netelige kwesties na te denken!

Hij drong aan:
•        Beeld je eens in dat je zes jaar ouder bent, zou je er dan durven aan denken haar ten huwelijk te vragen?
•        Ik weet het niet vader, loog ik, er lopen zoveel meisjes rond op de wereld.  Waarschijnlijk zit daar nog wel ergens iemand tussen die beter bij mij past dan Marleen.

Vader zweeg, zoog nadenkend aan zijn sigaret en gooide het dan over een andere boeg:
•        Wat doet haar vader?  Hoe heet haar moeder?  Waar wonen ze?

Wat mij het meest van al ergerde, was dat mijn steeds herhaald “ik weet het niet” dan nog de zuivere waarheid was ook.  De conclusie die vader hieruit trok, namelijk “dat het dan blijkbaar allemaal nog zo ernstig niet was”, riep een massa zelfverwijten bij me op: hoe was het mogelijk dat ik niet meer interesse betoonde voor Marleens leven, dat ik een zo totaal gebrek aan initiatief ten toon spreidde en na al die weken nog zo weinig van haar wist?
“Maar zelfs dan,” vervolgde vader: “zou jij het kunnen verdragen wanneer iemand Marleen zo uitmaakte dat ze bij jou kwam wenen?  Wat denk je dat je zou doen wanneer je wist wie haar zoveel pijn had aangedaan?”
Eindelijk viel mijn nikkeltje.  Tussendoor had ik mij de ganse tijd vruchteloos zitten afvragen waarop vader aanstuurde.  Even had ik zelfs gedacht dat hij werkelijk geïnteresseerd was in mijn leventje, dat hij misschien Marleens ouders kende ... maar nu werd alles duidelijk.  Even voelde ik de behoefte mij te verdedigen, te zeggen dat ik moeder niet uitgemaakt had, niet beledigd had, haar alleen maar gezegd had dat ik liever mijn eigen koos.  Maar tegenover moeders tranen zou toch elk verweer zinloos blijven, wist ik.  Dus antwoordde ik nors:
•        Ik zou die vent een lap op zijn smoel geven.
•        Dat was ik ook zinnens toen ik boven kwam.

We keken elkaar strak aan, geen van beiden gewend aan dit soort confrontaties. 
“En wat zou hij dan wel doen”, dacht ik “als ik nu zeg dat hij dat dan maar moest doen ook?”  Maar de idee alleen al was zo totaal absurd dat ik mij in tegendeel zwijgend afwendde en verder las in “The Pearl”.   Vader verliet de kamer zonder nog iets te zeggen.  Even later kwam hij terug en legde een pakje sigaretten op mijn bureau (net nu ik er geen meer kocht om Marleen een plezier te doen).  En plots gebeurde het wonder: wij geraakten in een echt gesprek gewikkeld.  Over kinderen opvoeden, de generatiekloof, geld, “kalverliefde”, moraal, ...  En hoewel geen van ons zich illusies maakte over het nut van de argumenten die wij nu zorgvuldig uitkozen en met respect voor elkaar formuleerden, ontdekte ik de volgende morgen dat vader het gesprek gewaardeerd had: naast het pakje sigaretten lag een briefje waarin een bankbiljet van vijfhonderd frank gewikkeld was.  “Om eens te gaan eten met Marleen” stond erop.   “Jezus! Dit moest wel langer meegaan dan de tijd van een etentje! “ dacht ik lachend, terwijl ik het geld wegstopte.
Toen ik de gebeurtenis met Marleen besprak, benijdde ze mij mijn fijne ouders: zij durfde thuis niet eens te vertellen dat ze een vriend had, uit schrik dat ze anders niet meer zou mogen uitgaan. En zo kwamen wij dan toch tot het vergeten gesprek: over onze ouders, grootouders en overige familieleden, over de dorpen waar wij woonden, over hoe onze families er terecht gekomen waren, wat onze ouders deden voor den brode en nog veel meer.
Eens te meer leek het dat wij een grote stap in elkaars richting hadden gezet.  En dat dank zij mijn vader nog wel!
 
Hoofdstuk 5.
“Where do I begin to tell the story of how great a love can be?”
(Erich Segal)
Wij hadden afgesproken om de zondag nadien de Bierfeesten te Wieze in onze gebeden te herdenken.  Marleen zou met een pas gehuwde tante meekomen, zodat ik de vijftien kilometer van bij ons thuis alleen moest zien te overbruggen.
Natuurlijk was het een prima kermisweertje die dag: regenvlagen afgewisseld met hagel en bovenop een wind die gewoon door mijn jekker heen scheen te waaien.  Een duel met moeder natuur was geen spek voor mijn bek.  De droogste oplossing was Danny te overtuigen om met mij mee te gaan, zodat zijn ouders ons met de wagen zouden brengen.
Het ongeluk wilde echter dat Danny de volgende dag een belangrijke atletiekwedstrijd moest betwisten en hij geen zin had om met een kater aan de startlijn te verschijnen.  Hij was een vrij goede sprinter en had zijn beste prestaties gelopen na een avondje uit.  Maar deze keer slaagde dat argument er niet in hem te overtuigen.  Gelukkig was hij wel zo edelmoedig voor te stellen dat hij mij zou wegvoeren.
“Edelmoedig” zei ik toch?
•        Als je dat doet, kan je in mijn ogen nooit meer iets misdoen!
•        Wel, ik wil het wel doen, maar Wieze is toch een heel eind, hoor.
•        Je gaat toch niet achteruitkrabbelen zeker?
•        Neen, zeker niet, maar naar Wieze en terug, da’s zo’n 30 km! Voor honderd frank voer ik je.

Misschien was het van zijn kant nog als een mopje bedoeld.  Zijn moeder vond het echter een pracht van een idee en besloot dat hij mij mocht wegvoeren tegen betaling van vijftig frank. Voor hetzelfde bedrag zouden Danny of zijn vader me die avond zelf gaan terug ophalen ook!   “Allez, dat kan toch niet”, pruttelde ik tegen: “we kunnen elkaar elke vriendendienst toch niet beginnen aanrekenen?  Ik heb jullie verdomme bijna twee jaar lang iedere week gratis geholpen met het uitdragen van reclameblaadjes!”   Het mocht echter niet baten: even later reden wij naar Wieze aan drieëndertig centiemen per honderd meter.  De eerste paar kilometers zat ik duchtig wraakplannen te smeden: wacht maar tot hij mijn speelplaten nodig had voor een T-dansant!  Of tot hij nog eens kwam bedelen om mee te gaan reclamedrukwerk posten! Maar gaandeweg luwde mijn verontwaardiging toch in zoverre dat wij opnieuw aan de praat geraakten.  Enfin, “aan de praat”: de ganse rit door praatte hij over atletiek en ik over Marleen.
Toen we op de afspraakplaats arriveerden, de kerk van Wieze, regende het nog steeds pijpenstelen.  Daar ik zowat een half uur te vroeg was, bleef ik nog wat in de wagen talmen, maar doordat ik tussendoor voortdurend moest opletten of Marleen nog niet arriveerde, werd er maar weinig gezegd tussen ons.  Langs de weg stond een frietkraampje dat wat beschutting leek te bieden tegen de neerslag.  Gehoorzaam reed Danny mij tot tegen het kraampje, waarna wij snel afscheid namen.  Toen ik hem zag wegrijden, voelde ik de woede opnieuw in mij opwellen: “mijn beste vriend!” dacht ik schamper. 
De geur van verse frites bracht mij echter op andere gedachten:  ik had die middag nog helemaal niet gegeten!  Dus kocht ik een pakje frites en at ze bibberend op.  De regen bleef ondertussen gewoon bij bakken neerstromen.  Er was dan ook heel weinig volk op straat.  Een ramp voor de oktoberfeesten!  Ik sloeg een babbeltje met de friteskramer en bestelde mij wat later puur uit verveling nog een tweede pakje frites.  Wie echter niet opdaagde was Marleen.  Ze zou me voor dat beetje regen toch niet laten staan schilderen zeker? 
Een goed uur later stond ik nog altijd onder het afdakje van de friteskraam.  Gelukkig was de regenvlaag ondertussen overgegaan in een druilerige bui.  Ik was ondertussen wel al helemaal verkleumd en ondanks de beschutting van het kraampje aardig nat geworden.  “Dit had geen zin meer” had ik mezelf wel al tien keer gezegd.  Maar ik kon gewoon niet geloven dat Marleen onze afspraak niet zou nakomen.  Misschien had ze een ongeluk gehad onderweg?  Misschien was ze ziek?  Telefoneren was uitgesloten zolang ze thuis niet eens durfde vertellen dat ze met mij ging. 
“Nog vijf minuten” bromde ik inwendig - ook al niet meer voor het eerst - toen er een wagen stopte waaruit twee meisjes stapten die gauw een paraplu openden en dan samen vanonder hun regendakje bleven staan rondkijken.  Het was duidelijk dat ze iemand zochten.  Toen ze aarzelend mijn richting uit kwamen, wist ik al genoeg:   “Marleen was opgehouden en liet me vertellen dat ik nog wat geduld moest hebben!” 
De meisjes wipten onder het afdakje.
•        Eddy?
•        Hemzelf!
•        Ik ben een vriendin van Marleen.  Weet je over wie ik het heb?
•        Jazeker, ik wacht hier al bijna twee uur op haar.
•        Ze vertelde het me.  Spijtig genoeg zal je nog een tijd moeten wachten: Willy is nog niet thuis van de voetbal en zonder Willy mag ze niet komen.
•        Ze ging toch met haar tante komen?
•        Daar weet ik niets van, meer heeft ze mij niet gezegd.  Wij zijn hier gauw weg.  amuseer je nog, hé!
•        ja, ciao en bedankt hé!

Wat kon ik doen?  Ondanks alles hoopte ik dat Willy enkel door de regen zou opgehouden zijn en hoopte ik dat ze niet al té lang op zich zouden laten wachten.  Tegen zessen, het was toen gelukkig opgehouden met regenen, al bleef de wind zeer onaangenaam, ging ik mij in een cafeetje een glas bier kopen en belde een buurmeisje van Marleen op.  Niemand thuis! 
Het bier smaakte naar water, mijn voeten waren nat en koud, mijn broekspijpen waren onderaan helemaal doorweekt en uit mijn haren drupte de regen langs alle kanten naar beneden.  Gezellige boel!
Ik trakteerde mezelf nog op een tas warme koffie, dronk die dan veel te vlug leeg en haastte mij terug naar het kerkplein.  Wie weet had ik, door mijn post te verlaten, Marleen juist gemist!
Ondertussen toch wel tegen beter weten in, bleef ik nog een uur wachten. Het was avond geworden en eigenlijk begon pas nu het volk écht toe te stromen: steeds meer mensen kwamen aangereden per fiets, per auto, met busladingen vol.  Belgische bussen, maar ook vele bussen uit Duitsland en Engeland, en een paar uit Frankrijk die allemaal even verder de grote parking aan de oktoberhalle opdraaiden.
Langzaam begon ik de stroom voetgangers te volgen.  Het werd een echte kalvarietocht tussen de kraampjes en kermismolens door.  Elk verliefd koppeltje van Europa leek wel naar hier afgezakt en het zag er naar uit dat iedereen zich om te beter vermaakte.
Iedereen, behalve ik dan.  Ik voelde mij best zielig.  Alleen slenterde ik tussen de kirrende paartjes, alleen langs de joelende mensen aan de schietstanden, alleen langs de cafés waar de
koppeltjes lachend binnen en buiten liepen ...
“Wieze ...” ik kende hier geen kat en ik onmoette op mijn tocht ook niemand waar ik van ver of dichtbij kennis aan had.  Het was weer lichtjes beginnen regenen.  Vreemd genoeg was ik er op een eigenaardige manier blij om: het paste bij mijn stemming.
What to do?  Ik kon Danny bellen om me te komen ophalen, ik kon te voet naar huis, ... maar ergens was er toch altijd nog dat sprankeltje hoop dat Marleen zou opdagen.  Plots sprong de naam van een café mij in het oog: “De Voermansrust”.  Marleen had die vernoemd toen wij onze weekenduitstap aan het plannen waren.  Als ze nog kwam, was de kans groot dat ze hier zou binnenstappen.  Even twijfelde ik nog.  Maar de kou en nattigheid en de vermoeidheid van van het lange stilstaan en ronddrentelen gaven de doorslag.  Uitgeblust stapte ik binnen. 
Als ik al gehoopt had even aan een tafeltje te kunnen uitrusten, kwam ook die verwachting bedrogen uit: alle tafeltjes en stoelen waren uit het café verwijderd en voorin stond het proppensvol mensen.  Met enige moeite drong ik door tot een donker hoekje achteraan in de zaal, waar ik mij moedeloos op de grond liet neerzakken.  Een ganse tijd bleef ik daar gewoon zitten kijken naar de op elkaar gedrukte wriemelende mensenmassa, vruchteloos rondspeurend in de hoop dat Marleen misschien ondertussen ook zou aangekomen zijn.
“Ik ga maar beter naar huis” besloot ik.  Alleen: ik had de energie niet om recht te staan en weg te wandelen.  Dus bleef ik een tijdlang met gesloten ogen tegen de muur geleund zitten.
Tot ik voelde dat er zich iemand naast mij neerzette.  “Marleen???”
Maar mijn vragende blik werd even vragend beantwoord door de  donkere ogen van een brunetje met een veel te ruime kaki-battledress aan en een militair mutsje op het kroezelige haar gedrukt. 
•        T’es seul toi?

Droevig knikte ik van ja.
•        Moi aussi, tu sais ...

Ze waren met de bus naar hier gekomen, maar ze was in het gedrum de bende waarmee ze op stap was uit het oog verloren. 
•        mais, cela n’est guère une raison pour être malheureuse, quoi?”

Ze refereerde duidelijk meer naar mijn gevoelsstemming dan naar haar eigen ervaring. 
•        Viens, nous allons nous amuser ensemble.

Ik zag er geen graten in.  Als ik hier toch bleef rondhangen, kon ik er toch evengoed het beste van maken?  Stram als een oude man kroop ik recht.  Ze reikte me een hand en hand in hand wrongen wij ons een weg naar buiten.  Gaandeweg kwamen de spieren los en begon ik me beter te voelen.  We deden samen alle cafeetjes aan waar we voorbijkwamen en dronken overal een glas bier.  Was er geen plaats, dan dronken we ons glas leeg en trokken we direkt verder.  Anders dansten we samen en bleven wat praten. 
Het was vreemd met haar te dansen.  Zij paste zich ongelooflijk goed aan mijn bewegingen aan, leidde mij bijna ongemerkt meer dan ik haar leidde.  Het leek wel of ik nooit met iemand anders gedanst had. 
Achteraf gezien vertelde ze weinig, niets eigenlijk, over zichzelf.  Maar ze luisterde naar wat ik te vertellen had over Marleen, mijn liefde voor haar, mijn plannen met haar en toonde zich enorm geïnteresseerd.  Hoe we elkaar ontmoet hadden?  Of we in school geen problemen hadden met de leerkrachten? waar en hoe dikwijls we uitingen?  wat onze ouders ervan vonden?
“Elle a de la chance, cette fille”, zei ze en wreef me moederlijk over het hoofd.  Toen het voor haar tijd was voor de bus, vergezelde ik haar naar de parking en namen wij afscheid met een kus.
Véronique ... meer dan haar naam heb ik haar nooit gevraagd.  Ik weet zelfs niet of ze  Belgische of Franse was, of ze nog naar school ging of al werkte, ... maar die avond heeft ze me geholpen, ongelooflijk veel.
Eens zij weg was, zag ik plots duidelijk in dat ik daar in Wieze ook niets meer liep te doen en ben ik ook naar huis gegaan.  Te voet.  Vijftien kilometer te voet.  Af en toe viel er nog wat motregen, maar het geneerde niet: ik was inderdaad niet meer “malheureux”.
“Pech” zei ik tot mezelf: “stomme pech” en ergens halverwege tussen Wieze en Thuis begon ik tegen een denkbeeldige Marleen te praten.  In het Engels, zoals ik mij dat had gewoon gemaakt nadat ik tijdens mijn vakantiejob verliefd geworden was op een Engels meisje en tot mijn verbijstering ontdekt had dat je op school de verkeerde woordenschat leert ...
Het was tegen drie uur ‘s morgens aan toen ik thuis arriveerde.  Dat was wel meer gebeurd.  Deze keer brandde er echter nog licht in de huiskamer.
•        Maar jongen toch, hoe zie jij eruit!  Moet je een tas warme koffie hebben?  Wil je nog iets eten?  Vanwaar kom jij nu toch nog?  Marleen heeft drie keer opgebeld voor jou.  Wacht, ik haal je een handdoek ...

Bestaat er op de ganse wereld iets beters dan een moeder?  Ik knuffelde haar zacht en vertelde haar over de vriendendienst van Danny, het lange wachten, de lange weg naar huis.  Maar over Véronique vertelde ik haar niets.
De volgende morgen, een paar uur later dus, verwonderde ik er mij over dat ik fris en vol energie wakker werd.  Ik spoedde mij naar school.  Marleen was er ook vroeger dan anders.  Ze durfde nauwelijks bij mij komen. 
•        Nu is ‘t af, zeker?

Het zinnetje maakte onvermoede duivels in mij wakker: wat als zij vrijwillig niet naar Wieze gekomen was, hopend dat ik het dan wel zou uitmaken tussen ons?
“God!  Dat is geen normale manier van denken meer!” verweet ik mezelf en boos zette ik de gedachten opzij.
“Zotteke!” 
Lachend imiteerde ik Marleen.  De boodschap was duidelijk.  Toen begonnen wij beiden te vertellen hoe rot wij ons wel gevoeld hadden zonder elkaar, hoe we gehoopt hadden elkaar toch nog te treffen.  Over Véronique vertelde ik ook deze keer niets.
En dan kwam Marleen met een wel heel onverwacht voorstel: of ik op woensdagnamiddag bij haar thuis wou langsgaan?  Ik zou voorwenden dat ik een huiswerk vergeten was.   Ik kon mijn oren nauwelijks geloven.  Van een compensatie gesproken!  Alle miserie van het Wieze-weekend, in zoverre die nog niet door Veronique verholpen waren, waren nu plots heel vage herinneringen.  Bij Marleen thuis gaan!   Ha!
Maar er stonden nog meer goede dingen op de agenda voor die dag.  Tot die dag had ik Marleen na school altijd een eind op weg naar huis vergezeld.  Wij namen dan afscheid op een kruispunt, vanwaar wij elk onze eigen weg vervolgden.  Marleen had al een paar keer opgemerkt dat zo’n kruispunt niet écht ideaal was om afscheid te nemen: de claxonerende auto’s en vooral de kans dat we door buren of vrienden van haar ouders opgemerkt werden, deden haar ongemakkelijk voelen.  Op weg naar huis was haar echter een smal, doodlopend steegje opgevallen, waar wij “in alle intimiteit” konden afscheid nemen.  Het afscheid werd er inderdaad meteen een stuk inniger op, zodat ik mijn geluk gewoon niet op kon.
Twee dagen later was het dan zo ver.  Na school nam ik mij een extra bad en trok ik andere kleren aan.  Toen moeder vroeg wat er aan de hand was, vertelde ik haar over mijn afspraak met Marleen.  Ze vond het best grappig.  Opgewekt verliet ik de woning.  Maar juist buiten Aalst sloeg het noodlot toe onder de vorm van een technische panne: platte achterband.  Gelukkig was Aalst dichtbij en was de fietsenmaker bij wie ik binnenstapte bereid om mij onmiddellijk te helpen.  Nauwelijks vertrokken bij de fietsenmaker liep de band echter weer leeg.  Ik terug.  Iets minder opgewekt, hmmm ... zeg maar: behoorlijk verveeld nu. Natuurlijk.  Een kwartier later was ik weer op weg.  Op de vlakke weg, met de wind in de rug was de tegenslag vlug vergeten.  Maar na een vijftal minuutjes reed ik weer plat ... het leek of de duivel ermee gemoeid was.  Ik was te ver nu om terug te keren naar de fietsenmaker en bovendien was het er ondertussen niet vroeger op geworden.  Dan maar met een platte achterband verder gereden ...
Willy was weg “met de duiven” toen de mechelse scheper mijn aankomst aan Marleen meldde.  Haar schoolboeken lagen op tafel in de woonkamer, terwijl haar moeder in de keuken bezig was.
“Ma,’t is een jongen van school”, riep ze haar moeder toe nadat ze mij in de gang stiekem welkom had gekust.  “Is er iets?” riep haar moeder terug.
Terwijl Marleen haar moeder ging uitleggen dat ik mijn huiswerk kwam overschrijven, ontdekte ik op tafel een kladschrift vol oefeningen van wis- en natuurkunde en stukken uit andere lessen.
Marleen studeerde, zoveel was duidelijk.  In school was me trouwens meteen opgevallen dat zij met vrijwel alles altijd goed mee was.  Bladerend in haar kladschrift, drong het tot mij door dat ik in school wel eens in de problemen kon komen: mijn sterkte had hem altijd in mijn betrokkenheid bij het lesgebeuren gelegen.  Ik kénde de meeste lessen eens de leraar de klas verlaten had.  Enkel de zuivere geheugenvakken durfden mij wel eens zorgen baren, omdat ik meestal pas de avond voor het examen tot de conclusie was dat de stof te uitgebreid was om op één avond in te studeren.  Gelukkig was het toezicht niet zo streng, zodat ik dan een deel studeerde en voor de rest op spiekbriefjes vertrouwde.
Alleen mijn achterstand in Duits, dat we de vorige jaren van een veel te brave leraar gekregen hadden, had me in zoverre verontrust dat ik mij had laten inschrijven voor een avondcursus.  Marleen volgde zelfs twee avonden per week les omdat zij in Frans een grote achterstand had. De laatste tijd had ik echter heel wat minder opgelet in de lessen. Er stonden heel wat oefeningen in dat kladschrift, waarvan ik in het geheel niet wist hoe ze dienden opgelost te worden.
Toen Marleen terug was, vertelde ik haar over mijn bezorgdheid.  “Wat doe jij dan ‘s avonds?” was haar verbaasde reactie toen ik haar vertelde dat ik praktisch nooit studeerde.  “Lezen”.  Wij zaten tegenover elkaar aan de grote tafel, de schriften pro-forma opengespreid en praatten over onze hobby’s, over onze dromen en angsten voor de toekomst.  Onder tafel had ik mijn schoenen uitgedaan en met mijn voet streelde ik de binnenkant van Marleens benen.  Als mijn kousenvoet wat te hoog reikte, giechelde ze af en toe wat dwaas, en knelde ze mijn voet tussen haar benen.  Het was duidelijk dat ze genoot.  Ik ook.
Tegen vijven kwam haar moeder vragen of ik een boterhammetje mee at.  “We zijn juist klaar” hoorde ik tot mijn verbazing Marleen antwoorden.  “Blijf gerust,” stelde haar moeder me op mijn gemak, toen ik aanstalten maakte om recht te staan.  Ik bleef dus voor “een boterhammetje”, maar het viel me op dat Marleen zenuwachtig geworden was. 
“Jij bent dus die Eddy”, probeerde haar moeder een conversatie aan te knopen. 
“Maar moeder toch!” snauwde Marleen onverwacht hevig terug.
Ik begreep niets van de intensiteit van haar reactie.
“Eddy heeft platte band” legde Marleen ongevraagd uit, “hij moet zich haasten om nog tijdig in Aalst te zijn om zijn moto te laten herstellen.”
Haar gedrag werd vreemder met de minuut.
Marleen zàg er plots ook echt helemaal gespannen uit.
Maar waarom?  Ik moest toch helemaal niet snel terug?  Daarover was toch met geen woord gerept?  Wat was hier aan de hand?
Na die mooie namiddag viel het etentje door de onverwachte situatie helemaal tegen.
Ik beperkte mij dus tot twee boterhammetjes en nam snel afscheid.
In de gang haalde Marleen duidelijk opgelucht adem.  De zorg en zenuwachtigheid van even tevoren waren even snel als ze opgekomen waren, nu ook weer spoorloos verdwenen.
•        Dank je, zotteke
•        Hoe bedoel je?  Waarvoor?
•        hmm!
•        Maar, wat is er dan dat je me bedankt om hier zo weg te lopen?
•        leg ik je nog wel eens uit!

En met een dikke kus op de mond werkte ze mij de deur uit.
Bij de fietsenmaker bleek dat een vijs in de buitenband blijven steken was, waardoor het weinig nut gehad had de binnenband telkens weer te herstellen.  De man rekende mij niets voor deze herstelling, maar verwittigde mij dat mijn band duidelijk afgezien hadden door met platte band verder te rijden.  Tja, dat zou dan wel!
De rest van de week was stikkegoed. De donderdag kwam Marleen me tegemoet gelopen om haar gedrag van de dag voordien uit te leggen: zij had schrik gehad dat ik nog zou bij hen geweest zijn wanneer Willy en haar vader thuis gekomen waren.
•        Aha, Papa mag niks weten!
•        Dat weet je, Eddy.  Het probleem is dat hij meteen zou doorhebben dat je helemaal niet voor je huiswerk langskwam.  En zelfs als hij het niet zou zien, zou Willy wel met insinuaties begonnen zijn, waardoor hij het toch zou zien.

 
Onwillekeurig barstten wij beiden in lachen uit bij zoveel “zien”.  Zijn het niet vooral de mannen die visueel ingesteld zijn?
Toch ergerde de geheimdoenerij mij. 
Waarom de zaken niet gewoon vertellen zoals ze waren?
Was het dan zo abnormaal om op je 17e een liefje te hebben?
Waar was al die geheimzinnigheid goed voor?
Maar ik dacht aan Sonja en zelfs aan Véronique.  En zweeg vlug toen zij zich begon te verdedigen.

De vrijdag, na de avondles, trokken we weer naar ons steegje.  Het afscheid duurde wat langer dan normaal, zodat ik er haar een beetje mee plaagde dat haar ouders er Willy zouden op uitsturen om te zien waar ze bleef.
Juist hetzelfde zou ik dag op dag een maand later zeggen, net nadat ik haar zou vragen of ze nog van me hield.
De vraag klonk vreemd in de stilte rond ons.  Vreemder nog omdat we juist ophielden elkaar innig te kussen en te strelen.   Angstwekkend vreemd haast, na een maand van eindeloos zalig geluk.  Toch voelde ik geen spijt voor deze blijk van twijfel:
Gans onze relatie was zo verschillend van wat ik tot dan toe had gekend, dat ik er niet aan twijfelde dat ik nooit voorheen van iemand gehouden had zoals nu van Marleen.  Aan al het andere twijfelde ik dan wel dubbel: kon dit op deze manier blijven duren? Was zij helemaal tevreden met de situatie?  Wat waren haar verwachtingen? Werd het niet stilletjes aan tijd dat zij haar ouders iets vertelde?   
Blijkbaar waren er geen pasklare antwoorden.  Gelukkig zocht ook Marleen voortdurend naar bevestiging van mijn liefde voor haar.  Al lag haar voornaamste zorg op een iets ander terrein.  Regelmatig drukte zij er haar zorg over uit dat ik haar met een ander meisje zou bedriegen; dat ik op zaterdag, na onze avonden samen ergens anders zou gaan “verder vieren met andere meisjes”.  Haar angst mij te verliezen overtuigde mij altijd weer van haar gevoelens voor mij en streelde mijn mannelijke ijdelheid.
Na al die tijd, waren mijn gevoelens voor Marleen voor mij nog altijd een wonder: Als ik haar bij ons dagelijks afscheid kuste, had ik soms het dramatische gevoel dat ik haar in geen maanden zou terugzien.  Als ze me onverwacht aanraakte, kon ik helemaal in de war geraken.  Soms kreeg ik tranen in de ogen, gewoon van haar aan te kijken.
Mijn liefde voor haar was bijna tastbaar, als een tweede ik binnen in mij die mij stuurde, veranderde, mij voorschreef de dingen te vermijden die haar pijn deden of verwarden, mij geboden ernstig te zijn en onze afspraken stipt te respecteren.  Maar terzelfder tijd was het geheel zo nieuw, zo anders dat de situatie zelf mij onwennig maakte en aan de realiteit ervan deed twijfelen;
•        Ben je wel zeker dat je echt van me houdt?
•        Dat weet je toch wel, Eddy.
•        Zou ik het dan vragen?  Ik begrijp je zo dikwijls niet.   Ik zou alles wat ik heb willen geven om te weten wat jij nu op dit moment werkelijk in je binnenste binnenste voor me voelt!
•        Hou alles maar, malle jongen.  Ik hou van jou, Eddy, echt.  Ik heb al met veel jongens geweest, maar nooit was het zoals nu met jou.  Nooit.  Geloof je me wanneer ik je zeg dat ik je niet meer kwijt wil?  Nooit meer?
•        Meen je dat?
•        Natuurlijk meen ik dat.
•        Echt?
•        Echt!

En ze drukte zich tegen mij aan, omhelsde mij krachtig en bedolf mij onder een regen van kussen: op mijn haar, op mijn gelaat, mijn hals, mijn lippen, mijn handen.
Twee keren in evenveel maanden was ik door een plotse, hevige twijfel over de houdbaarheid van onze relatie overvallen.  Twee keer had zij mij gerustgesteld, overtuigd van de echtheid van haar gevoelens, van de stabiliteit van onze relatie.  Op weg naar huis zweefde mijn fictieve Marleen weer naast me mee en praatte ik tegen haar verder.
Marleen worstelde nog meer dan ik met gelijkaardige twijfelperiodes.  Ik bedacht dat, wanneer het mijn beurt geweest was om haar gerust te stellen, ik nogal gemakkelijk geschermd had met one-liners: dat liefde er uit bestaat elkaar te betrouwen, elkaar te durven vrijlaten in de wetenschap dat wie je bemint ook uit zichzelf niet van je weggaat. 
Het maakte dat ik me eigenlijk een beetje schaamde voor mijn eigen grote twijfelaanvallen.  De angst waarmee die gepaard gingen was een gevoel dat ik niet kon plaatsen.  Was ik dan nooit eerder écht verliefd geweest?  Had ik nooit eerder zo bemind dat de schrik om iemand te verliezen van wie ik hou een totaal nieuwe ervaring voor mij was?
Tegen de zaterdagmorgen hadden wij beiden al wat afstand genomen van onze laatste grote twijfel-aanval.  Op school praatten wij uitgebreid over onze twijfels en angsten.
Toen we eindelijk overeengekomen waren om onze vrees om elkaar te verliezen als “normaal” te bestempelen, sloot Marleen af met een verrassingsvraag:
•        Zeg eens, ventje, jij hebt er toch wel echt spijt van hé dat je mij zo de daver op het lijf gejaagd hebt?
•        Ja, echt, Leleen, ik hou gewoon teveel van jou en maakte het je daardoor onnodig lastig.  Sorry.
•        Hmm, je hebt er dus echt spijt van?
•        Echt
•        Tja, dan wordt dat dus een akte van berouw en drie weesgegroetjes, hé.  Tenminste als het echt is!

Argeloos bevestigde ik nogmaals mijn spijt.  Haar absolutie had ik al, maar nu kreeg ik er ook de penetentie bij:
•        Well boy, weet je dan niet dat  “love is: never having to say you’re sorry”?

 
Hoofdstuk 6.
“River deep, Mountain High”  (Tina Turner)
Het is enig te beseffen dat je belangrijk bent voor iemand; dat je voelt dat jouw gevoelens en aandacht een positief effect hebben op het geluksgehalte van die persoon.  Enig ook te voelen dat die iemand ook van jou houdt; naar je aanwezigheid tracht; je door dik en dun steunt; je verdedigt als ‘de vrienden’ nog maar eens aan het roddelen zijn; aan je zij staat als alles lijkt tegen te vallen.  Het is goddelijk ‘s nachts in je bed te liggen woelen, denkend aan dat meisje dat een paar kilometer verder ook aan jou ligt te denken.
Toch ervoer ik spoedig dat ook ons geluk zijn grenzen had.  Had Marleen de vrijdag al mijn twijfels uitgerookt, mijn geluk gezuiverd van elk vlekje twijfel, één dag later al bracht ze me met beide voeten terug op de grond:
Wij hadden afgesproken aan de Sarma, het grootwarenhuis waar zij haar fiets stalde wanneer ze naar Aalst kwam.  Het was voor de verandering barslecht weer.  Ik kreeg echter geen tijd om mij af te vragen of ze wel door de regen per fiets naar Aalst zou komen, want Marleen kwam vrijwel gelijktijdig met mij aan.
Zij was duidelijk opgewekt:
•        Jongen toch, wie we daar hebben: den Eddy!  Maar dat is nu eens jaren geleden zie, zin om een glaasje met mij te drinken?

Grappend wandelden wij arm in arm, zo dicht mogelijk tegen de gevels van de huizen aan, naar de Caspuciero.  Zoals naar gewoonte betaalde ik de entrees en bestelde ons twee coca’s. Pas hadden wij ons aan een tafeltje neergezet, of de stemming sloeg plots om en de avond, die zo fijn begonnen was, kondigde zich plots wel heel zwaar aan: Marleen betaalde me de entrees terug. 
Principieel heb ik er niets op tegen dat zij haar deel betaalt.  Zoals al vernoemd: echt ruim bij kas zat ik nooit.  Als ik de entree betaald had, kon zij bijvoorbeeld de eerste drankjes betalen, of wij konden het onderwerp bespreken.
Als wij ergens samen aankwamen had ik sinds het begin de entrees betaald.  Voor mij was het een teken van samenhorigheid geworden:   “twee!”  en nu plots, zonder boe of bah, bleek dat dus niet te kunnen.  Ik begreep het niet.
•        Steek dat weg, Marleen, de entree is al betaald

Zij legde het geld gewoon op het tafeltje en tuurde voor zich heen, de zaal in.
•        Je denkt toch niet dat ik dat ga oprapen?
•        Moet jij weten, ik heb mijn deel betaald.
•        O.K., dan blijft het maar liggen.

Maar wij hadden beiden buiten de waard gerekend.  Letterlijk dan, want de garçon die de coca’s bracht, dacht natuurlijk dat het geld voor hem bestemd was, raapte het gewoon op en legde het wisselgeld in de plaats.
Geen van ons zag het komische van de situatie in: ons groot probleem werd prachtig gerelativeerd door die garçon.  Tenminste, indien het probleem echt rond geld had gedraaid. Maar er was meer aan de hand.  Zoveel was zelfs mij duidelijk.  Marleen zei niets, bleef naar de dansvloer kijken.  “Op mijn gezondheid dan maar” zei ik lachend, mijn coca opheffend.  Zij knikte afwezig en concentreerde zich verder op de paar dansende paartjes die op dit vroege uur al de dansvloer onveilig maakten.
•        Wat is er, Marleen?

Ik vond het dwaas klinken, maar dat was niet zo erg.
Marleen antwoordde niet.
Ik schoof wat dichterbij en legde mijn arm rond haar.
Marleen bleef als gebeeldhouwd zitten, vertrok geen spier.
Ik neigde in haar richting om haar te kussen.
Marleen zag enkel de dansvloer.
Ik legde mijn hoofd op haar schouder en gaf op: vroeg of laat zou ze wel iets moeten zeggen!
•        Gaan jullie mee naar de Madelon?

Het was Danny.  In zijn eentje op stap en op zoek naar gezelschap.
Misschien was hij voor een keer wel onze redding? 
•        Zijn w’hier weg, Marleen?

Marleen hoorde of zag ons niet.
Danny trok een stoel bij en zette zich bij ons.
•        Hoe was ‘t met de oktoberfeesten?

Om een of andere reden was dit blijkbaar niet de goede vraag.
Marleen keerde met een ruk haar hoofd in zijn richting, keek hem vernietigend aan, maar zei niks.  Natuurlijk dacht zij dat ik Danny al lang geïnformeerd had over onze mislukte date en ging ze ervan uit dat Danny net dit goeie moment uitgekozen had om haar een beetje te plagen.
Danny keek in al zijn onschuld verwonderd heen en weer tussen haar en mij.  Zelfs hij kreeg nu langzamerhand door dat er een dik haar in de boter zat en dus besloot hij wijselijk om maar af te druipen.
Toen hij weg was, legde ik mijn armen rond Marleens hals en vroeg haar nog eens wat er scheelde. 
Geen antwoord.
•        Gaan w’eens dansen?
•        Ik heb geen goesting.

Tiens, dat hadden we dus ook weer gehad. 
Plezierig zeg, als je zo kan uitgaan.  Het stilzitten begon mij al vlug duchtig te vervelen.  Ik peuterde dus nog maar eens wat moed van tussen mijn tanden en nam haar hoofdje tussen mijn beide handen.  Even leek ik succes te hebben: ze keek mij in de ogen.  Maar  onmiddellijk sloot ze haar ogen en toen ze hen weer opende, was haar blik strak op haar handen gericht.
Het wenen stond mij nader dan het lachen.
•        Marleen, verdomme, zeg iets.  Blijf daar niet zo zitten, dat kan onze hond ook.  Vertel dan toch wat er op je lever ligt!  Is er iets mis thuis?  Waar is Willy eigenlijk?

Geen reactie.
•        Marleen, je doet kinderachtig.  Ofwel zeg je me waarom je hier zo zit te bokken, ofwel mag je hier de ganse avond zo blijven zitten, maar dan ga ik alleen dansen.  Ik kan dit niet aan!

Ze bleef zwijgend naar haar handen staren.  Het was gewoon angstaanjagend.  Straks zou ik nog verplicht zijn haar hier te laten zitten!  Ik dronk mijn coca in één teug leeg, schoof mijn stoel achteruit en richtte mijn aandacht nu op mijn beurt op de dansvloer.
•        Eddy!

Ze had zich plots naar mij gedraaid en wierp zich in mijn armen.  Haar lippen zochten zenuwachtig de mijne.  Zij weende,  stelde ik verbouwereerd vast. 
Toen knakte ook in mij iets. “Zo lang duurde het dus om alle hoop op te geven,” realiseerde ik mij  “en gisteren pas had het geleken ...”
Het was een afschuwelijke ervaring.  Mijn vertrouwen lag voor de verandering nog maar eens in gruizelementen.  Binnenin werd ik verscheurd door tegenstrijdige gevoelens.  Voor mij was het duidelijk dat ik haar op een haar na kwijt geweest was.
“Maar waarom?” vroeg ik me af “Waarom?”    Wat kon er in hemelsnaam gebeurd zijn tussen het ogenblik dat wij zo liefdevol afscheid genomen hadden na school en nu?

Het vreemde was dat ik mij terzelfder tijd zo immens blij voelde, zo gelukkig omdat zij blijkbaar dan toch weer voor mij gekozen had en zo droef en ongelukkig omdat het mij toescheen dat gans onze relatie op drijfzand stond.  Waar kon ik nog zeker van zijn als dit soort dingen zomaar konden gebeuren?
En terwijl Marleen me maar bleef kussen, voelde ik ook in mij een snik opwellen.  Wanhopig probeerde ik het onvermijdelijke te onderdrukken door me op Marleen te concentreren, door de tranen van haar wangen te wrijven.  Maar de manier waarop zij mij door haar betraande ogen aankeek, brak de laatste weerstand.  Oh die snikken!  Ze kropen door mijn lichaam omhoog, zonder dat ik ze kon stoppen: eens de eerste zich een uitweg gebaand had, volgden de anderen in een krampachtig ritme en, met mijn hoofd zo goed mogelijk verborgen in Marleens haren, begon ik te wenen als een kind.
Hoe meer ik weende, hoe meer de negatieve gedachten gingen doorwegen.  De geborgenheid, het vertrouwen, de onbekommerdheid: op dat ogenblik leek elke zekerheid definitief verloren.
•        Waarom?  snikte ik.  “WAAROM TOCH?”

Toen de ergste emoties geluwd waren, bleef gans mijn denken overheerst door deze ene vraag.  Zelfs als ik iets anders willen zeggen en vragen had, het had niet gekund:  er was niets anders in mij dan onbegrip.  Ik moést een antwoord hebben en tezelfdertijd was ik bang voor haar antwoord.  Hier wàs geen goede verklaring voor, wist ik.
Ook Marleen lag in mijn armen nog zacht na te snikken.  Eindelijk zei ze dan toch iets:
•        Ik weet het zelf niet, Eddy.  Vergeet het maar.  Het was een dwaze bevlieging.  Ik hou van je, echt.  Maar vind je zelf ook niet dat wij nog te jong zijn om ernstig te verkeren?  We moeten minstens nog anderhalf jaar naar school, alvorens we ooit serieus aan de toekomst kunnen denken zijn er drie, vier jaar voorbij.  Zulke eeuwigheid kan niemand trotseren!

Ach, inderdaad: dat was ook de kern van mijn twijfels.  Maar toch: de uitleg strookte niet met het gedrag.  Ik had het gevoel dat ik een gemakkelijkheids-antwoord kreeg.  Haar antwoord leek me in het geheel geen verklaring voor de manier waarop zij zich plots gedragen had.  Was er misschien toch meer aan de hand dan ze wilde vertellen? 
•        Nee, natuurlijk is er niets anders.  Wat zou er kunnen zijn?  ik had alleen plots zo’n enorme schrik je te verliezen. 

Oeps – ja: als je schrik hebt om iemand te verliezen, maak je het gauw zelf uit om dat te voorkomen???
Met dit niveau van antwoorden, moest ik de rol lossen.  Mij klonk het allemaal in de oren als: “ik wil het eigenlijk uitmaken, maar vind er de moed nog niet voor.”  Ik besloot wijselijk mijn reactie te beperken tot de “officiële” verklaring die ik van haar gekregen had.  Met alle overtuigingskracht die ik kon opbrengen, argumenteerde ik dat het wél degelijk mogelijk was.  Dat het er ten slotte alleen maar zou van afhangen hoe graag we elkaar zagen, hoe veel we voor elkaar overhadden en hoe goed het tussen ons klikte. 
Maar het baatte niets.  Ik bleef heel duidelijk aanvoelen dat er iets veranderd was in de manier waarop wij tegen onze relatie aankeken.  Jammer genoeg zou de toekomst uitwijzen dat dit inderdaad zo was: Er was wel degelijk iets fundamenteels veranderd.  Die avond was voor ons de toekomst verdwenen.  Ik durfde niet meer denken in termen van “voor altijd”, maar probeerde van dag tot dag te genieten van de tijd die we samen doorbrachten, zonder aan “later” te denken.  Achteraf bekeken ook, denk ik ook dat het vanaf dat ogenblik was dat wij begonnen te spreken in termen als “zo lang mogelijk” of “tot het een van ons verveelt”.
Het gebeuren had ook zijn goede kanten. Al zou ik dat diezelfde avond zeker niet willen toegeven hebben.  Door het voorval werd de “ernst” van onze relatie wat teruggeschroefd.  Het was beetje bij beetje inderdaad veel te serieus geworden.  Eigenlijk amuseerden wij ons al een tijdje niet meer echt.  Wij hadden ons geïsoleerd.  Zowel in school als daarbuiten: wij gingen altijd alleen uit en waren zo op elkaar gericht dat anderen al vlug op de loop gingen.  Willy kwam meestal nog wel samen met Marleen naar Aalst, maar kwam al helemaal niet meer mee naar de Caspuciero.  Danny was verschillende keren alleen naar Aalst gekomen om ons in de zaal te komen opzoeken, maar had het telkens weer na een tijdje moeten opgeven.  Wij dansten enkel met elkaar, spraken alleen maar met elkaar en zaten voor het overige uren lang naast elkaar of bij elkaar op de schoot te kussen en te strelen.
Kwam daarbij dat Marleen wel iedere week braaf naar de Caspuciero kwam, maar weigerde die zaal te verlaten.  Nooit trokken wij eens van café tot café.  Er waren ook geen kermissen voor ons, geen namiddagen samen met klasgenoten of anderen.  Onze relatie was heel, heel eng geworden en evolueerde nog nauwelijks.  Ook op lichamelijk vlak zaten we sloot: Marleen had haar grenzen bepaald en ik had ze aanvaard.
De vraag of het verbod met anderen te dansen, de weigering de Caspuciero te verlaten en de afspraak om onze intieme contacten te beperken wel allemaal zo definitief en absoluut bedoeld waren als ze door mij geïnterpreteerd werden, kwam slechts zelden bij mij op.  Ik deed wel eens een voorstel: of wij eens naar een andere bar konden bijvoorbeeld.  Maar wanneer Marleen weigerde, legde ik mij daar meteen bij neer.  Op zich was het voor mij allemaal niet belangrijk, dus drong ik zelfs niet aan.  Mij leek het dat de vraag alleen al telkens weer tot problemen leidde.  Dus vroeg ik ook steeds minder.  Dat normale meningsverschillen op die manier niet opgelost werden, maar in alle stilte steeds grotere problemen voorbereidden, had ik helemaal niet door. 
Ik dacht dat de problemen voortvloeiden uit een mengeling van verlangen naar en vrees voor het onbekende.  Geen anderen in de omgeving dulden, ganse avonden in de Caspuciero blijven,... “ze zoekt vooral veiligheid” dacht ik en ik berustte in de situatie. 
Nooit kwam het in mij op om mijn zelfbedachte conclusies op de proef te stellen of kritisch te onderzoeken.  Nooit slaagde ik er in die ene stap verder te denken: dat de vrees misschien al overwonnen was, maar beladen met een verschrikkelijke vloek, de onmacht namelijk om woorden te vinden voor het nieuwe.  Marleen vroeg inderdaad nooit iets.  Ik bleef er daardoor van overtuigd dat het voor haar een evidentie was dat wij op deze manier - en
geen andere - onze avonden doorbrachten Maar diezelfde vloek woog evenzeer op mij: als woorden geen oplossing boden, had ik moeten handelen - desnoods tegen de afspraken in wanneer die niet houdbaar waren.  Ik was mij in tegendeel zo sterk van de letterlijke inhoud van elk antwoord bewust en aanvaardde elke uitspraak zodanig als definitief en bindend dat ik zelden iets twee keer vroeg.

Geleidelijk aan was elk van ons een andere taal gaan spreken doordat “neen” mettertijd voor één van ons “ja - mits jij het initiatief maar neemt” betekende en voor de ander “ja - mits jij voorafgaandelijk je toestemming geeft.”  We kenden elkaar nog niet langer en toch waren wij al omgeven door een muur van zelfopgelegde taboes.
Hoe meer ik over deze rampzalige avond nadacht, hoe zekerder ik ervan overtuigd geraakte dat Marleen die zaterdag zonder woorden toch heel duidelijk onze relatie in vraag gesteld had; dat ze getoond had dat er iets zó fout zat, dat het onze band dreigde te vernietigen; dat ze deze keer wel degelijk iets gevraagd had.  Met name, dat ze zichzelf en mij gevraagd had er iets aan te veranderen.
Maar wat veranderen?  En hoe?
 “Ze wil meer leven in de brouwerij” dacht ik en heel even leek het erop dat ik inderdaad het goede antwoord gevonden had en alles nog zou lukken.
De volgende maandag al liet ik een nieuwe wind waaien.  “Als het dan toch niet goed is, zoals we nu bezig zijn, hebben wij ook niets te verliezen bij wat verandering” had ik mezelf de halve nacht lang wijsgemaakt en dat ik het meende zou de ganse school al vanaf de volgende morgen geweten hebben.
Ik had daarbij het voordeel van de voorgeschiedenis.  Marleen was nieuw in de klas.  Ik niet.  Het vorig jaar was ik goed bevriend geraakt met Udo en Roger.  Occasioneel hadden wij elkaar ook buiten de school getroffen.  Beiden hadden me, vooral de eerste weken, verschillende keren verweten dat ik hen deerlijk verwaarloosde.  Al vlug echter hadden ze elkaar gevonden.  Waar vooral Udo en ik het jaar voordien op school onafscheidelijk geweest waren, zat Udo nu naast Roger in de klas en trokken zij steevast met elkaar op tijdens de recreatieperiodes.
Ik arriveerde al vroeg op school die maandag.  In plaats van Marleen op te wachten, zocht ik Udo en Roger op.  Het leek meteen of het nooit anders geweest was: binnen de kortste keren stonden wij te lachen om de onnozelste dingen.  Toen Marleen op de koer verscheen, bleef ik bij Udo en Roger.  Zij kwam recht naar ons toe en sloot aan bij ons kleine groepje.
Ook in de klas kwamen mijn oude streken weer boven.  Mijn dwaze antwoorden en fratsen werkten duidelijk aanstekelijk.  De spons om het bord schoon te vegen verdween per ongeluk door het raam, de boterhammen van Suzy werden met papier belegd en keurig terug op hun plaats gestoken en toen de leraar scheikunde mij vroeg waaraan een bepaalde formule me deed denken, gierde iedereen het uit toen ik laconiek antwoordde: “aan sex, mijnheer.”  “En kan je ook zeggen waarom?” pareerde hij, allerminst geërgerd.  “Omdat ik altijd aan sex denk, mijnheer ...”. 
Het was in deze periode dat de leraar economie mij “definitief” uit zijn klas verbande. Toen ik mijn sigaret gerookt had en mij op de gang begon te vervelen, keerde ik echter midden in de les terug en zette ik mij zonder boe of bah doodgemoedereerd weer op mijn plaats.  De brave man dreigde met de zeven kwalen van Egypte en toen dat geen resultaat opleverde, ging hij zich beklagen bij de directie.  Ik kwam er vanaf met een berisping en kon blijven.
Wat later ging ik zelf, geflankeerd door Udo en Roger, bij de directeur om in naam van de ganse klas te gaan klagen over de lerares steno, die elke fout tijdens een huiswerk of lesopvraging begon te belonen met “1.000 keer schrijven”, net iets té veel van het goede volgens ons.
Opnieuw haalde ik mijn slag thuis.  Ik kreeg in de dagen daarna sterk de indruk dat ook de andere leraars zich van dan af voorzichtiger tegenover mij opstelden.  Wat natuurlijk ook de andere klasgenoten niet ontging.
•        Eddy, jij zou me zoiets toch nooit aandoen, hé?

Wij zaten weer in de Caspuciero achter ons gordijn.  Marleen zat met haar rug naar me toe tussen mijn benen en ik streelde zacht haar zijden onderbuik.
•        Wat bedoel je, schat-van-mijn-hart?
•        Dat weet je best
•        Ik heb er integendeel zelfs het flauwste benul niet van.

Ik trok haar wat dichterbij.
•        Ik heb schrik Eddy, ik ben ook niet altijd even sterk en met jou, met jou is alles zo anders als vroeger.  Ik ben niet zeker meer van mezelf, Eddy.  Begrijp je mij?

Ik dàcht dat ik haar begreep.  Jammer genoeg begreep ik haar dus in het geheel niet.  Tenminste, tot die conclusie kwam ik later.
Op dat moment begreep ik slechts wat ze zei: dat ze angst had voor haar eigen verlangens.  Ik probeerde haar gerust te stellen door te antwoorden dat haar gevoelens normaal waren, dat we beiden jong waren en aangetrokken werden door elkaars lichaam ...
Ondertussen liet ik mijn handen omhoog glijden langs Marleens in overgave uitgestrekte lichaam: over haar vlakke buik, over haar zachte borstjes en terug naar beneden; ik begroef mijn handen in de plooi van haar lies en zocht dan weer de zachtheid van haar onderbuik.
Marleen genoot heel stilletjes.  Ze hield zich onbeweeglijk, haar hoofd tegen het mijne. Had ze een poes geweest, ze zou geronkt hebben ... 
Maar toen ik wat later naar huis reed, was ik kwaad op mezelf en onbevredigd.  Ik had een gelegenheid laten voorbijgaan om dichter bij Marleen te geraken en wist het.  Waarom waren wij weer in de Caspuciero blijven plakken?  Waarom had ik de afgesproken grenzen niet overschreden?  Waarom had ik Marleen niet geholpen door haar ook de weg naar mijn lichaam te tonen?
Ik was ronduit lastig toen ik in bed kroop.  die nacht droomde ik dat Marleen me liet zitten voor iemand anders.  Ik, die lang gedacht had dat ik niet droomde!  Maar deze keer was ik door de droom uit mijn slaap gewekt en kon ik daarna niet meer tot rust komen.
“Zelfs als alles goed gaat, gaat het helemaal verkeerd” verweet ik mezelf terwijl ik na een paar uurtjes slaap en even lang rusteloos woelen veel te vroeg in de morgen uit bed kroop.  “Wat moet ik doen om goed te doen?”  vroeg ik me wat later radeloos af bij een tas zelf gezette koffie.
Voor het eerst sinds lang ging ik die zondag wandelen met de hond van mijn grootouders.  Een kruising van een Duitse herder met een labrador, die altijd aan de ketting lag en enkel respect had voor grootvader en mij.  Op straat voelde de hond zich niets op zijn gemak, maar eens ik met hem in de weiden was en hem liet los lopen, dartelde hij rond mij als een puppy, sprong tegen me op, liep een eind weg en dan weer terug naar me toe of stoof een of andere weide in om de koeien op te schrikken of de strijd aan te binden met een eenzaam paard.  Soms stoorde hij zich niet aan mijn roepen en zette het op een draf.  Dan mocht ik kilometers ver achter hem aan.  Een voordeel had zo’n uitstapje wel: het eten smaakte daarna altijd wel wat beter en de rest van de namiddag genoot ik van het vermoeide, lome gevoel in mijn spieren en botten.
De volgende week ging ik met Roger naar “Romeo en Juliette” kijken.  Shakespeare overweldigde mij altijd.  Meer nog deze keer, want hoe goed herkende ik mezelf in het verhaal: de naar de buitenwereld toe trotse en onverwoestbare liefde, gefundeerd dan toch maar op zeer wankele grondvesten.  De afwisseling van hunkering, hartstocht, hoop, wantrouwen, wanhoop ... en de blijkbaar onontkoombare dramatische afloop.
Na de film bleven wij nog een ganse tijd filosoferen in het naastgelegen café Palace.  Van de wijze waarop de volwassenen onze liefdes steevast probeerden te degraderen tot “kalverliefde” kwamen wij zowaar op de 2e Wereldoorlog terecht en de vraag of de fascisten uiteindelijk al dan niet gewonnen hadden.  Maar ook de studentenbetogingen van de voorbije jaren passeerden de revue, Lenin en Che en de conclusie dat Duitsland dan wel de oorlog mocht verloren hebben, maar wij nu toch braaf naar de pijpen van Amerika mochten dansen en onze politiekers steevast mee aan de verkeerde kant gingen staan: op een ander mensen helpen onderdrukken als prijs om hier een zo groot mogelijke vrijheid te kunnen behouden.  Maar in hoeverre waren wij vrij?
Ik genoot van het gesprek en kon enkel besluiten dat het al veel te lang geleden was dat ik nog met iemand over dit soort onderwerpen had bijgepraat.  Het gevolg was dat ik nog maar een voornemen toevoegde aan mijn lijst van te veranderen punten.
De volgende weken geraakte ik ervan overtuigd dat ik de situatie eindelijk goed had ingeschat.  Ik genoot steeds meer, en deze keer niet alleen meer van Marleens nabijheid, maar in toenemende mate ook van de groeiende vriendschap met Roger.  Ik knoopte opnieuw met het oude gebruik aan om af en toe een avond bij hem thuis door te brengen en ook op vrije dagen dat ik Marleen niet ontmoette, reed ik steeds meer tot bij Roger.
Het ganse leven was plots weer één groot feest geworden.  En doordat ik meer andere mensen ontmoette, werden ook de gesprekken met Marleen interessanter en geanimeerder: Vietnam, Israel, Cuba, de Kerk ... Onderwerpen die ik belangrijk vond, maar waar wij het tot dan toe nooit over gehad hadden, werden nu op school en op café besproken. 
Nu de directe angst om haar te verliezen wat op de achtergrond geraakt was, kreeg ik nieuwe energie en ook weer zin in lezen.  Ik ging Marleen in die tijd meer van op afstand bekijken.  En wat ik zag, beviel mij.  Ik herontdekte hoe mooi ze eigenlijk was.  Maar niet alleen dat mooie, ranke lichaam, beviel mij, ook Marleen zelf: haar persoonlijkheid, haar levenswijsheid en opvattingen.  Ik merkte op dat ze veel minder impulsief was als ik, meer nadacht over haar inbreng in groepsgesprekken, haar avonden en weken plande, bewust de mogelijke gevolgen van haar daden overdacht voor ze iets deed.  Ik ontdekte in haar een ‘berekendheid’ die mij vreemd was.  Het viel mij op dat zij plots agressief kon reageren wanneer zij de juiste woorden niet vond om iets uit te leggen, dat ze absoluut ambitieus was.  Ze wilde “de beste” zijn en wat ze daarvoor tekort schoot in inzicht, compenseerde ze door studie en gerichte lectuur. 
Zij was populair bij de andere meisjes van de klas, noteerde ik.  En als Roger het met betrekking tot haar al eens over een “gestenteefje” gehad had, dan was desondanks ook voor hem overduidelijk dat zij veruit het knapste meisje van de klas was en mede daardoor op een bijzondere behandeling vanwege alle jongens uit de bende kon rekenen.
Als wij alleen waren en Marleen mijn hand op haar borst legde, kon ik daar sprakeloos van worden.  Als wij in groep waren en onze blikken elkaar kruisten, kon ik de vonken voelen over en weer schieten.  Ik ging mij bewust een beter mens voelen als gevolg van haar invloed: keek met minachting neer op mijn stoerdoenerij en brutaalheid van de voorbije jaren.  Maar ook op mijn geflirt en op mijn krampachtige pogingen om bij ieder meisje zo vlug mogelijk zo ver mogelijk te geraken bij de ontdekking van haar lichaam.  Ik veranderde meer op drie maanden tijd dan tijdens de drie jaar voorafgaande jaren.  En ik was er mij heel bewust van.  Heel bewust ook van het feit dat er toch nog iets in onze relatie fundamenteel verkeerd bleef: de taboes.
Soms zat ik dan te piekeren over het lichamelijke aspect van onze relatie.  Was Marleens opmerking “dat ze niet zeker meer was van zichzelf” dan niet zo ongeveer de meest rechtstreeks denkbare uitnodiging om “de stap” te zetten?  Ik moest proberen haar op andere plaatsen en ogenblikken te ontmoeten, concludeerde ik: buiten de Caspuciero, buiten de drukte.  Op plaatsen waar ik met haar alleen kon zijn, zodat er klaarheid kwam. 
Maar Marleen weigerde.  Ze kon de Caspuciero niet verlaten, want de afspraak was dat Willy haar daar altijd kon vinden.  Ze kon geen namiddag gaan winkelen, want dat zouden ze thuis verdacht gevonden hebben.  Ze kon niet naar het stadspark, want het was winter.  Ik kwam beter niet opnieuw bij hen thuis langs, want het was nog niet lang genoeg geleden.  Bovendien stelden ze zich thuis toch al vragen over wat ik voor haar betekende.  Blijkbaar was ik op dit punt dus toch verkeerd geweest, dacht ik en ik besloot voor mezelf dat wij blijkbaar nog niet aan iets nieuws toe waren en berustte. 
Het was echter slechts een gewapende vrede.  Elke dag meer werd het duidelijk dat ook Marleen inwendig naar méér verlangde.  Het verlangen naar elkaar bleef maar groeien en werd als een altijd aanwezig electrisch veld dat tussen ons in hing. 
Dat had onmisbaar zijn goede kanten, want de overspringende vonken tussen ons veroorzaakten zo’n vuurwerk dat het aanvoelde alsof alles in onze omgeving erdoor beïnvloed werd.  Niet in het minst de sfeer in de klas.  Ook onderling kreeg de minste aanraking er een extra dimensie door:  Ik stelde vast dat ik niet de enige was die plots verstomde bij een zachte aanraking.  Ook Marleen verloor af en toe compleet het Noorden wanneer ik haar onverwacht zacht aanraakte of streelde, of zelfs maar intens naar haar keek.  Vooral als we in een groepje stonden te praten en plots het vuurrood naar haar wangen schoot, of ze hakkelend verloren liep in wat ze aan het zeggen was terwijl haar ogen bijna smekend de mijne zochten, waren dat momenten waarop ik gelukkig en voldaan had kunnen sterven.
Maar de ganse situatie had evenzeer zijn slechte aspecten: ook de “Obsessie Marleen” werd zo alsmaar sterker.  Op elk moment leefde ik met de drang naar een intiemer contact.  Ik droomde weg boven mijn romans, tekende haar wanneer ik moest studeren, vond in elke liedjestekst een verwijzing die op ons toepasbaar was, in elke film een boodschap ... Altijd  was er Marleen en altijd de drang om met haar te vrijen.  Maar tezelfdertijd was er het pijnlijke bewustzijn van het dranghekken dat Marleen tussen ons had opgetrokken.
Het allerheiligen-vakantie ging voorbij en tegen 11 november, de eerstvolgende vakantiedag, begon de spanning voor de naderende examens voelbaar te worden in de klas.  Ik had echter geen sikkepit lust om al te beginnen studeren.  In plaats daarvan lag ik op mijn bed te denken aan de naderende kerstvakantie. ... Met vrees en afschuw.   Het zou niet te overleven zijn!  Marleen gedurende zo lange tijd te moeten missen, maakte mij al op voorhand kregelig.
Toen ik zogezegd lang genoeg gestudeerd had (zo noemde ik dat, als ik mij terugtrok op mijn kamer), zocht ik wat geld bijeen en trok naar Aalst, op zoek naar een geschenkje voor Marleens Sint Maarten.
Een poppetje leek me een goed idee: ik kocht een mooi prulletje en doopte het “Eddy Junior”.  Daarmee zou zij ten minste gezelschap hebben wanneer ik niet zelf bij haar kon zijn.  En als het dan al mis liep tussen ons, zou Eddy junior haar af en toe nog eens doen terugdenken aan deze tijd.
Met de bereidwillige medewerking van een mijner gedienstige zusjes kreeg Eddy junior een heerlijk bedje ingebouwd in een schoendoos.
Daar moest ook een vrachtbrief bij:
Hemelgem, 11 november
Braafste meisje,
Omdat ik opgehouden werd door de feestelijke herdenking van het heuglijke feit dat “Gott mit uns” was in plaats van met hen, is je lieve Sint 24 uur te laat met zijn levering.
Door die vertraging waren er in mijn hemelmagazijn geen levende popjes meer te vinden, zodat je d’er eentje krijgt met vals haar en met glazen oogjes, die je als het ware zullen helpen alle mogelijke examenvragen over convergerende of divergerende stralen met speels gemak te beantwoorden.
De lipstick die hij gebruikt - de jeannet - (want dit popje is wel degelijk een “hij”, zoals je gerust kan controleren!) vertoont al duidelijke sporen van verval.  Laat je daardoor vooral niet misleiden, want de waarheid staat niet op zijn kop, maar op zijn protje geschreven!  (daar stond natuurlijk geschreven hoeveel ik wel van haar hield)
Leentje, de Sint stààt erop dat je dit kleine mispunt “Eddy Junior” noemt, zodat ik wat dichter bij jou zal zijn, ook wanneer ik er niet ben.  Op die manier zal hij je ook af en toe doen denken aan een smoorverliefde Sint, zonder baard, maar met een hart als peperkoek.
P.s.: Voor volgend jaar moet je je wensenbriefje een paar maanden vroeger bezorgen, dan garandeer ik je dat je een héél grote pop zal krijgen ... ik zal er met plezier persoonlijk voor zorgen.
Zo.  Dat was het.  Vele groetjes vanwege de Piet en mij.
getekend: Sintje Metteko

Mijn geschenkje werd stiekem meegesmokkeld en kreeg een plaatsje in Marleens slaapkamer.  Marleen zelf had ook een verrassing voor mij: haar pas gehuwde tante nodigde ons samen uit voor een bezoekje aan haar nieuw ingerichte woning.  Of ik wilde komen?
Of ik wilde komen?
Ik kreeg bijna een appelflauwte toen Marleen mij de uitnodiging overbracht.  Eindelijk zouden wij dan toch een volgende stap zetten!  Blijkbaar had Marleen na rijp beraad de knoop doorgehakt en beslist onze relatie verder uit te breiden.  Ik was ook dolgelukkig met de mogelijkheid nauwer in contact te komen met de rest van haar familie.  En dan nog meteen als “haar vent”! 
Na alle zware overpeinzingen van de voorafgaande weken, was de plotse uitnodiging zo onwezenlijk, zo buitengewoon onvatbaar fantastisch dat ik mij in zo’n mate uitzinnig van geluk voelde, dat dit gevoel onmiskenbaar een totaal nieuwe ervaring voor mij betekende.  Wanneer?  Wanneer verwachtte haar tante ons?  Het bezoek kon gewoon niet vlug genoeg doorgaan.
Spijtig genoeg ging het feestje helemaal niet door.  Het begon met uitstel: Marleens ouders wisten niets van de uitnodiging.  Voor hen moest het zijn alsof Marleen gewoon naar de Caspuciero kwam.  Maar net op het afgesproken weekend, het laatste weekend dat Marleen mocht uitgaan voor de examens, had Marleens moeder een vriendin beloofd dat Marleen bij haar zou gaan babysitten. 
Na dat weekend zou ik Marleen drie opeenvolgende weken tijdens het weekend niet ontmoeten.  Ik troostte mezelf dus maar met de gedachte dat zo’n avond in feite toch niets betekende in vergelijking met de ganse dagen die we samen op school doorbrachten en dat uitgesteld niet verloren was en berustte in het onvermijdelijke. 
Op school was onze verhouding ondertussen hechter dan ooit: we wisselden al eens een stiekeme kus, genoten van elke gestolen aanraking en breidden ons zoveel als mogelijk samen voor op de examens.
Die gleden voorbij zonder noemenswaardige gebeurtenissen: zelfs na halve nachten van studeren was alle dagen om ter liever geweest en ook ik had al gedaan wat ik kon om haar moed te geven en tot steun te zijn. 
Zowel voor haar als voor mij vielen de examens mee: na elk examen vergeleken wij onze antwoorden.  “Heb jij dat ook?”  “Ik ook!”
Examen na examen groeide de zekerheid dat zowel voor haar als voor mij de resultaten zouden meevallen, wat ons humeur er zeker niet op verslechterde.
Na de examens hadden wij nog twee weken les.  Maar vooral de eerste dagen was de stop goed van de fles: sommige leraars verbeterden de proefwerken tijdens de lesuren en lieten ons ondertussen “studeren”.  Alsof er iemand vlak na de examens alweer aan studeren dacht?  Andere leraars zorgden zelf voor een stukje ontspanning en maakten ze van hun les een gezellig onderonsje, bijvoorbeeld door discussies op gang te brengen over onderwerpen die verondersteld werden ons te interesseren: muziek, film, levensbeschouwing, ... 
Voor Marleen en mij waren de aangenaamste lessen altijd al schei- en natuurkunde geweest.  Vanachter de lange tafelrijen in het labo namen wij de leraar in het oog of in het ootje, of hij ons.  Wij hadden hier namelijk een vaste stek naast elkaar verworven en waren in een voortdurend speels toernooi gewikkeld met de leraar.  De Jean-Pierre was een as als het erop aankwam ons tot middelpunt van het klasgebeuren te maken: aan de lopende band spuwde hij toespelingen - soms verdekt, soms openlijk - op ons “voortdurend geflikflooi”.  Hij vond er het grootste plezier in woordenschermutselingen uit te lokken, waarin ik mij steeds overmoedig engageerde, doch waar ik bijna even veel keren als verliezer uit kwam.  Hij dreef het zo ver Marleen en mij in het “preparatiehokje” op te sluiten (“zodat de anderen hun aandacht bij de les konden houden in plaats van ons de ganse tijd te zitten bekijken” - sic).  Hij schoof dan onverwacht het bord omhoog, of kwam zelfs door het sleutelgat piepen om te kijken “of wij ons gedroegen” en gaf daarbij allerlei commentaar aan de rest van de klas, zodat het gebouw daverde van het gelach.  Of hij zond ons, geveinsd boos, zonder duidelijke reden de gang op om ons wat later terug binnen te roepen en dan doodleuk aan te kondigen dat het om een spelletje ging en wij moesten proberen een door de klas uitgekozen voorwerp in het labo te identificeren.
Kinderspelletjes?  ohhhh jawel, maar elk spelletje bevestigde onze “Romeo en Julia”-band, elk spelletje versterkte ons gevoel van samenhorigheid!
Met de examens achter de rug, gingen wij onder het weekend ook opnieuw uit.  Maar de pauze had ons geen goed gedaan: de tijd op school was zo schitterend geweest dat het samenzijn in de Caspuciero als een anticlimax werkte. 
Dit was toch wat ik eigenlijk niet wilde?  Waar was het plezier als wij weer de ganse avond op onze stoel geplakt achter ons gordijn zouden schuilen?
Al na een half uur in de Caspuciero zaten wij in een diepgaande discussie gewikkeld over de aard van onze relatie en over de manier waarop het verder moest:
•        Was er al een nieuwe datum voor het bezoek aan haar tante?
•        Konden wij al plannen maken om elkaar te introduceren bij onze ouders?

Wij boomden meer dan een uur door over zaken waar wij gewoon nog niet aan toe waren, want Marleen zag het al niet zitten om haar ouders iets over ons te vertellen, zodat al de rest luchtkastelen waren.
Toch was de avond niet helemaal een mislukking, wel in tegendeel eigenlijk, want - bevreesd dat ik haar tegenpruttelen verkeerd zou opgenomen hebben - verklaarde Marleen onverwacht heel ernstig dat zij zich niet kon voorstellen ooit met iemand anders te willen trouwen en samenleven dan met mij.  Ook in onze intieme contacten gingen wij een klein stapje verder dan anders.  Toch had ze duidelijk grote problemen met het verzoenen van haar verlangens met de angst om als een slet beschouwd te worden.  “Wat denk je nu van mij, Eddy?” vroeg ze bij haar vertrek op een benepen toontje, alsof ze net een doodzonde van onkuisheid had begaan.
De avond hat mij meer gegeven dan ik had durven dromen.  Maar nadat Marleen verdwenen was zakte mijn humeur desondanks naar een dieptepunt.  “It’s only words, and words are all I have, to take Your heart away...” kweelden de Bee Gees mij toe toen ik na het vertrek van Marleen eerder mistroostig de Bistrot binnenstapte en mijzelf op twee Duvels trakteerde alvorens ook de weg naar huis aan te vatten.
De maandag nadien was er schoolreis.  “Studiereis” heette dat, omdat er in het voorbijrijden gauw een fabriek werd bezocht.  Eender onder welke noemer de reis viel, voor mij werd het de mooiste uitstap van mijn leven.  Alleen al het naast Marleen zitten op de bus, met de druk van haar lichaam tegen het mijne, haar hand op mijn been en vice versa, haar hoofd tegen mijn schouder ... superb!  Op tocht door de fabriek kuierden wij achteraan het peloton met de armen rond elkaars middel en op de terugweg naar huis, legde Marleen mijn hand in haar schoot en haar jas over mijn hand.  Onnodig te zeggen dat de rit naar huis veel en veel te vlug verliep!
Op 19 december gingen wij die semester de laatste dag naar school.  Marleen gaf me een pasfotootje.  Ze noemde het “een medicament dat mij door de kerstvakantie moest helpen”.  De eerste foto die ze ooit een jongen gaf, beklemtoonde zij.
19 december was een zaterdag, dus ook Caspuciero-dag... Opnieuw kropen wij in ons hoekje bij elkaar in plaats van ons te vermaken.  Maar deze keer was de sfeer gewoon anders: het zou veertien dagen duren voor wij elkaar terugzagen.  Dat en de voorbije, excellente dagen, maakte dat wij in een uitzonderlijk amoureuze stemming waren.  Het werd de beste avond die wij ooit samen in die zaal doorbrachten.
Gevolg was dat ik veertien dagen lang op mijn kamer met Marleen praatte, telepathisch contact met haar zocht, haar foto natekende: één keer, twee keer en steeds weer, maar nooit goed genoeg.  Soms was ik tussendoor teleurgesteld dat haar foto niet écht tot leven kwam en kuste ik hem.  Ik voelde die dagen een zielsverwantschap met Michelangelo die woedend zijn hamer naar zijn Mozesbeeld had geslingerd, ontgoocheld omdat ook dat beeld niet spreken kon.  Wat was ik dankbaar voor die pasfoto!
Ik kocht Marleen alvast een nieuwjaarsgeschenkje en keek naar alle programma’s waarvan ik wist dat zij er van hield: een optreden van Jimmy Frey, Peyton Place ... Dit waren de programma’s waarvan ik kon veronderstellen dat zij er op hetzelfde ogenblik ook zat naar te kijken en in elk programma was er wel iets dat mij deed veronderstellen dat zij op hetzelfde ogenblik ook aan mij dacht. 
Nooit duurde een kerstvakantie zo lang.  Een volle week voor Nieuwjaar lag mijn kaartje voor Marleen dan ook al klaar:
“Lijk aan een kerstboom hangen onze dromen
En elk van ons blijft toch een kind
Dat altijd aan geschenken vindt
En leeft van ‘t licht dat onverwacht wil komen.”

En terwijl Marleen mijn versje naderhand vanbuiten leerde en het zou citeren om mij moed in te spreken in mijn donkerste momenten, leefde ik nu naar die eerste zaterdag van januari toe alsof al de rest, elke minuut tot dan zinloos waren, alsof alles verloren tijd was, alles waardeloos, behalve de tijd met Marleen.
Een half uur te vroeg stond ik die zaterdag aan de Sarma al te trappelen.  Gelukkig was ook Marleen ruim een kwartier te vroeg.
Gelukkig?
Marleen had er niet aan gedacht mij een geschenkje te kopen en gaf mij dan maar wat geld om mezelf op een speelplaatje mee te trakteren.  Ik had dat misschien een mooi gebaar kunnen vinden, er kunnen rekening mee houden hoe moeilijk het voor haar wel moest zijn om een geschenk voor mij te kopen zonder dat ze daar thuis achter kwamen.  Ik had begrip moeten tonen.  Maar de werkelijkheid was gewoon dat ik onthutst was.  Geld?   Geld aanvaarden als nieuwjaarsgeschenkje? 
Eens binnen in de zaal, bleek al meteen dat deze bui slechts de voorbode was van een zwaarder onweer.  Marleen wàs niet in het reine met onze iets intiemere contacten op 19 december, voelde er zich niet goed bij en had duidelijk een en ander op een rijtje gezet tijdens de vakantie om ten allen prijs een nieuwe “19 december” te vermijden. 
“Laat ons bij Willy gaan” stelde ze voor, zodra wij een drankje bemachtigd hadden.  “Ik heb geen zin om te dansen, ik voel me niet helemaal in orde” verwittigde zij mij bovendien onmiddellijk.
•        Maanstonden?   
•        Neen, gewoon niet helemaal in orde.

Was het toeval dat Willy deze avond in de Caspuciero gebleven was?  Dat was immers al een tijdlang niet meer van zijn gewoonte.
De avond werd een reuzenflop.  Met Willy altijd in de onmiddellijke omgeving werd er zelfs nauwelijks gesproken, laat staan plezier gemaakt.  Nu was ik wel enige wisselvalligheid gewoon van de zijde van Marleen, maar die periode hadden wij ondertussen toch al heel wat weken achter ons gelaten.  Vanwaar plots deze houding, nadat onze vorige momenten samen precies zo enorm goed geweest waren? 
Misschien voelde ze zich wel echt “niet helemaal in orde”?
Als ik gehoopt had dat ik de mislukte avond op rekening van een aankomend griepje of een mislukte kerstvakantie had kunnen schrijven en dat wij maandag op school de weekend-flop al vlug achter ons zouden laten, kwam ik bedrogen uit.
Ontsteld besefte ik dat Marleen, amper twee weken nadat ze me had toevertrouwd dat ze zich haar leven met iemand anders niet kon inbeelden, - en zonder dat wij elkaar tussendoor ontmoet hadden, onze relatie wou verbreken.
Zij zei geen woord op de koer, ze ging zover mogelijk van mij weg zitten in de klas, ze bezorgde mij mijn pasfoto terug “omdat het thuis te gevaarlijk werd” en toen ik haar een foto bezorgde van Jimmy Frey, die dank zij zijn hit “Breng die Rozen naar Sandra” op dat moment bij haar zeer hoog aangeschreven stond, weigerde ze hem te aanvaarden:
•        Hang hem op je kamer, dan zal je misschien nog eens aan mij denken!
•        Misschien nog eens aan jou denken?  wat bedoel je daar precies mee?
•        Ik weet het niet Eddy, laat er mij nog eens over nadenken.

Voor mij was dat antwoord even onbegrijpelijk als duidelijk.
In tegenstelling tot eerdere momenten van spanning in onze relatie, voelde ik mij echter deze keer vooral boos.  Misschien gingen wij inderdaad beter uit elkaar: ik wist gewoon niet meer wat ik aan haar had.  Zij wist trouwens zelf niet wat ze wilde ...  Dat is wat ze gezegd had toch?  En precies zo gedroeg ze zich!
Hoe langer ik over de situatie nadacht, hoe stelliger ik mij voornam om “het” niet aan mijn hart te laten komen.
De ganse week bleef Marleen zich afstandelijk opstellen.  Ik weigerde de ganse tijd achter haar aan te lopen.  In de klas zaten Udo en Roger nu altijd naast elkaar.  Dat was pech voor mij natuurlijk.  Maar een pech waarmee te leven viel.  Treuzelde Marleen bij het verlaten van de klas, dan ging ik meteen samen met Udo en Roger naar de koer.  Meestal kwam ze daar dan toch bij ons staan, maar dan wel zonder een woord te spreken.
Ik was dan ook mentaal goed voorbereid toen zij mij die zaterdag, 9 januari, tijdens de recreatietijd haar bedenkingen voorlegde waarom het beter was uit elkaar te gaan:
•        Wij waren te jong, wij moesten ons eerst nog een paar jaar vermaken
•        Zij wilde het risico niet lopen in verwachting te geraken

Was ook zo, wellicht.  Marleen was bovendien pas beginnen regelmatig uitgaan sinds ze mij kende, terwijl ik vanaf mijn 14° al af en toe een dancing bezocht en sinds mijn 15° haast elke week uitging.  Zelfs de Caspuciero had voor haar nog de betovering van het altijd weerkerende bal waar Assepoester elke week opnieuw kon prinses worden. 
Tegen dan had ik sowieso geen antwoorden meer op haar argumenten: ik had dit moment de ganse week zien aankomen en had er mij van de eerste dag af bij neergelegd dat het onoverkomelijk was, dat tegen-argumenteren geen nut had. 
•        Zeg dan toch iets, Eddy

Ik schudde het hoofd.
-        je weet dat ik niets kan zeggen dat dit nog kan veranderen.  Ik ben weg.
Zeggen is één ding.  Doen is soms minder gemakkelijk.  Nog even bleven Marleen en ik elkaar star in de ogen kijken.  Ondertussen concentreerde ik al mijn energie om mijn benen in beweging te krijgen, om de kracht te vinden om me om te draaien en weg te stappen.
Toen ik eindelijk zover was, keek ik nog een keer naar “mijn lief” en stapte toen weg van haar, weg uit die innige band waaraan ik ondertussen zo gewend was.
Die zaterdag sloot ik dus in stilte een hoofdstuk af.  Een belangrijk en mooi hoofdstuk in mijn jonge leven.  Een hoofdstuk dat voor mij eeuwig had mogen blijven duren, maar dat jammer genoeg voorbij was.  Ik stelde tot mijn grote verwondering vast dat het afbreken van onze relatie mij minder ongelukkig stemde dan ik gevreesd had.  Ach, ik was tenslotte goed voorbereid … Meteen voelde ik mij ook “leger” en eenzamer dan ooit tevoren.
Hoeveel wij ook voor elkaar voelden, eigenlijk was er bij ons alle twee altijd die wanhopige bijgedachte geweest: “dit kan niet blijven duren.” 
Ook ik was er mij van bewust dat wij te jong waren.  Echter niet om dezelfde redenen als Marleen.  Ik voelde niet de nood om “mij nog een paar jaar te vermaken”; ik vreesde alleen maar dat het uitzichtloze van onze situatie - twee “kinderen” van 17 die nog minstens anderhalf jaar naar school moesten ... - een blijvende relatie onmogelijk maakte.  Bovendien was het voor mij altijd een teken aan de wand geweest dat Marleen nooit voor mij was durven opkomen: haar ouders wisten niets van mij.  Op geenenkele plaats waar het echt telde, wist iemand van mij.  Tenzij misschien de tante waar we nooit bijgeraakt waren.  … Misschien.
Gewoontes verander je niet van dag op dag.  De volgende dagen was er op school uiterlijk weinig verandering bespeurbaar: Marleen en ik bleven twee “dikke” vrienden die elkaar ook op de koer gezelschap hielden en zoals in de beste dagen over honderd en één dingen praatten.  Marleen nam in de klas zelfs weer haar plaats dicht bij mij in.  Voor ons bestond er echter niet het minste misverstand: het was uit, af, gedaan, de droom was voorbij: vergangen, vergessen, vorüber.
“Ik had me vergist” troostte ik mezelf: ik had in Marleen de liefde van mijn leven gezien en besefte nu dat ik haar, terugkijkend uit de toekomst, enkel een plaatsje tussen de “betere lieven” zou kunnen geven: iemand waarmee het klikt, iemand die je een paar maanden vergezelt op je levensbaan.  Tot de wegen weer scheiden en je, een mooie ervaring rijker, weer elk afzonderlijk verder wandelt.
Voorbij dus.  Pech!
Of was het toch niet zo eenvoudig?

 
Hoofdstuk 7.
“Coeur blessé, torturé par tout le mal que tu m’as fait,
Au fond c’était perdu d’avance, il ne nous reste aucune chance,
Alors, Adieu, moi je m’en vais. 
J’ai le coeur blessé à tout jamais.”
(Petula Clark)

•        Waarom moet je in de klas steeds “dank u” zeggen als je iets van mij gebruikt?  wat van mij is, is toch ook van jou? 
•        Jijzelf ook, Eddy?
•        Ikzelf ook: met lichaam en ziel, met huid en haar.  Mijn “corpus” is nog geen “delicti”, dus zal ‘t wel goed zijn, denk ik.
•        En als ik jou ook mijn lichaam gaf, zou je het dan willen?

Wij schreven toen 19 december.  Nu, nog geen maand later, was alles zo totaal anders.  Marleen was een meisje uit de klas, ik een jongetje.  Wij waren vriendjes.  Klasmakkertjes, misschien wel buddy’s: lief tegen elkaar, easygoing, loyal and supportive.  We vermeden moeilijke onderwerpen en gingen met elkaar - op de lichamelijke contacten en buitenschoolse ontmoetingen na - voor de rest op precies dezelfde wijze om als 30 dagen tevoren.
Toen ik Roger en Udo vertelde dat het “af” was, dachten ze dat ik een mop vertelde.  Ze observeerden ons en begrepen er niks van.  Ook Willy verstond het allemaal niet zo goed meer. En hoewel ikzelf natuurlijk best van al wist hoe de vork aan de steel zat, begreep ik het eigenlijk al evenmin. 
Op zaterdag 9 januari was Marleen natuurlijk niet naar de Caspuciero gekomen.  Ik kwam er nu al een half jaar vrijwel elk weekend alleen naartoe om er Marleen te ontmoeten.  Die zaterdag besliste ik om mij door de situatie niet te laten onder water duwen en “te profiteren” van het verbreken van onze relatie om een paar andere gelegenheden te bezoeken.  ... Dat ik wilde ik toch al zo lang?
Domweg vertrok ik al naar gewoonte alleen.  Alleen ging ik de Amber binnen.  Er was niemand die ik kende, dus trok ik alleen naar de Apostrophe.  Same Song.  Alleen naar de Monopole,  naar de Tiki, naar de Las Vegas ... ik kende helemaal niemand in de stad, constateerde ik verbaasd.  Dan maar naar een dancing.  Bij Vander Elst had ik meer geluk: een “oude vriendin”, Martine, stond met vier vriendinnen zusterlijk op een rijtje mooi dezelfde danspasjes uit te voeren.  Schattig.  Voor de lol ging ik meedansen in het rijtje.  Voor de lol, want als het op danspasjes instuderen aankomt ben ik zowat de onhandigste kluns ter wereld en ik was veel beter geschoold in het uit-de-maat dansen dan in het rijdansen.  De meisje sloofden zich uit in het adviseren.  Zonder al te veel resultaat, maar ‘t was wel allemaal grappig.
Gelukkig bleef de DJ niet eindeloos dat soort songs draaien, zodat ik even later met een van de meisjes een slow danste.  “Afgetikt” zei een van haar vriendinnen en duwde haar de citroen van haar Martini in de handen, waarop mijn danspartner braaf de dans vervolgde met de partner van haar vriendin.  “Murielle” legde die mij uit wie ze was, toen wij verder dansten.  Murielle was zeker wel de knapste van de vijf, bedacht ik.  En Murielle had het die avond duidelijk voor mij te pakken ook, merkte ik.  “Ooit moet iemand een verhandeling schrijven over de invloed van slows op de groei van jonge tulpen” bazelde ik domweg zachtjes in haar oor.  Of zij de zin begreep, heb ik nooit nagevraagd.  De bedoeling begreep zij dan weer maar al te goed, want amper had ik mijn hoofd opgeheven om haar een volgende wijsheid ten beste te geven of zij hief haar hoofd met gesloten ogen naar mij op. 
“Waarom niet?” dacht ik en ik drukte mijn mond op de hare. 
Terwijl wij dansend verder kusten, stelde ik geërgerd vast dat ik enkel met mijn mond bij haar was: mijn gedachten waren afstandelijk, koud en gingen hoofdzakelijk uit naar de zorg geen andere dansers te hinderen.  Zij danste met gesloten ogen kussend verder, terwijl ik een knipoogje wierp naar het meisje waar ik even tevoren nog mee aan het dansen geweest was en vervolgens spitste ik mijn aandacht toe op de flikkerende rode spots.  “Het was dus uit met Marleen, wel: ik had me al slechter gevoeld”  bedacht ik. 
Na de dans, kwamen wij weer samen in ons groepje van vijf plus één, na een tijdje aangevuld door nog een andere jongen, Willem.  Wij vermaakten ons opperbest samen.  Eén keer werd mijn plezier verstoord: toen ik met Murielle danste op de tonen van “Comme j’ai toujours envie d’aimer”, dacht ik aan Marleen en plots werd het mij teveel.  Ik onderbrak de dans om naar het toilet te gaan.  Eens terug was mijn humeur een tijd lang om zeep: ik vermeed angstvallig Murielle nog te kussen of aan te raken en ontdekte dat ik haar ook niets te vertellen had: mijn lust om te flirten was over.
Murielle tilde daar echter helemaal niet aan.  Een kwartiertje later zoende zij Willem met evenveel overtuiging als zij even tevoren mij gezoend had. 
Dat ergerde mij dan weer: zij had wel eerst iets mogen zeggen, vond ik.  Uit pure nijd nam ik wraak door met het meisje dat nu door Willem in de steek gelaten was te gaan dansen en haar zonder veel omhaal te kussen.  Zij had daar blijkbaar ook al geen last van.  Uitdagend legde ik tijdens het dansen mijn hand tegen haar borst.  Nu ging ik dan toch wel té snel voor haar, want zacht nam ze mijn hand weg en danste dan zo dicht tegen mij aan dat ik haar hoogstens nog kon plagen door in haar billen te knijpen bij het dansen.
De avond vorderde in opperbeste stemming.  Op een bepaald ogenblik wilden the girls echter weg uit Vander Elst.  “Naar de Caspuciero” Het klonk eensgezind en enthousiast, en dus trokken we met zijn allen naar de Caspuciero. 
Opnieuw kreeg ik het even moeilijk: het deed zo vreemd aan, hier nu zonder Marleen binnen te komen.  Het voelde aan of iedereen zag dat ik een stuk mankeerde.  Erger, dat ik met een vreemd, niet passend onderdeel aan de hand liep.  Ik had trouwens wàt schrik Marleen daar te zullen ontmoeten, maar gelukkig was dat niet het geval en was ook Willy er niet.
Naarmate het amusement toenam, zocht Murielle weer toenadering bij mij.  Willem had trouwens wat veel gedronken en werd met de minuut stiller.  Na een tijdje zat ik zowaar temidden van twee meisjes en kuste nu eens de ene, dan weer de andere.  Martine, mijn lieve oude vriendin, die ik jaren tevoren - zij zal toen zo’n dertien geweest zijn - leren kussen had met behulp van chewing gum en die als gevolg daarvan altijd een zwakke plek voor mij behouden heeft, vond het wel grappig en kwam tussendoor op mijn schoot zitten om het verhaal over die eerste kus nog eens over te doen.  Toen deden wij de kus zelf ook nog maar eens over, “for old times’ sake”.  Ik vermaakte mij als maar beter.
Maar toen ik even na middernacht te voet naar huis stapte, de motorfiets aan de hand - “om beter te kunnen nadenken”, kwam de échte backlash.  Ik walgde van mezelf en probeerde vruchteloos te wenen.  “Marleen, ach Marleen” gonsde het in mijn hoofd.  Voor het overige was alles donker.  Geen gedachten, geen woorden, niets dan de leegte die Marleen had achtergelaten en afkeer van mezelf.
Ik zweeg op school over mijn “escapade”.  Dit waren voortaan zaken die mij alleen aanbelangden, oordeelde ik.  Ik zwoer echter bij mezelf te vermijden dat ik nog alleen moest uitgaan tijdens het weekend.
Doordat de afstand tussen Marleen en mij vergroot was, kon Marleen blijkbaar voor het eerst vrijuit over haar gedachten spreken.  De feedback die ik vroeger gemist had, kwam nu gemakkelijk en opgewekt; “van maatje tot maatje”.  Of tenminste, zo begon het toch:
•        In het begin had ik mij een totaal ander beeld van jou gevormd.
•        Kan ik me voorstellen, ik kom nogal oppervlakkig over, zeker?
•        Dat bedoel ik eigenlijk niet, maar ik had nooit gedacht dat je zoveel rekening met een ander zou houden, dat je zo zacht, zo teder, zo ... sentimenteel zou zijn.
•        Tja, ik heb je dan ook heel erg graag gezien.  Jij was een totaal nieuwe ervaring voor mij, mijn allergrootste - misschien wel mijn enige échte liefde tot nu toe.
•        Allemaal in de verleden tijd, Eddy?
•        Marleen!  Ik heb het niet uitgemaakt!!
•        Eddy?
•        hmm
•        Zeg eens eerlijk: Wat dacht jij van mij, toen je mij in het begin leerde kennen? - (Aaah, daar ging het hem dus om?!)  Helemaal in het begin?  Toen ik je de eerste keer zag?
•        Ja, die eerste dag op school, toen Willy mij aan jou voorstelde.
•        Hmm, Ik dacht dat je lef had, verstandig leek en het mooiste meisje van de klas was.
•        Ging je dààrom met mij??
•        Is dat misschien geen goede reden?
•        Ik weet het zo niet ...
•        Wat bedoel je daarmee?
•        Ach laat maar.
•        Wil je weten of ik meteen verliefd op je was?
•        Neen, sorry, het was verkeerd van mij dat te vragen, laat maar.
•        Ik wou je meteen, Marleen.  Van de eerste vijf minuten wou ik met je gaan.  Wou je dat weten?  Van zodra je me in de gang begroette met dat temerige “aangenaam”, wist ik dat ik je wou: in mijn leven, in mijn bed, overal …   Is dat beter?
•        Stop, Eddy, stop erover, wil je!?

Wenend liep ze van me weg.
Maar geen tijd later keerde ze terug, haar ogen nog rood van het wenen en met een uitdrukking op haar gezicht alsof ik haar de bons had gegeven en niet omgekeerd.

Meestal vermeden wij “vroeger” in onze gesprekken.  De laatste weken hadden wij al meer opening gecreëerd voor anderen en het was logisch dat dit nu nog veel meer het geval werd.  De persoonlijke gesprekken bleven noodgedwongen uit omdat wij bijna steeds samen met Udo en Roger optrokken, vaak ook met een paar van de andere meisjes van de klas bij ons groepje.
De volgende week stond ik terug in de Caspuciero ... met Danny.  Die had ik, gemeen als ik was, heel bewust voorverwarmd door hem in de loop van de week twee keer te gaan bezoeken.
Door het voorvalletje van de vorige week kwamen Martine, Murielle en de andere meisjes direct zelf op ons af.  Danny genoot van de overvloed en sloeg zich een van de meisjes aan de haak.  Gelukkig kwam hij niet op de idee zich met zijn verovering in een hoekje terug te trekken om een potje te vrijen.  Wij bleven allen samen, dansten en grapten en amuseerden ons opperbest.
Ik had me heilig voorgenomen niet te flirten, maar de losse sfeer van de week ervoor hing er nog een beetje in.  Tot heilige ontzetting van Danny die enkel wist dat ik de vorige week ook met Martine en company op stap geweest was, wisselde ik in de gauwte toch een paar tongkussen met Martine en Murielle.  Ernstig was het helemaal niet en de kussen kwamen er slechts op initiatief van de meisjes.  Het derde meisje, dat ik trouwens nooit van naam gekend heb, drong zichzelf niet op en viel deze avond dan ook buiten de prijzen.  Niet echt als gevolg van mijn goede voornemens.
Terwijl wij als gekken stonden te stampen op de tonen van Van Morrisons “Gloria” en zijn eeuwige tweeling “Satisfaction” van The Stones, bemerkte ik plots Marleen.  Zij stond aan de rand van de dansvloer en staarde mij aan alsof ze een geest gezien had. 
Marleen was Marleen.  Dus ging ik meteen op haar af, wenste haar goede avond en vroeg of zij zin had om bij de compagnie te komen.  Ze haalde minachtend haar neus op, keek even star voor zich uit en ging toen plots onverwacht in de aanval.
•        Ik vind het toch maar bedroevend hoor, dat het al zolang duurt voor je mij wilt kennen.
•        Och, door de schuld van die dwaze kuikens had ik je nog niet eerder opgemerkt.  Ik zal het hierna goedmaken met een tangootje à la Eddy.
•        Doe toch zo onnozel niet, Eddy.  Bovendien: Je moet die meisjes geen “dwaze kuikens” noemen.  Jullie maken precies toch veel plezier samen?
•        Bah, Ja zeker?  Er is plezier en plezier, hé.
•        Wat bedoel je daar nu weer mee?
•        Marleen, voor het geval je me niet voldoende kent: dit is tijdverdrijf.  Onschuldig, zonder grote gevoelens of bedoelingen.

Weer tuurde ze de donkere zaal in. 
Toen ze opnieuw sprak, was ik nog meer verrast door wat ze zei:
•        Eddy, ik ben jaloers op die meisjes.
•        Waarom?
•        Met hen amuseer je je blijkbaar veel beter dan ooit met mij.
•        Dit is anders, Leleen, dit stelt niks voor.
•        Dat is niet zo, Eddy.  Dit is plezier maken, dat miste ik precies.
•        Ach, Leleen, komaan jong!  Hoe vaak hebben we het daar niet over gehad?
Hoe dikwijls heb ik je gevraagd om niet alle avonden de ganse avond alleen in Caspuciero te blijven plakken!  En nu kom jij hiermee af??!!

Ik zei het lachend, om de ernst van het antwoord te maskeren.  Maar de lach bevroor op mijn gezicht toe ik de tranen in haar ogen merkte.  Impulsief nam ik haar in mijn armen en drukte haar tegen mij aan.  Zij sloeg meteen haar armen rond mijn nek en drukte krampachtig haar lichaam tegen het mijne.
Dit was genoeg om mijn hart te doen opspringen van vreugde.  En ook mijn hoofd sloeg meteen op hol “Marleen houdt nog van me!”, ik voelde mij euforisch, uitzwevend boven alles en iedereen.  De timing was trouwens perfect: “Du bist alles wass ich habe auf der Welt” zong Peter Mafay en ik zong in mijn binnenste uit volle borst mee “Ich habe dich lieb, so lieb ....”
Onder het dansen vertelde Marleen mij dat zij zich het meest tot mij aangetrokken gevoeld had door mijn uitbundigheid en dat ze achteraf geschrokken was toe ze ontdekte hoe ernstig ik eigenlijk was.
Haar woorden verwarden me: “maar, help mij hier even: was jij het niet die me vroeg me netjes te zetten, me te gedragen zoals het hoorde, …” 
-        Ja, en toen je het deed, miste ik je dwaze invallen en je groot lawaai in de klas.
-        Maar dat zei je nooit …  en toen ik te saai werd, maakte je het uit.  Ging het zo?
-        Nee!
Ze leek plots wel boos omwille van zoveel onbegrip van mijn kant. 
Midden in de dans stopte ze plots, keek me aan en zei toen dat ze het uitgemaakt had omdat ze schrik had dat er anders “iets ernstigs” zou gebeuren, maar dat ze nog altijd evenveel van mij hield. 
•        Ik hield me toch aan onze afspraak?  stotterde ik, totaal verbouwereerd.
•        Op het einde ook?  vroeg ze stil

Ik dacht terug aan wat voor mij de mooiste momenten samen met haar geweest waren.  Het wenen stond mij nu ook nader dan het lachen.
•        En dààrom maakte je het uit????    Wat dan als ik je beloof dat ik mij écht strikt aan onze afspraak zal houden?

Ik was een klein jongentje plots.  Een klein jongetje dat een nog veel kleiner kansje ruikt.
•        Ach Eddy, moest je weten wat ik zelf soms echt wil als we samen zijn ...

En ik, uilskuiken, driedubbel gedraaide worst die ik ben: in plaats van haar nu duidelijk te maken dat ik precies met dit soort antwoorden niet overweg kon; dat ik die zaken vertaalde als “ga met mij naar bed”, terwijl zij toch tezelfdertijd zegde “ik kan niet bij jou blijven omdat je niet van mijn lijft kunt blijven”;  ik ging maar door met het uitkramen van allerlei onzin.  De litanie begon bij goed zedelijk gedrag, ging over uitgaan in groep met Udo, Roger, Danny, Willy, andere mensen die zij wellicht kende, en eindigde met een uitputtende speurtocht naar de meest verregaande beloften:  dat ik steeds op haar zou wachten, dat zij altijd bij mij kon terugkomen, dat ik naar geen andere meisjes zou omkijken ...
Hier, op de dansvloer van de Caspuciero, terwijl Murielle en Martine van een afstand onbegrijpend naar mij stonden te kijken en Danny dan toch maar een stoel in het duistere zaalgedeelte ging zoeken, smeedden wij ons - mijn - ongeluk. 
“Marleen houdt nog van me” bonsde het in mijn hoofd en telkens ik de volgende weken en maanden met een tof meisje danste, zou dat besef, die hoop, die droom opnieuw beginnen hameren: “Marleen houdt nog van me!” 
Ik vergat mezelf, verplaatste me in Marleen, werd door haar ingeslikt … en wat overbleef was een schaduw van mezelf, in verregaande staat van ontbinding.  Nu voelde mij pas goed onzeker.  Wat ik ook deed, het was verkeerd.  Maar terzelfder tijd  voelde mij uitgeput, had een rotweek, zwalpte tussen hoop en wanhoop,  tussen droom en ongeloof en slaagde er niet in mijn houding te bepalen.  Niet voor mezelf, nog minder naar Marleen toe.
De volgende maandag al werd een eerste vervolg gebreid aan deze ziekmakende situatie:
•        Eddy, dat had ik van jou toch nooit verwacht!
•        Wat dan?
•        Het ene moment zeg je nog dat je van me houdt en het andere moment zie ik je al vrijen met een ander meisje.
•        Dat was niet vrijen, Marleen, dat was spelen.
•        Hoe kun je zoiets “spelen” noemen, dat doe je toch niet met iemand voor wie je niets voelt?
•        Ach, Leleen, ik ken Martine al meer dan drie jaar.  Wij zaten een jaar lang bijna iedere zondag naast elkaar in de film.  Ik was haar eerste jongen, ik heb haar leren kussen, dat laat een spoor na.  Ik was 14 toen, zij 13.  Ik vond haar lief, maar echt klikken heeft het nooit gedaan tussen ons.
•        Het klikte niet echt, maar toch ging je een jaar met haar?  Hoe ga je dan later over mij praten?
•        Neen, ik ging geen jaar met haar: ik ging in die tijd bijna elke zondag naar de film en gedurende een ganse tijd waren wij bevriend.  Zij bekeek mij als haar jongen, maar ze was zo jong toen.  Ze had nog nooit gekust en dat was een leuke uitdaging.  Maar als ik ondertussen al verliefd was, was het op andere meisjes.  Ik ging nooit met haar, tenzij je van een paar kussen een passionele relatie maakt.
•        Ik vind het toch maar een vreemde uitleg.  En direct nadat het tussen ons uit is, ontmoet je haar toevallig opnieuw en moet je haar zo nodig opnieuw kussen.  Misschien deed je dat af en toe tussendoor ook wel terwijl wij met elkaar gingen!
•        Ach Marleen!
•        “Ach Marleen!” ... Wat wil je daarmee zeggen?

Het contact met Marleen was na dit weekend plots wel heel moeilijk en vermoeiend.  In zoverre zelfs dat ik ‘s avonds gewoon de goesting mistte om nog het huis uit te gaan.
Moeder had al snel door dat er iets mis was, zodat ik haar dan maar bevestigde dat het uit was tussen Marleen en mij.
Ze troostte mij.  Of beter: ze probeerde mij te troosten: dat het verdriet wel vlug zou  overgaan, dat we toch nog veel te jong waren, dat ik nu maar flink moest studeren ...   Maar echt helpen deed het allemaal niet.
Ik trok de volgende weekends terug alleen naar ‘t stad, ontmoette er slechts sporadisch iemand die ik kende en verveelde mij voornamelijk.  Verveelde mij zozeer dat ik mettertijd een leesboek meenam op café. 
“Marleen houdt nog van mij!”  Godverdomme toch, had ze mij dan nadat ze het uitmaakte toch maar gerust gelaten, gewoon met rust gelaten!
Maar ik wist wel dat ik niet zomaar alle schuld voor mijn “ongeluk” op Marleen kon afschuiven.  Dat ik élke dag zelf bepaalde hoe ik met haar omging.  En ook dat maakte het er voor mij niet beter op.  Want ik kon geen afstand nemen.
Ondertussen werd elke dag meer en meer duidelijk dat Marleen mij voor zich opeiste in school.  Roger en Udo vroegen me hoe het in Gods naam mogelijk was dat ik mijn tijd en goed humeur aan “zoiets” kon blijven opofferen.  Zij verklaarden mij gek en spotten dat ze nooit iemand gekend hadden die zo met zijn voeten liet rammelen.  “Het is waar” dacht ik dan, “dit moet gedaan zijn.”, maar niet zo gauw keerde ik mij van Marleen af en begon ik mij te vermaken, of Marleen vond een nieuwe manier om mij weer aan haar te binden: “of ik naast haar kon komen zitten, want ze had haar boek van wiskunde vergeten” en dan streelde zij mijn handen en benen als gingen wij nog met elkaar en elke streling was een marteling en een zegening tegelijkertijd.  Elke streling verhoogde de pijn om van wat verloren was, maar deed terzelfder tijd de hoop groeien op een nieuw begin.
Als wij alleen waren, herhaalde zij dat wij beter niet met elkaar gingen omwille van de risico’s, maar dat zij na onze schooltijd (nog anderhalf jaar!!!) weer met mij wilde gaan, “en dan serieus”.  Of ze stond op de koer in mijn ogen te kijken alsof ik de enige jongen ter wereld was. 
Willy deed er nog een schepje bovenop.  Al dan niet op haar verzoek, vertelde hij mij dat ze zelfs thuis spontaan reageerde op het getal “19” en hem gezegd had dat “de 19°” iets heel bijzonders voor ons betekende.  Blijkbaar had zij thuis een kladschrift waarin zij een streepje bij mijn naam zette, telkens deze op de radio vernoemd werd of in een krant voorkwam.
Maar hoe lief Marleen ook kon zijn wanneer zij met mij alleen was of bij speciale gelegenheden in de klas: niet zo gauw waren wij op de koer in gezelschap van Udo en Roger en de anderen, of ze negeerde mij volkomen. 
“Zo lopen er in ‘t stad alleen duizend rond”, zei Udo.  Maar toen ze tijdens het jaarlijks schoolbal op het einde van januari haar bevallig oog op hem liet vallen, ging hij toch maar meteen door de knieën.
De maandag daarna kwam zij dan aan mij vragen of ik Udo wilde smeken haar te vergeven omdat zij zijn avond om zeep geholpen had.
Ik weigerde.  Wat was ik dan voor haar?
Udo vertelde mij dat zij samen gedanst en gekust hadden, maar dat ze de ganse avond over mij bezig gezeten had, tot hij het kwaad afgetrapt was.
Op haar beurt kwam zij mij vragen waarom ik tegen Udo gezegd had dat zij mij “geen kloten” meer kon schelen, terwijl ik toch steeds zo verschrikkelijk vriendelijk en lief voor haar was.
Ik had zoiets nooit gezegd.  Maar ik kon wel begrijpen dat Udo zoiets gezegd had.  Had hij  mij niet al duizend keer gesmeekt “er een clear cut” van te maken, Marleen “weg te gommen uit mijn leven”.  Wellicht was dit gewoon Udos idee om mij “te helpen”?  Of  was hij dermate geërgerd doordat zij de ganse tijd over mij aan het zeuren was, dat hij er gelijk wat uitgefloept had.  … Of was het een ideetje van Marleen om mij te laten geloven dat niet zij met mijn voeten, maar veeleer ik met de hare aan het spelen was?
Toen ik haar vroeg of ze werkelijk zelf geloofde dat ik zoiets gezegd had, antwoordde zij dat zij het niet wist:
•        andere meisjes noem je toch ook dwaze kuikens of onnozele ganzen, zelfs al stond je ze net daarvoor nog te kussen.  Waarom zou jij dan hetzelfde niet over mij vertellen?
•        omdat jij voor mij geen dwaas kuiken bent, Marleen
•        wat dan wel?

Ach, de pijn waarmee ik mij dan weer realiseerde dat zij mijn obsessie, mijn enige liefde, mijn grootste schat was!
En tezelfdertijd dat donker vermoeden dat ze mij in feite de ganse tijd alleen maar manipuleerde om zoveel mogelijk aandacht te krijgen!
Ik geraakte elke dag minder wijs uit mijn eigen gevoelens en gedachten.
Gelukkig zag ik Marleen slechts hoogst uitzonderlijk in de Caspuciero.  Zij ging meestal ‘s zondags uit nu, vertelde ze me.  Ik hield mij voorlopig aan mijn zaterdag.
In de “Playboy” leerde ik Annemarie kennen.   Annemieke… de naam paste bij haar. Bijna evengoed als  “poppemieke” zou gepast hebben.  Op haar negentiende zag ze er zestien uit.  Ze viel vooral op door haar prachtig lang blond haar en zo mogelijk nog prachtiger figuur.  Wat ze trouwens zelf best van allemaal wist.  Ieder kledingstuk dat ze droeg was zorgvuldig uitgekozen om haar figuur zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen.  En als ze zich al eens druk maakte, was het op “mooie meisjes die niet wisten hoe zich aan te kleden.”  Het was niet helemaal een verrassing toen ze vertelde dat ze in een kledingszaak werkte.
Tegen haar kon ik vertellen over mijn melancholische stemming en haar oorzaak.  Annemieke had zelf ook last van L.D.V.D. en troostte mij, hoewel zij mij steevast “zot” declareerde.  Bij haar had ik altijd het gevoel dat ze vol bewondering naar mij opkeek en heel aandachtig naar mij luisterde, maar tezelfdertijd niets begreep van wat ik zegde. 
Zij volgde dansles en wou “bloemenfee” worden.  Drie weken lang vertelden wij ons leven aan elkaar.  Al vlug zowel op zaterdag- als op Zondagavond.  De vierde week maakte ik het uit.  Het altijd weer oprakelen van mijn pijn werkte helemaal niet therapeutisch, maakte de pijn enkel bewuster, scherper.  Ik kon de pijn om Marleen niet verminderen door voortdurend over haar te praten en om de een of andere reden was Marleen zowat het enige onderwerp waarover ik met Mieke kon praten.
“Ik heb al vijf keer geflirt” biechtte Marleen mij ongevraagd op, toen ze mij net op de avond dat ik het met Mieke had uitgemaakt “betrapte”.   Mieke en ik zaten nog samen aan een tafeltje wat in de leegte te staren nadat ik haar opgebiecht had dat ik het niet zag zitten.  Er hing een speciaal sfeertje, waardoor Marleen meteen doorhad dat er iets tussen ons geweest was. 
•        Is dat die Marleen?   vroeg Mieke.
•        Ja

Ze stond op en wandelde mijn leven uit.  Bijna zonder dat ik het merkte, want Marleen stond nog aan ons tafeltje.  “Vreemd,” bedacht ik,  terwijl Marleen naast mij aan tafel schoof en verder vertelde over haar uitgangsleven “maar die vijf flirten van Marleen doen pijn.” 
Stilletjes aan begon het erop te lijken dat Marleen dan toch niet veinsde of manipuleerde, maar werkelijk niet zonder mij kon.  Steeds meer voelde ik haar hand tegen mijn arm en sinds de zondag van het afscheid van Annemieke, reden wij na school weer samen tot aan onze allereerste afscheidplaats aan de verkeerslichten. 
Na de “zware” maand van half januari tot half februari, werden de gesprekken weer lichter en lachten we opnieuw samen.  Naarmate het beter tussen ons werd, kreeg ik er natuurlijk steeds meer spijt van dat alles niet hélemaal goed was. 
Marleen zocht ook opnieuw fysiek contact.  Maar wanneer zij mij speels door de haren streek of zich vermaakte met de haargroei op mijn armen, voelde ik mij verstenen.  Ik liet haar apathisch begaan.  Ik voelde geen blijdschap, geen opwinding op die momenten, alleen maar pijn en verdriet.  Die eenvoudige aanrakingen leken mij zo in tegenstrijd met het soort relatie dat wij nu hadden.  Eigenlijk maakten ze me alleen maar scherper bewust van het soort contact dat ik écht wilde met Marleen.  Eens te meer liepen wij verloren in paradoxen.
Verschillende keren probeerde ik te wenen wanneer ik alleen was, maar de verlossende (?) tranen weigerden zich te laten bevelen.  Ik wierp mij in-triestig op mijn bed en bleef daar uren liggen niksen.  Ik had toch nergens zin in.  Ik was mentaal uitgeblust, kapot, had de kracht niet om orde op zaken te stellen.  Met een veiligheidsspeld verweefde ik onze initialen tot een bloederige vlek op mijn arm en heropende de wonde wanneer ze begon te genezen, strooide zelfs peper op de bloedlijnen om door de fysieke pijn de geestelijke pijn te verdrijven en in de hoop dat zo mijn tatoeage nooit meer zou verloren gaan ...
•        Vind je niet dat dat meisje daar goed op Annemarie lijkt?
•        Die “M” op je gom, betekent dat “Martine” of “Murielle”?
Niet manipulatief had ik gedacht?  Geen spelletjes spelen met mij?
Zelfs op die ogenblikken had ik meestal niet de moed om te reageren op haar venijnige prikken.  Als ik dat toch al eens deed, wist Marleen natuurlijk van de prinses geen kwaad en toonde ze zich hoogst verontwaardigd en tekort gedaan.
•        En als die “M” nu “Martine” betekent?  Een geruststelling voor jou dan toch dat ik mijn gedachten op iemand anders gezet heb?  Jij wilt toch niet meer met mij gaan!
•        Hoe kan je dat zeggen, Eddy!  Dat is niet waar!  Ik heb je toch beloofd dat wij later opnieuw met elkaar kunnen gaan?   Als ik je die vraag stel, is het toch duidelijk dat de betekenis van die “M” voor mij belangrijk is! Ik begrijp jou helemaal niet meer, Eddy!  Waarom zeg je zo’n dingen tegen mij?

Ach ja, waarom zei ik in ’s hemelsnaam dat soort dingen?
Iets nieuws was, dat Marleen rond deze tijd begon bezwaar te maken op de lengte van mijn haren of omdat ik weer meer beginnen roken was.   Ook mijn kleding werd een regelmatig onderwerp voor berispingen. 
In de klas begon zich in deze tijd een scheiding af te tekenen tussen twee groepen: zij die zich “proper” aankleedden, klassiek of conform de mode van het moment en zij die zwoeren bij de “blue jeans”. 
Tot ongenoegen van Marleen kwam ik meer en meer naar school in jeans.  En waar ik mij anders van het geld van mijn vakantiewerk af en toe zelf een nieuw kledingsstuk kocht wanneer ik vond dat het te lang duurde voor ik thuis eens in het nieuw gestoken werd, weigerde ik nu zelfs dat moeder nog iets nieuws voor mij kocht: mijn jeans waren voor alles goed: uitgaan, school, ... 
Ook had ik mij een paar hoge laarzen aangeschaft, wat Marleen al evenmin beviel. 
“Ik zou me dat eigenlijk niet mogen aantrekken, maar ik vind het zo jammer dat ik het je wel moet zeggen”, zei ze haast verontschuldigend. 
Wat ze ook zegde, blijkbaar had ik er nood aan mij dan toch in iets tegen haar af te zetten, want ik droeg alsmaar vaker mijn jeans.  En bij de kapper geraakte ik al helemaal niet meer.
Zo was de atmosfeer bij het begin van het carnavalverlof.  In de school gonsde het van de afspraakjes, want met carnaval mogen in Aalst zelfs de kinderen eens “buiten”. 
Zelf was ik niet zinnens om naar Carnaval te komen: je “moest” wel flirten op zo’n dagen, tenzij je met een groep op stap ging.  Maar mijn hoofd stond noch op het een, noch op het ander.  Ik had de korte relatie met Annemieke nog onvoldoende verteerd: ik was gewoon kwaad op mezelf omdat ik het lieve meisje gebruikt had en daarna zomaar had laten vallen.  Bovendien woog de schaduw van Marleen zwaarder dan ooit tevoren op mijn gemoedsleven.
De afgelopen jaren was ik steeds met Danny naar Carnaval geweest.
Geen wonder dus, dat hij ook die zondag bij ons aan de deur stond.
•        Sorry, maar ik ga niet dit jaar
•        Wat moet ik dan doen?
•        Jij kan toch bij Marc of Guido terecht
•        Toe jong, ga mee
•        Ik kan niet, Danny, ik zou me toch niet amuseren
•        Wij kunnen toch ergens anders gaan als in de Caspuciero?
•        En wat voor verschil zou dat maken?
•        Jij bent een vent zonder wilskracht, Eddy, een onderkruiper.

Niks voor Danny om mij te beginnen beledigen.  Bovendien “onderkruiper”, wat bedoelde hij daarmee?  Ik snapte niet wat het woord in de gegeven context kwam doen, maar had geen zin om daar een discussie over te beginnen.  Dus ging ik gewoon binnen.  Toen Danny achter mij aan ook binnenkwam, stapte ik de trap op, kleedde mij uit en kroop in bed.
Na een uurtje of zo kwam vader boven.
•        Wat lig jij hier nu in je bed te doen?   Ben je ziek?
•        Nee.
•        Waarom lig je dan in bed?
•        Ach, vader toch, ik lig hier toch goed zeker?!
•        Weet je dan niet dat in bed liggen op klaarlichte dag het oorkussen van de duivel is?
•        Het is al lang donker, vader
•        Je bent dus niet ziek?
•        Neeje
•        Awel, maak dan dat je uit bed bent, het is tijd voor de mis.

Ik had het kunnen denken!  Elk weekend hadden wij er woorden over.  De laatste tijd had ik een oplossing gevonden om het probleem te omzeilen: ik ging zogezegd naar de mis, en daarna eens tot bij Danny.  In werkelijkheid trok ik recht naar Aalst of af en toe inderdaad bij Danny en vergat het ganse misgebeuren in stilte.  Openlijk thuisblijven zat er niet direct in, want dan kon ik meteen mijn drinkgeld vergeten.
Doordat ik dit weekend de zaterdag thuisgebleven was, was er geen excuus: “ik moest nog naar de mis.”  Ik dus moeizaam het bed uit, een jeans aan en een pull aangetrokken, beneden een tas melk uitgedronken, mijn winterjas van de haak genomen en de koude lucht in ... maar waarheen?
Bij Danny kon ik nu niet terecht.  Dus maar naar verder.  De week ervoor was het Sint Valentijn geweest, bedacht ik plots.  De gedachte stond blijkbaar gewoon op zich, maar voelde toch ergens pijnlijk aan.  Ach zut, ik kon evengoed naar Aalst rijden.  “Op zoek naar Danny” maakte ik mezelf wijs en voor ik het eigenlijk zelf goed besefte, liep ik rond in de denderende en bruisende stad.  Ik wrong mij door de massa enkele cafeetjes binnen, maar ontmoette alweer niemand die ik kende. 
Dan maar naar de Caspuciero.  Willy stond er aan de toog van de Café te praten met een paar gasten die ik niet kende.  Ik stopte even om een pint waterig bier te drinken.  Het gesprek kon mij echter niet echt boeien, zodat ik wat verveeld stond rond te kijken met het bekertje in mijn handen.  De zaal binnengaan leek niet verstandig: je zat daar als sardines op elkaar geperst, er waren geen stoelen en de ganse tijd werd enkel hoempapa-muziek gedraaid.
En plots zag ik haar.  Ze stond te wuiven van op de bovenste trede van de trap die naar de zaal leidt.  Naar mij, realiseerde ik mij verwonderd.  Ik wuifde terug, maar bleef staan.  Marleen dook de mensenmassa in.  “Straks komt ze mij haar vriend nog voorstellen” bedacht ik sarcastisch, terwijl ik haar nakeek tot ze verdween tussen de rijen drummende mensen. 
Nog geen vijf minuten later dook Marleen terug op en liet zich door de stroom zaal-verlaters onze richting uit stuwen. “Ze komt iets tegen Willy zeggen”, verplichtte ik mezelf te denken, hoewel ik meteen beter geweten had.   “Ik moest maar eens opstappen.”, maakte ik van mijn hart een steen.  Maar ik kon niet weg, stond aan de grond genageld, moest afwachten wat Marleen in onze, in mijn richting dreef.
•        Kom mee naar de zaal, ‘t is ginder echt goed!

Dat was waarachtig tegen mij!  Bovendien was er iets in de manier waarop ze mij aankeek, in de toon van haar stem en het uitgelaten humeur van Marleen dat mij hypnotiseerde. Ik voelde mij argwanend, achterdochtig, maar vooral overweldigd, uitgenodigd ... ik nam haar uitgestoken hand aan en baande ons een weg naar de zaal. 
Het was er meer dan goed, ondervond ik al gauw - en stikkend warm bovendien!  Waarom was ik niet verwonderd dat Danny vrijwel meteen opdook - met Murielle nog wel! - Ach, hij had enkele weken tevoren al een verwoede poging ondernomen om haar te lijmen.  Toen was hij grandioos in zijn opzet mislukt.  Nu, nu was het echter carnaval!
“Van gedacht veranderd?” riep hij me toe.
Maar ik had geen antwoord.  Deels omdat ik toch maar een onderkruiper was, deels omdat Murielle mij met zo’n lodderogen stond aan te kijken en vooral omdat ik Marleens hand in de mijne hield en al het overige volkomen overbodig was. 
In plaats van hem te antwoorden, keerde ik mij naar Marleen.  Het leek wel of deze daar op gewacht had, want ik was nog niet half omgedraaid of zij lag in mijn armen, onze monden zochten gretig naar elkaar en wij verzonken in een zalige kus.
Hoe heerlijk, iemand van wie je houdt te kunnen in je armen houden, te kunnen kussen!  Twee maanden hel werden in een fractie van een seconde weggegomd.  Er was die overweldigende ervaring dat alles goed was, dat alles was zoals het altijd al geweest was en dat het zo goed was, zo moest blijven.
Even betrapte ik er mij nog op dat ik dacht: “Dit is misschien omdat Murielle staat toe te kijken”, maar de gedachte op zich al leek doodzonde.  Al mijn zorgen en twijfels van die voorbije maand leken plots zo ongefundamenteerd, zo kinderachtig en naïef.  Hoe had ik ooit kunnen - durven - denken dat Marleen niet van mij hield?  Hoe had ik aan haar kunnen twijfelen?  Haar ervan kunnen verdenken dat zij mij misbruikte en manipuleerde?
Ik kuste haar opnieuw. En opnieuw.  En opnieuw.
Marleen had een goed stuk verkoudheid.  Telkens zij hoestte spanden haar buikspieren zich plots op, werd ze dichter tegen mij aangedrukt om dan wat achteruit te vallen en vervolgens opnieuw te hoesten.  Het plotse verschil met de buitentemperatuur had mij doen zweten.  Het zweet liep in straaltjes uit mijn haar, parelde op de palmen van mijn handen.  Ik trok mijn jas en pull uit.
Marleen vleide zich tegen mijn T-shirt aan.  Ik voelde haar zachte borsten tegen mijn lichaam, voelde haar lichaam verkrampen voor de volgende hoestbui en wreef zacht door haar haren.  “Ach, Marleen,
...” begon ik, maar zij legde haar vinger op mijn lippen, duwde mij neer op wat de enige stoel in de ganse zaal moet geweest zijn en kroop op mijn schoot. 
Dit was onze bestemming!  wist ik: samen.  Alleen samen met haar was ik gelukkig!  In mij bruiste en pruttelde het geluk over mijn hervonden liefde.
Zacht kuste ik haar opnieuw.
“Ach, Marleen,” hernam ik dan, “wat heb ik afgezien die voorbije weken!”
•        En ik dan, Eddy, wetend dat het allemaal mijn schuld was, dat ik het kon veranderen en niet durfde ...

Er kwam geen eind aan onze kussen.  We  streelden elkaar onophoudelijk, verdronken in elkaars ogen zoals zovele keren hiervoor in deze zelfde zaal.
•        ik hou van jou ... ... Eddy!

Het eerste deel hees en zacht, het tweede hard, als een noodkreet, als een vraag haar te omvatten, maar meteen ook als een kreet van angst om mij te verliezen.  Ik voelde het aan als een bewijs van de echtheid van haar gevoelens voor mij, als het mooiste teken van haar liefde sinds 19 december.
Na een tijdje gaven wij onze stoel op, doken samen in de massa, sprongen en zongen mee met de carnavalvierders.  We hadden geen slow nodig om op de dansvloer te kussen.  We waren jong en verliefd en plots sterker dan ooit: onze relatie was kapot en wij hadden haar terug opgebouwd.  Marleen had duidelijk voor mij gekozen.  Niets kon ons nu nog uit elkaar drijven.  This was for ever!
For Ever?
Veel te vlug kwam de tijd dat Marleen zich moest klaarmaken om naar huis te gaan.  We hadden de zaal al verlaten en wachtten in het café tot Willy zou komen opdagen. Met mijn armen rond haar heen geslagen, beschermde ik Marleen zo goed en zo kwaad als het kon voor het geduw rond ons.
•        Marleen, hoe zit het voor morgen?
•        “Ik denk niet dat ik zal mogen komen”, antwoordde ze hoestend.
•        Dat bedoel ik niet, hoe zit het met ons nu? 
•        Ach, Eddy, je weet hoe graag ik je zie, maar ...
•        MAAR??
 
Ik kende de rest van het verhaal ondertussen al van buiten.  Dit was dus toch niets.  Marleen had zich verveeld zonder mij.  Punt. 
Alles stortte ineen.
Wég het wonderbaarlijke gevoel dat alle puzzlestukken vanzelf op hun plaats gevallen waren, wég de droom van duizend en één nacht, wég het zo plots herstelde vertrouwen ...
•        Uitvluchten, Marleen.  Je weet best dat ik je zelfs niet zou aanraken als je dat liever zo zou hebben, dat ik gewoon àlles voor je zou doen!
•        Eddy, snap je het dan niet?  Wij zien elkaar te graag!  Ik heb gewoon niets liever dan dat je me wél aanraakt, maar daar ligt hem juist de grote moeilijkheid! 
•        Je liegt, Marleen
•        Ik lieg helemaal niet!   Hoe durf je zeggen wat ik voel?
•        Je kàn zo niet zijn als je echt van me houdt, Marleen!
•        Ach Eddy ...... Het beste is dat wij er niet over piekeren, dat je na vandaag hieraan terugdenkt als aan een carnavalgeschenk, tot wanneer de school gedaan is en we weer kunnen samenzijn.
•        Tot wanneer de school gedaan is: binnen één jaar en vier maanden?  Kom nou: wees voor één keer eerlijk met je zelf Leleen, je weet dat zoiets niet houdbaar is, je weet dat wij beiden andere mensen zullen ontmoeten, van elkaar zullen vervreemden
•        We zijn toch samen op school, Eddy?
•        Ja en ondertussen hebben we alle twee al een stuk of vijf andere lieven gehad.  Doe niet onnozel Marleen, dat werkt niet!
•        Ik heb alleen maar geflirt omdat jij dat ook deed.  We kunnen toch afspraken maken?  Afspreken dat we niet flirten, dat we ook niet samen uitgaan, maar dat we in school samen blijven?
•        Dat gaat niet, Leen, dat gaat niet: je kan niet met iemand gaan en er tezelfdertijd niet mee gaan.  In school samen zijn: da’s goed als we met elkaar gaan, als we ook buiten school een koppel zijn.  Gaan we niet met elkaar, dan is dat eerder een probleem dan wat anders.  Dat kan nooit lang blijven duren, Leleen.
•        Zie je me dan niet écht graag?  Heb je dàt niet voor mij over?
•        Ach, Marleen, Je luistert niet.   Blijf bij mij, nu, meteen, zeg dat het weer aan is!
•        Laat er mij nog eens over nadenken, Eddy.
•        Neeeeennn!!, dat wil “neen” zeggen, dat weet je toch?

Naarmate de conversatie heviger werd, hadden we elkaar losgelaten.
Na een poosje “sukkelden” wij toch weer in elkaars armen.  Wij kusten en streelden alsof het gesprek er niet geweest was.  Maar de waarheid was tastbaarder dan ooit aanwezig.  Wij kusten elkaar misschien wel vuriger dan voor het gesprek, maar het was koud vuur, want elke kus was nu een afscheidskus geworden en ik wist het. 
Willy was ondertussen echt te laat.
Zonder het te willen toegeven, begon ik te hopen dat hij er snel zou doorkomen nu: Wij waren immers uitgepraat.  Ook het vuur van de omhelzing was niet aan te houden.  Terwijl het langzaam uitdoofde, werd Marleen openlijk zwaarmoedig en had ze steeds meer last van haar verkoudheid.  Ook ik was geen toonbeeld van opgewektheid meer.
“Laat er mij toch nog eens goed over nadenken, Eddy” zei ze zacht, “maar ik vrees dat het nooit zal gaan: jij zou àlles voor mij doen, zelfs wat ik helemaal niet wil!”
Aan dat paradoxaal strootje klemde ik mij de volgende dagen vast.  “Er komt niks van in huis” wist ik, herhaalde ik onophoudelijk tegen mezelf.  Maar hoe meer ik het zei en hoe beter ik het wist, hoe hardnekkiger ik mij vastklampte aan die ene, broze strohalm.
De eerste schooldag na de carnavalvakantie verscheen Marleen niet op school.  Ziek.  Ziek verkouden - of meteen ook op zoek naar wat uitstel? 
Ook de volgende dagen bleef Marleen thuis met ziekenverlof.  Elke dag piekerde ik meer.  Onophoudelijk zat ik de madeliefblaadjes van mijn geest uit te trekken:  “she loves me, she loves me not, …”  Vanwaar die carnavalsliefde?  Hield ze dan toch echt van mij, of had ze zich gewoon verveeld?  Wat wilde ze eigenlijk precies?
De maandag van de tweede week na carnaval kreeg ik het antwoord: Marleen was terug op school.  Een en al smile op de koer.  Maar in de klas mocht Irene langs mijn kant van de bank zitten en tijdens de recreatie bleef zij met Irene in de klas om de gemiste lessen met haar door te nemen.  Ze vermeed mij de ganse dag, liet mij  gewoon geen mogelijkheid om haar iets in vertrouwen te vragen.

De dooi was over, zoveel kon ik er wel uit opmaken.
Dinsdag trouwens: same old song.  Na school reed ik met Danny naar onze oude afspraakplaats.  Hij mocht de wagen gebruiken en die dag alvast hoefde ik niet te betalen om mee te rijden.
Toen Marleen de straat indraaide, sprong ik uit de wagen en wuifde naar haar.  Ze deed Willy teken om verder te rijden en kwam zelf onmiddellijk naar mij toe.  Zij stroomde over van vriendelijkheid.  Wij praatten wat over koetjes en kalfjes en over de dreigende regenvlaag boven ons hoofd, terwijl wij een eind verder wegwandelden van de nieuwsgierige blikken van Danny. 
Toen vroeg ik of ze misschien vergeten was dat ze mij een antwoord beloofd had.  Natuurlijk was ze dat niet vergeten.
•        Welaan dan?
•        Hoe welaan dan?
•        Wat is uw beslissing?
... Geen antwoord

•        Je hebt toch al nagedacht?

... Geen antwoord
Ze droeg een sjaal om zich te beschermen tegen de koude lucht.  Ik deed hem van voor haar mond en wilde haar kussen.
Marleen trok zich weg en glimlachte wezenloos naar mij.
Even had ik het gevoel dat ik een fragment van een oude film opnieuw bekeek.  Even stond ik innerlijk kilometersver van de werkelijkheid waar ik deel van uitmaakte.  Maar toen trok mijn gemoed alle registers open.  “I’m a loser” brulden de Beatles in mij en deze keer had ik wel kunnen wenen, voelde ik.  Alleen: daar en toen wilde ik absoluut niet wenen.  Dus keerde ik mij plots om en rende ik zonder verder afscheid weg, naar Danny toe, die mij nog altijd braaf met de auto stond op te wachten.
Hij verkeerde in een uitzonderlijk goede bui.  “Let’s go!” riep ik hem ook geveinsd opgewekt toe en lachend en taterend reden wij naar huis, terwijl ik mij zo mogelijk nog verder verwijderd voelde van de wereld waarin ik in meedraaide dan even tevoren.   “Geluk kan je delen”, bedacht ik tussendoor somber, “ maar als je echt ongelukkig bent, ben je toch altijd helemaal alleen!”
En zo leerde ik beetje bij beetje veinzen: “Now when there is a smile on my face”, zong ik mee met Smokey Robinson “it’s only there to fool the public”.  Ik was zonder twijfel sowieso al melancholisch aangelegd.  De affaire met Marleen had al voor een serieuze knauw in mijn zelfbeeld gezorgd.  Deze nieuwe mislukking deed mij ook al geen deugd.  De ganse situatie vrat mij aan, maakte mij alsmaar onzekerder.  En net zoals liefde je ganse leven kleurt, je lichter maakt en plots alles doet meevallen, veralgemeende ik nu in de andere richting: Ik voelde mij een paria, een outcast, uitgestoten, minderwaardig, door iedereen verkeerd begrepen en elke gebeurtenis leek dat te bewijzen.  Een meningsverschil met een leraar was niet langer een uitdaging, maar een bewijs van mijn onaangepastheid.  Een woordenwisseling met vader, een gebroken tas of een vlaag regen op mijn dak … gans de wereld spande samen tegen mij.
Binnenin was ik gewoon ontroostbaar, want wie was er om mij te troosten?  Niemand.  Ik was helemaal alleen!  Ik verkneukelde mij erin mijzelf moedwillig juist meer te doen lijden door “onze” plaatjes te spelen, aan Marleen te zitten denken, te proberen alles wat er ooit tussen ons gezegd en gebeurd was te ontleden, fouten en misverstanden op te sporen ...
Woensdag bleef ik gewoon thuis van school.  De ganse voormiddag in bed (het oorkussen van de duivel), werkelijk ook fysiek uitgeteld.  ‘s Namiddags “studeerde” ik een beetje, wat er in de praktijk op neerkwam dat ik boven mijn dekens lag te slapen in plaats van eronder.
De donderdagmorgen verklaarde ik mezelf opnieuw ziek.  Maar tegen de middag had ik al zo lang liggen woelen en piekeren, dat ik het in bed niet uithield.  Ik verfriste mij en reed naar school.
De eerste die mij tegemoet kwam was sowieso Marleen.  Haar gezicht straalde:
•        Eindelijk, ik dacht al dat je niet meer zou komen!
•        Ik voelde me niet goed vanmorgen
•        Oh, wat ben ik blij dat je terugbent.  Ik dacht al dat je voor goed zou wegblijven omwille van wat dinsdag gebeurd is.  Wat heb ik afgezien de voorbije dagen!
•        Toch jong!
•        Eddy, stel je toch direct niet zo aan, wat is er nu weer?
•        Wel, als je het wil weten, ik bén thuisgebleven omwille van dinsdag, maar wat kan ik anders doen dan terugkomen?  De laatste twee jaar moét je in dezelfde school volgen.  Bovendien is dit voor mij de beste school van Aalst.  Ik kan ook moeilijk nu al gaan werken, hé?  Maar, misschien is het wel beter dat wij elkaar gewoon niet meer spreken.  Als jij ook zo afgezien hebt, is het toch duidelijk dat wij ons leven gewoon aan het verpesten zijn!
•        Hoe kan je dat zeggen, Eddy!?

Tja, hoe kon ik dat zeggen?  Omdat Udo gelijk had verdomme!  Marleen was vergif geworden voor mij en de enige heilzame antidosis was geheelonthouding.  Omgaan met andere mensen, elkaar totaal negeren.  Het was er spontaan uitgekomen en het was meer dan perfect verdedigbaar, vond ik: het wàs in onze situatie de enige oplossing.
De bel belette dat ik het onderwerp verder kon uitdiepen.  Saved by the bell? - Of precies niet? 
In de klas zat Marleen mij de ganse tijd aan te staren.  Ik weigerde haar een blik terug te gunnen.  Direct soelaas bracht dat niet voor mijn gemoedstoestand, want ik was nu al evenzeer geobsedeerd door mijn voornemen  haar te negeren als eerder door mijn pogingen om zoveel mogelijk contact met haar te onderhouden. 
Toen ik voor een oefening naar bord moest, gluurde ik in het voorbijgaan toch even opzij.  Marleen zat “E”-tjes te tekenen op haar bank.  Het gaf mij een steek..
Van vooraan in de klas kon ik moeilijk anders als haar zien zitten.  Zij zat daar met zo’n droefheid uitgestald op haar gelaat, dat het wel show moést zijn.  Maar speelde ook ik niet diezelfde show?  Liep ook ik niet voortdurend met zo’n lijkbiddersgezicht rond?  Was dat bij mij dan ook geveinsd?
Toen ze naar mij keek, keek ik gauw weg (Vrijwillig iets te laat?  Was ik dan toch ook het zelfde spel aan het meespelen?).  Onder de lesverwisseling haalde ik “The Power and The Glory” uit mijn boekentasje. Ik verhuisde naar de achterste bank en begon te lezen. 
Iemand kwam rechts naast mij zitten.
Ik keek links weg, naar buiten.
Kijk: daar scheerde zowaar een duif voorbij!
Ik voelde een hand op mijn nek, op mijn rug.
Waar was die duif naartoe?

•        Ben je boos op mij, Eddy?

De duif moest ergens op een voor mij onzichtbare tak zitten.
•        Eddy, zeg toch iets!

Machtspelletjes, dat was het wat wij speelden; schaken deden wij, met liefde had het helemaal niets te maken.  Vandaag won ik, omdat ik boos was.  Alle andere dagen won zij ...
Ach, kijk, daar was die duif weer - Was het wel dezelfde?
•        Waarom bleef je thuis, Eddy? ik had op jou gewacht!

Roger stond nu tussen de duif en mij en gaapte ons vreemd aan.
“Doe normaal”, dacht ik, “antwoord gewoon.  Herhaal dat het beter is geen contact meer met elkaar te hebben.”
Ik zweeg.
Marleen streelde mij nu door de haren. 
•        Ik had het kunnen denken, jij ...

Haar stem stokte.  Haar hand verdween.  Marleen verdween. 
Roger liep naar zijn plaats. 
De duif was weg.
Ik verstond geen jota van wat ik las. 
De leraar bleef lang weg.
Marleen lag te wenen op haar bank.. 
Het ultieme wapen!
Ach, shit!

En tegen alle regels in, zette de koning zichzelf schaakmat.
Ik voelde bijna letterlijk iets in mij knakken toen ik plots opstond en mij naast Marleen ging zetten.  Ik schoof zo dicht mogelijk tegen haar aan.
•        Marleen?

Marleen zweeg. “Nu krijgen wij het spelletje in spiegelbeeld”, dacht ik grimmig.
•        Natuurlijk ben ik niet boos, Marleen.  Ik kan gewoon niet boos zijn op jou, maar zoals wij bezig zijn kan het niet verder: of wij gaan samen, of wij gaan niet samen.  Al het andere is gekkenwerk!  Ik ga gewoon ten onder aan het kat-en-muis spelletje van de voorbije weken.
•        Kat en muis.  Daar ben je weer, Eddy.  Ik hou toch ook van jou! 
Denk je dat ik niet lijd?  Jij bekijkt altijd alleen maar vanuit jouw standpunt!
•        Maak jezelf niets wijs, Marleen.  Of je houdt van mij, en dan gaan wij samen verder; of je houdt niet van mij, en dan moeten wij afstand doen van elkaar.
•        Zeg dat niet, Eddy, je weet niet wat je van mij vraagt.
•        Blijkbaar niet, Marleen, leg me dat dan eens uit, alsjeblieft, ik vraag niet beter, want ik begrijp je inderdaad niet!

Ondertussen was de leraar binnengekomen.  Hij had al iets tegen mij gezegd, maar ik had er niet de minste aandacht aan geschonken.
Nu begon hij tekenen te vertonen die wezen op een iets minder dan eindeloos geduld.  Marleen keek hem strak aan toen hij met een onheilspellend gezicht in onze richting kwam.   “Dit heeft geen zin”, schoof ik de opkomende gedachte aan een confrontatie opzij. 
Overeind krabbelend drukte ik een kusje op Marleens hoofd en ging terug naar mijn plaats. 
De wijze man vooraan bleef boos naar mij kijken, maar vermeed duidelijk Marleens blik en zei niets.  Hij wandelde nog even verder, tot voor Marleens bank, als om te tonen dat hij meester van de situatie was, en keerde dan terug naar het bord.  “Goed, nu dit punt afgerond is, kunnen wij misschien aan de les beginnen denken” zei hij ironisch.
Achterin wist ik eens te meer niet of ik mij kwaad, blij of droevig moest voelen.  Dus deed ik maar zo gewoon mogelijk.
Ik had die dag misschien moeten doorzetten, moeten gebruik maken van de tijdelijke zwakte van Marleen om iets te forceren, maar mijn trukendoos was leeg.  Wat ik ook probeerde, er was maar één constante: alles draaide verkeerd uit.  Trouwens: Marleen hield al de kaarten in haar hand, niet ik.  Maar haar totaal negeren was misschien toch niet de beste oplossing.  Ik moest maar eens leren de situatie te aanvaarden: gewoon met haar omgaan zoals met gelijk wie anders uit de klas.  Had ik trouwens al niet lang geleden een fotokopie genomen van een bladzijde uit mijn lesboek Spaans waarop een duif afgebeeld stond die wegvliegt van een uitgestrekte hand, met daaronder de tekst: “Si amas algo, dejalo libre.  Si vuelve es porque es tuyo y si no vuelve es porque nunca lo fue”. 
Spaans? Ik moest dringend aan mijn achterstand beginnen werken, want sinds de examenperiode had ik nauwelijks nog iets gedaan aan mijn Spaanse lessen.
Met deze bedenking lag mijn oorspronkelijke strategie alweer in het water.  De volgende dagen leek het of ik de goede keuze gemaakt had: wij waren uitermate vriendelijk en voorkomend voor elkaar, maar vermeden alleen samen te gaan staan. 
Ik ging ook een paar weken niet uit. Maar de verveling tijdens de weekends was wellicht nog het duidelijkste teken dat ik mij illusies maakte.  Of ik er nu wilde aan denken of niet,  het gebrek aan een stevige knuffel nu en dan en vooral het besef dat het hoe dan ook uit was tussen ons, dat Marleen zich tijdens de weekends waarschijnlijk met andere jongens vermaakte, knaagden aan mijn humeur en zorgden ervoor dat ik mij al vlug weer slechter ging voelen.
   
Hoofdstuk 8.

“Many times I’ve been alone and many times I’ve cried,
Anyway you’ll never know the many ways I’ve tried.
But still they lead me back to the long and winding road.”
(The Beatles)

Het contact met Willy was over de voorbije maanden geleidelijk aan verbeterd.  Ik was hem mettertijd zelfs echt gaan respecteren:vooral zijn oprechtheid en zijn brede rug verdienden wel enige bewondering.  Af en toe werd er met hem al eens gelachen omdat hij luidop de naïefste denkbeelden verkondigde.  Willy lachte mee, het raakte zijn humeur niet en bracht hem niet uit zijn evenwicht.
Willy was groter, zwaarder en sterker dan ik, misschien wel de sterkste uit de klas en meteen samen met Roland de enige die hield van tuinen omspitten en andere buitenwerkjes.  Af en toe vocht hij graag een robbertje.  Nooit ernstig, gewoon wat geduw en getrek “om de eer”. Meestal deed hij dat met Roger en Udo.  Omdat een van hen op een trapleuning zat en hij dat te gevaarlijk vond, omdat het bijna turnles was en zijn energie naar een uitklep zocht of omdat de zon scheen ...
Dat speels vechten vond ik maar kinderachtig.  Ik nam er principieel nooit deel aan, maar zou anderzijds ook geen voet verzetten om de vechters door te laten.  Uitzonderlijk geraakte ik zo dan toch betrokken in het geharrewar.  Zeer uitzonderlijk, want ik was geen aangename partij voor dit soort speeltjes: ik moést immers winnen.  Tot mijn eigen verbazing lukte dat meestal ook.  Waarschijnlijk doordat ik meer waagde, me nooit gaf en vanuit een verloren positie, wanneer de ander niet goed meer wist hoe verder te doen, plots hardnekkig terugvocht.  Kortom: omdat ik, in tegenstelling tot de anderen, niet speelde, maar vocht.
Op zijn beurt waardeerde Willy die verbetenheid in mij.  “Als jij en ik samenspannen, verslaan we ze allemaal” vertelde hij mij joviaal toen we ploegen vormden om te volleyballen.
Ik betrapte mij erop dat ik nu via Willy probeerde Marleen te bereiken.  Moest ze bij de tandarts, ik vernoemde tussendoor even tegen Willy dat zijn zus op dat ogenblik niet zoveel plezier zou hebben als wij; had ze het beste resultaat dan ik op een tussentijdse proef, ik feliciteerde Willy met zijn zus ...  kwaad kon het allemaal niet, maakte ik mezelf wijs. 
Even speelde ik zelfs met de gedachte om Willy thuis te gaan opzoeken.  Maar het vooruitzicht op een namiddag les over de verzorging van duiven of over het kweken van tomaten onder serre, schrikte mij af.  Tenminste, dat vertelde ik mezelf.
5 Maart was het inmiddels geworden.  Nu wij zogezegd als gewone klasmakkers met elkaar omgingen, maakte ik van het ziekenverlof van Irene gebruik om mijn eenzame stek achterin de klas in te ruilen voor de lege plaats naast Marleen.  Terwijl onze lerares aardrijkskunde, Miaken, het bord stond vol te tekenen, zat Marleen naast mij een blaadje papier te vullen met cijfertjes: negentien en negen, negen en negentien ... om dan alle negenen een voor een te beginnen schrappen en de negentienen te omcirkelen.
 “Denk aan iets anders” fluisterde ik Marleen toe, terwijl ik haar voorzichtig even over de rug aaide.
Zij stopte met tekenen en kneep mij zacht in het bovenbeen.
Ik voelde mij vuurrood aanlopen. 
Zij merkte het en glimlachte schalks.
 
Hoe zeer ik ook op mijn lippen beet, ik kon mij na de les niet weerhouden om Marleen om opheldering te vragen:
•        Wat betekende dat daarjuist allemaal, Marleen?
•        Ach, Eddy, wist ik maar wat het beste is voor mij
•        Je zal ‘t niet weten voor je het uitprobeert, jong
•        Dat is ‘t hem juist, Eddy: eigenlijk zou ik twee dingen gelijktijdig willen uitproberen om te zien waarheen ze leiden.
•        En dat zal moeilijk gaan, zeker?
•        Precies
•        Dan zit er maar één ding op, Marleen
•        Wat dan?
•        Kiezen.  Ken je dat woord?  Een van de twee kiezen en de andere mogelijkheid in de diepvriezer steken

Ze vond de metafoor grappig.  Verwonderlijk grappig.  Ze kreeg er zowaar de slappe lach van.  Waardoor ze alweer niet moest kiezen.
“Je bent weer verkeerd bezig!” waarschuwde ik mezelf.  Het belette niet dat ik mij toch opnieuw  droevig voelde.  Gelukkig maakte de leraar godsdienst zijn intrede, zodat ik mijn gedachten op andere dingen kon zetten.
Het volgende weekend was ik opnieuw op post in de Caspuciero.  Marleen was er ook.  Niet echt in stemming: buikpijn.  Tot mijn verwondering vroeg ze mij haar buik te strelen en wilde ze zowat elke slow met mij dansen.  Buik tegen buik.  Marleen “rijdend” op mijn bovenbeen, alsof dat de normaalste zaak van de wereld was.  Maar kussen mocht niet, hoewel ... het verzet leek eerder zwak.  Kon ik iets ondernemen? Maar wat kon het resultaat zijn, zolang zij haar keuze niet gemaakt had?  Een nieuwe carnavalsavond?
Ik voelde me ook wel een beetje een carnavalsgek.  Waar was ik in hemelsnaam alweer mee bezig? 
Naarmate de avond vorderde, verbeterde Marleens stemming.  Geen van ons wilde de pret  bederven met zwaarmoedige gesprekken.  Dus dansten wij.  En wanneer wij niet dansten, dansten wij toch half mee vanaf de rand van de dansvloer.  Laat op de avond zocht Marleen een vrije stoel op.  Ik plofte naast haar neer en liet mijn hand langs de binnenzijde van haar been glijden.  Marleen bewoog niet, liet betijen, maar keek mij ook niet aan.  “Stoppen!  Direct Stoppen!” beval mijn engel bewaarder.  Met mijn hand nu stil op haar bovenbeen, vocht ik een eenzame strijd uit met mezelf.  Tenslotte gaf ik mij gewonnen en gebruikte ik mijn hand dan maar om een pilsje te drinken. 
Toch was ik blij in het naar huis rijden.  “Een kinderhand is gauw gevuld” dacht ik ironisch, maar desondanks voelde ik mij opgewekt, zelfs gelukkig.  Er was maar één reden voor, en ik wist dat het een verkeerd was.  Maar het hart heeft zo zijn redenen, waar het verstand geen benul van heeft.  Hoe dan ook, was mijn hoop toch maar weer verdubbeld.
De maandag in school vertelde Marleen me dat ze van mij gedroomd had: wij wandelden door de velden, ergens achter een kapelletje en vrijden in het gras ...
Op dinsdag kwam Marleen aandraven met een verhaal over Peyton Place, haar favoriete TV-feuilleton.  Rodney had Allison de maandagavond gevraagd of ze met hem wilde trouwen.  Marleen vertelde mij dat ze die avond er bijna toe gekomen was alles op te biechten tegen haar moeder.  Zelfs in haar bed had ze nog urenlang liggen denken “ik sta op en vertel mijn ouders alles”.  Maar per slot van rekening had ze niet gedurfd, was ze blijven liggen en uiteindelijk ingeslapen.
“Bijna” dus opnieuw.  Waar of niet waar, verborgen mededeling of volgende paradox in de rij, toch maakten haar verhalen mij een paar dagen lang gelukkig.  Tegen het einde van die week, was ik hierdoor echter wel terug op mijn vertrekpunt.  Het mooie plan om goede vrienden te zijn lag alweer in duigen: het soort verhaaltjes dat Marleen mij vertelde, vertel je niet aan een klasmakker, maar aan een échte vriend, een lief, een vent, whatever.  Het kon niet dat zij mij bleef “binden”, bleef vertellen dat ze van me hield, maar niet echt met mij wilde gaan.  Onze relatie moest in het reine getrokken worden!

•        Kom je vanavond naar de Caspuciero?
•        Waarom?
•        Voor mij.  Gewoon omdat ik het je vraag, omdat ik het graag heb.
•        Natuurlijk voor jou.  Ik weet wel dat je mij dat niet vraagt voor jullie kanariepiet, maar waarom voor jou?
•        Gewoon, zomaar
•        Mag ik er nog eens over nadenken?
•        Waaw, wat een zware vraag heb ik jou blijkbaar gesteld!
•        Ik heb schrik, Eddy, dat je dat niet vraagt om zomaar gewoon samen uit te gaan.
•        Marleen, je weet dat ik van je hou.  Je weet dat ik met je wil gaan, maar dat doe ik nu en hier ook en je staat hier toch ook met mij te praten?
•        Da’s anders.  Laat het ons zo houden, Eddy.  Het is toch plezierig zo?  Begin niet weer meer te vragen.
•        Zo kan het voor mij niet verder, Marleen, zo kan het gewoon niet!
•        Ach, begin je weer?  Zijn wij geen uitstekende vrienden nu?
•        Vertel jij dan aan al je vrienden dat je van hen houdt?
Toen Marleen het uitgemaakt had, was traditiegetrouw de belofte gevallen om “vrienden te blijven”.  Voor Marleen was het een staakwoord: ik was haar beste vriend.  Maar zowel voor haar als voor mij was het héél duidelijk: Wij waren helemaal geen vrienden.  Wat we dan wel waren, was nogal veranderlijk en bij tijden vatbaar voor discussie.   Maar vrienden?  neen ...

•        Vriendschap ... bah!  Ik wil je vriendschap niet, Marleen, ik wil je liefde!  Als je dat niet begrijpt: altijd opnieuw vertel je mij dat je van me houdt, van me droomt, dat je voortdurend aan mij denkt … en dan kom je mij over vriendschap spreken.  Jij bent een plezierige, jij!  Prettig zeker, iemand te hebben die je kunt laten vallen wanneer je wilt en terug opvissen als het jou toevallig past.  Je speelt met mijn voeten, Marleen, je maakt misbruik van mijn gevoelens, vernedert mij ... Vriendschap?  Kom nou!!
•        Eddy ...
•        Ontplof!!

Ik draaide mij om, sprong op mijn bromfiets en reed weg.  Maar het gevoel dat ik nu zelf een definitief einde aan onze relatie, of wat daar van over bleef, gemaakt had, werd met de meter ondraaglijker, maakte mij totaal wanhopig.  Ik keerde terug en croste achter haar aan.
Marleen reed bij droog weer via binnenwegeltjes naar huis, wist ik.  Maar welke binnenbaantjes?  Ik kende mij helemaal niet terug in dat deel van de stad.  Op goed geluk aan raasde ik door, rechts en links afslaand op het gevoel.  Blijkbaar functioneerde mijn oriëntatievermogen bijzonder goed én had ik veel geluk, want wonder boven wonder zag ik al vlug Marleen en Willy voor mij uitrijden.
Toen Marleen het geluid van mijn bromfiets herkende, keek ze om, zegde iets tegen Willy en stopte.  Juist aan een kapelletje, midden de weiden, in een speelveld voor ongebreidelde dromen ...
•        Het spijt me, Marleen, het spijt me ...

Met een van pijn vertrokken gezicht vroeg ik Marleen om vergiffenis.  Zelden had ik me zo vernederd gevoeld, zo waardeloos.  Zelden ook zo sterk het verschil gevoeld tussen een goede theorie en het praktische misbaksel dat ik ervan maakte.  Veel kon ik niet zeggen: ik moest mijn kaken opeen klemmen om niet te wenen.  Ik voelde hoe het water zich opstapelde in mijn ogen, hoe het alles wazig maakte en vreemd. 
Terwijl ze met haar zakdoeken mijn ogen uitwreef, vertelde Marleen me dat ze nog altijd evenveel van me hield; dat ik kon zeggen wat ik wilde, maar dat haar liefde voor mij altijd zou blijven.  Ik kon nog steeds geen woord uitbrengen.  Zij drukte een kusje op mijn samengeperste lippen, draaide zich om en reed verder. 
Ik bleef verdwaasd achter, verweesd; staarde haar een tijdje achterna en begon dan ook maar aan de terugweg.  Het was alsof ik mij in een andere wereld voortbewoog, alsof ik mezelf in een of andere soap zag rijden.  “Ik hou nog altijd evenveel van jou, Eddy, dat moet je geloven” ...  Er was een tijd dat de woorden mij dolgelukkig zouden gemaakt hebben.  Nu waren ze zodanig geïnflateerd, zo vaak misbruikt, zo dikwijls door de praktijk tegengesproken dat ze vooral een gevoel van vervreemding opriepen.
Thuisgekomen klopte ik van pure razernij mijn vuisten kapot tegen de muur van onze badkamer.  Mijn ganse lichaam schreeuwde om actie.  Ik ging op bed liggen, maar de spanning bleef.  Een paar keer stampte ik uit volle kracht tegen het voeteneinde van het bed.  Niets hielp.  Zonder gegeten te hebben ontvluchtte ik ons huis en begon te stappen.  Doelloos verder, tot ik zo’n vijf uur later, in de vroege avond Geraardsbergen binnenstapte, zo’n 24 km van huis.  Toen pas realiseerde ik mij dat ik slechts honderd frank bij had en ik vroeg of laat terug naar huis moest.
Wegstappen was een vlucht geweest, zinnig in zijn zinloosheid, een uitlaatklep voor opgestapelde frustratie, middel en doel in zichzelf verenigd.  Terugkeren was veel lastiger.  Gelukkig had ik geen wonden op mijn voeten.  Terugkeren had ook veel minder zin:
Waar keerde ik naar terug?  Ik keerde terug naar waar ik weggestapt was, terug naar af.  Terugkeren was geen oplossing, het was een capitulatie.  Af en toe kon ik een eind meerijden met een wagen.  Maar een groot deel van de weg terug ging eveneens te voet.  Tijd genoeg om mijn favoriete tijdverdrijf te beoefenen: zinloos piekeren, chaotisch denken. 
Ik kwam nog maar eens tot de conclusie dat Marleen inderdaad nog van me hield en alle problemen het gevolg waren van het feit dat zij niet kon beslissen of ze nu al dan niet met mij naar bed wilde.
Maar vijf kilometer verder kwam ik alweer tot een heel andere conclusie: Marleen was nieuw in school.  Doordat wij van bij het begin van het schooljaar onze aandacht volledig op elkaar gericht hadden, was zij er niet aan te pas gekomen tijdens die eerste maanden, wanneer de kliekjes gevormd worden.  Nu had zij het waarschijnlijk moeilijker om mensen te vinden waar ze kon bij aansluiten zonder als de vreemde eend in de bijt bekeken te worden.
Ik, van mijn kant, was pas het tweede jaar op deze school.  Het vorige jaar waren Udo en ik vaste “bankmakkers” geworden.  Mettertijd had ook Roger zich bij ons aangesloten.  Dit jaar was de band tussen Udo en Roger veel sterker geworden.  Als ik in de klas niet naast Marleen zat, zat ik veelal alleen.   In deze omstandigheden was onze scheiding buiten de school een stuk gemakkelijker door te voeren dan in school: wij waren gewoon teveel op elkaar aangewezen!
Nog een paar kilometer verder zat ik opnieuw bij de sex, maar nu vanuit een andere  invalshoek: het probleem was dat ik sex wilde terwijl zij daar nog niet aan toe was.   ...  Of dat zij ook sex wilde, maar ik haar teleurstelde doordat ik geen voorbehoedsmiddelen had. 
...  Maar waarom kwam dit onderwerp dan nog helemaal niet ter sprake?
Het was een lange, afmattende tocht.  Toen ik thuis kwam, een eind in de nacht inmiddels,  was ik doodmoe maar ergens toch wel tevreden met mijn allerlaatste conclusie: to hell with it all!
Het moest nu maar eens allemaal gedaan zijn. 
Bij God, het wàs dus gedaan!!

Ik sliep de zondag een gat in de dag, bracht de rest van de dag hoofdzakelijk in bad door en besliste de avond lezend door te brengen.  Ik kon mij echter niet concentreren, begreep nauwelijks de Engelse tekst die ik las en legde mijn roman terzijde nadat ik drie keer dezelfde bladzijde doorgenomen had, maar nog niet wist wat erop stond.
Dan maar TV. kijken ... maar er was niets op TV. dat mij beviel en buiten was het weekend.  Iedereen vermaakte zich.  Waarom zou ik mij vervelen?  Ik voelde mij sterk, na mijn beslissing en had geen zin gelegenheden te bezoeken waar ik toch niemand kende.  Ging Marleen ‘s zondags naar de Caspuciero? Goed.  Dat wilde niet zeggen dat ik daar dan niét mocht heengaan.
Het was wat later als gewoonlijk toen ik in de Caspuciero arriveerde.  ‘s Zondags was er altijd wel beduidend minder volk dan ‘s zaterdags. Ik bemerkte Marleen dan ook onmiddellijk.  Opgewekt trok ik tot bij haar en wenste haar goede avond.  Zij antwoordde niet eens.  Ik bestelde een pintje voor mij.  Marleen wees naar haar volle glas coca en weigerde iets bij te bestellen.   Toen de garçon mijn pintje bracht, had Marleen nog steeds geen woord gesproken, nog geen seconde naar mij gekeken. So what?  Was het uit of was het uit?
Ik greep de eerste gelegenheid aan om te gaan dansen.  Even later was ik in een geanimeerd kennismakingsgesprek verwikkeld met een tot Belg genaturaliseerd Nederlands meisje.  Zij verbleef bij vrienden in de stad.  Nog wat later vertrok ik met haar en het jonggehuwd stel waar ze bij logeerde op ontdekkingstocht langs de kroegen van Aalst. 
Ik was de jongste en enige student van het gezelschap en had van bij het begin moeite met het tempo waartegen nieuwe pilsjes besteld werden.  Al vlug was ik behoorlijk boven mijn theewater.  Een ronde langs de dancings van Hekelgem verbeterde daar niets aan en ergens tussen de Grote en de Kleine Beer ontdekte ik dat Marianne zich een plaatsje in mijn armen versierd had.  Zij babbelde voor twee en lachte voor drie en stelde zich ongelooflijk aan.  Ik was haar eerste Belg, vertelde ze mij giechelend, hoewel we nog maar amper gekust hadden.  “Alsof ze nationaliteiten verzamelt”, dacht ik ironisch, maar het deerde mij niet, want al bij al was het leuker zo dan ik even tevoren van deze avond verwacht had.
Tegen elleven vielen wij weer de Caspuciero binnen, precies op tijd om een bijdrage te leveren aan een klassieke kusjesdans.  “Para subir al cielo, se necesita una escalera grande y otra chiquita.” zong ik tussen twee tongkussen door. 
Maar toen zag ik haar: een vreemd, vertrokken gezicht dat opflikkerde en uitdoofde onder de snel wisselende spots; twee  wijd opengesperde ogen boven een krampachtig toegeknepen mond.  Een déjà vu?  Bijna.  Iets was anders deze keer: een uitdrukking van  uiterste verachting, afschuw, haat, ... schoot in mijn richting.  “Du bist alles was ich habe auf der Welt ...” klonk het  plots luid door de zaal.  Marianne hield zich aan mij vast, trok mij mee de dans in.  Toen ik opkeek, was Marleen weg.  Ik danste verder.  Even twijfelde ik tegen veel beter weten in of ik haar wel echt gezien had.  De drank, de stemming, … misschien was het geen déjà vu geweest, maar een fata morgana? 
Ik kon echter met mijn eigen onnozelheid niet lachen.  Tegen de tijd dat ik, twee uur later duidelijk dronken huiswaarts reed, schoot er nog maar bitter weinig over van de overmoed waarmee ik mij in deze avond had gestort.
“Gek,” bedacht ik nog, toen ik wat later moeizaam onder de lakens kroop “dat ik probeer mijzelf te troosten met de gedachte dat het nu ook wel voor haar definitief gedaan zal zijn.  Precies alsof het dat is wat ik echt wil.  En bovendien: “wàt?”  Wat kan er definitief gedaan zijn, aangezien er niets is dat al niet veel eerder opgezegd werd … Jasses, ik moet wel schizofreen zijn om zo te denken!”
De volgende morgen schoot ik wakker met stekende hoofdpijn en één beeld in mijn hoofd: het vertrokken gezicht van Marleen.  “Marleen moet wel van me houden, wanneer ze zo reageerde op mijn flirt.”  kreunde ik.  Zoals de tientallen keren ervoor wanneer ik in vreemde omstandigheden toch het bewijs van haar liefde voor mij gezien had,  maakte die gedachte mij ook nu opnieuw op een vreemde manier gelukkig. 
... Tot ik in school kwam.
Eerst probeerde Marleen nog te doen alsof er niets aan de hand was.  Maar dat lukte haar nog geen twee minuten.  Met stukken en brokken vertelde ze mij haar verhaal: elke pauze kreeg ik een nieuw stukje te horen.  Verteld op een verwijtende, bijtende, ontgoochelde toon.  Als er  iemand bij ons kwam staan, stokte het verhaal, viel ze helmaal stil, bracht ze geen woord meer uit tot we weer alleen waren en een nieuwe gelegenheid zich voordeed om verder te vertellen.
Zij was net zinnens geweest om naar huis te gaan, vertelde ze mij, nadat ze de ganse avond spijt gehad had omdat ze mij weggejaagd had door haar stugge houding.  Maar die houding kwam door haar verdriet en onzekerheid.  Wist ik dat dan nog altijd niet?  En toen, plots, had ze mij daar zien staan: de uitgelaten clown van het circus.  Kussend bovendien.  Bevend over haar ganse lichaam was ze naar de toiletten gevlucht, had zich daar aan de chauffage-leidingen moeten vasthouden om tot bedaren te kunnen komen.  Pas na een hele tijd was ze op zoek gegaan naar Willy en waren ze naar huis gereden.  De halve nacht had ze in bed liggen wenen ...
•        Ik twijfelde al lang aan jouw gevoelens voor mij, maar nu is het definitief uit.  Uit.  Uit.  Uit.  Ik ken je niet meer, manneke!

“Vreemd dat ze me altijd juist wil wanneer ik me van haar afkeer”, bedacht ik ironisch.  “Was het doel nu bereikt?” vroeg ik me tussendoor de ganse tijd af:  “Was dit nu wat ik beslist had tijdens mijn wandeling?  En belangrijker nog: was het dit wat ik gewild had?” 

Ook mijn achterdocht kraaide opnieuw van hoog op de mesthoop: “misschien kwam die flirt juist goed van pas voor Marleen?” 
Ze had tenslotte kansen genoeg gekregen!
Dan weer sloeg de achterdocht om in twijfel: ik had haar gezicht gezien, ik had haar bijtende ontgoocheling gevoeld.  Wat ze ook gezegd had, haar woorden waren in elk geval deze keer wél in overeenstemming met haar lichaamstaal.
Gaandeweg werd ik er steeds meer van overtuigd dat niemand, om welke reden ook, op deze manier kon toneel spelen.   Wat Marleen vertelde kwam recht uit haar hart.  Maar toch bleef ook hier de twijfel knagen: “Tenzij ..., tenzij haar gevoelens totaal bepaald worden door het feit dat ze mij niet wil, maar tezelfdertijd ook niet los kan laten en ze dus nu niet kan verdragen dat ik er eindelijk toe gekomen ben te proberen mij volledig van haar los te maken.” 

“Zever niet, Marleen, jij flirt ook!”, wierp ik haar uiteindelijk boos tegen, toen ze mij de woensdag nog steeds met verwijten aan het overladen was.
•        Niet meer sinds carnaval, maar jij ziet ook niks!

Ze had het me verbitterd, boosweg toegeslingerd en het was raak geweest.  Vooraleer ik er mezelf goed rekenschap van gaf, was ik alweer bezig de verborgen betekenissen te ontleden in wat zij mij daarmee allemaal vertelde.  Voor ik het goed besefte was mijn goede voornemen alweer verwaterd, was ik alweer aan het piekeren over hoe Marleen ineen zat en hoe ze onze relatie aanvoelde en zag.
Willy kwam zijn duit in het zakje doen, door mij te vertellen dat hij kop nog staart aan ons gedrag kreeg en Marleen om uitleg gevraagd had.  “En?” vroeg ik, brandend van nieuwsgierigheid.
“Z’is smoorverliefd op jou” zei hij neutraalweg, “maar niets ter wereld zal haar van gedacht doen veranderen: éerst de studies en pas daarna de hartsproblemen!”
Dit kon moeilijk anders dan een boodschap van Marleen zijn, begreep ik.  Eender wat het was, het maakte mij blij en droef terzelfder tijd.
Maar er gebeurde nog meer: de volgende week had ik per hoogste uitzondering de dinsdagavond Spaanse les.  Op dinsdagavond had ook Marleen avondles.  Ze vertelde me ‘s woensdags hoe ze op zoek getrokken was naar mij, mij in de klas had zien zitten en haar ogen niet van mij had kunnen houden, zoals ik daar ernstig zat te werken.  Een vriendin, die ze de halve school meegesleurd had op zoek naar mij, kwam mij diezelfde dag vragen waarom ik niet weer met Marleen ging ... alsof dat van mij afhing!
De maandag nadien kregen wij aan de schoolpoort te horen dat er een driedaagse lerarenstaking gepland was: wie wilde, kon binnen gaan, de anderen werden vriendelijk verzocht recht naar huis te rijden.
Wij dus recht naar het café!  Marleen en Willy vertrokken echter al na één drankje,  zodat ik mij niet echt vermaakte en tegen de middag ook naar huis reed om te eten.
Drie dagen staking ... “en als ik nu eens ...”  Ik vatte al mijn moed samen en trok de woensdag onaangekondigd bij Marleen “om nog eens vlug een huiswerk af te pennen”. 
Onderweg was ik bevreesd voor haar reactie.  Maar dat bleek totaal overbodig geweest: Marleen straalde van vreugde toen ik plots bij haar thuis opdaagde.  Tegen dat ik mijn huiswerk voor de derde keer overgeschreven had, zat ze mijn handen te strelen, duwde ze haar benen onder tafel tegen de mijne, leunde zwaar over mij om te kijken waar ik al zat en bleef dan, met haar hoofd tegen het mijne, haar haren half voor mijn gezicht, naar mijn blad zitten kijken.  “Is dit niet verkeerd?”  vroeg ze met vreemde stem, om iets te zeggen, zodat haar moeder in de andere kamer niet achterdochtig zou worden.
De maandag was ze bij de dokter geweest omdat ze de laatste tijd voortdurend maagpijn had, vertelde ze mij.  De dokter had haar een reeks vragen gesteld: of ze vlug insliep ‘s avonds, of ze goed sliep, of ze dubde over problemen, of alles thuis gesmeerd liep, of er problemen waren op school ...  “Bij elke vraag moest ik aan jou denken, Eddy ...”  Vreemd toch hoe iemands maagpijn je kan deugd doen op zo’n ogenblikken!
Maar op donderdag, in school, was er niets, maar dan ook niets, meer over van de gezellige sfeer bij haar thuis.  Al van ‘s morgens zat er een haar in de boter: Marleen was op de eerste rij gaan zitten.  Altijd het beste teken om te weten dat er iets grondigs verkeerd zat tussen ons.  Als ze daar zat konden we immers niet communiceren: gedaan met aanrakingen, met briefjes uitwisselen, met steelse blikken en glimlachen.  Gedaan met elkaar te helpen bij ondervragingen ...  “Achteraan kan ik niet genoeg opletten” verdedigde ze zich flauwtjes onder de leswisseling.  Tijdens de middagpauze had ik een verhandeling van haar gelezen.  “Films waarin de liefde triomfeert komen niet overeen met de werkelijkheid”, schreef ze.
Om één of andere, voor mij onbegrijpelijke reden, was ze woedend toen ik haar vertelde dat ik haar verhandeling gelezen had.  “Nu blijf ik zeker vooraan zitten” beet ze mij toe.  Ik stond perplex, zag geen verband en zeker geen verhouding tussen wat gebeurd was en de wijze waarop ze reageerde.  “Waait wel weer over” dacht ik aanvankelijk en in de eerstvolgende dagen ging ik me af en toe bij haar zetten, vooraan in de klas.  Ik had me net zo goed naast een zoutblok kunnen zetten: Marleen negeerde mij totaal.
Eén april was dan weer een dag van de goede oude soort: een van onze beste scheikundelessen ooit, met gezamenlijke opdrachten en woordspelingen zoals zelden tevoren. 
Vier april, eerste zondag van de paasvakantie, vonden wij elkaar terug in de Caspuciero.  Hoewel de avond als geheel niet veel om het lijf had, dansten wij toch een paar keer samen zoals in de beste dagen.  “Ik hou van je, vergeet dat nooit” fluisterde Marleen me bij het afscheid toe.
Daarna duurde het veertien dagen voor ik haar voor het eerst terugzag.  Maar hoe anders was alles dan!  Daar, in dezelfde zaal, op bijna dezelfde plaats.  Daar stond Marleen, toen ik de zaal binnenkwam, in innige omhelzing met Roland, een blonde jongen die ik nooit eerder in de Caspuciero gezien had.  Ze groette me niet eens terug toen ik hen voorbij stapte, keek me enkel heel even aan, trok dan zijn hoofd weer bij het hare en kuste hem opnieuw.
Ik verliet de zaal en doolde de stad rond.  Zonder me te vermaken.  Natuurlijk.  “Volgende keer breng ik mij weer een leesboek mee als ik uitga.” bedacht ik bitter.
De volgende dag probeerde ik te doen alsof er niets gebeurd was.  Niet mijn woorden, maar mijn gezicht verraadden dat ik slechts veinsde.
Ook in het taallabo hadden wij vaste plaatsen naast elkaar.  Hier kon ik Marleen niet ontwijken.  Zonder inleiding confronteerde zij mij met mijn gedrag:
•        Moet je daarvoor nu kwaad zijn, Eddy?
•        Wie is er kwaad?  Zie je niet hoe ik mij vermaak?

En ostentatief trok ik de kabel van mijn bandrecorder stuk om een goede reden te hebben om mij te kunnen verzetten.
Die avond schreef ik haar een brief:
Marleen,
Onnodig me te zeggen dat het stupide is een evangelie te schrijven naar iemand die je zeven uur per dag ziet.  Ik weet dat het lastig moet zijn om zoiets te lezen, maar ik kan tegenover jou niet eerlijk mijn gedacht zeggen als je naast mij staat.  Daarom dit:
Ik heb van je gehouden, meisje, razend veel.  En ik doe het nog.  Ik zal wel altijd blijven van je houden, maar dat achter je voeten lopen terwijl jij me slechts af en toe toont dat je iets voor me voelt, kan niet eeuwig blijven duren.  Nog ben ik niet gans zot!
Jij hebt mij belachelijk gemaakt in mijn eigen ogen en in die van iedereen die zag hoe ik rond je draaide, steeds maar zoekend naar wat van je genegenheid.  Iedereen vertelde mij dat jij met mijn voeten speelde.  Ik, klein verliefd bokje, wilde het niet geloven, wil het nog altijd niet geloven hoewel het voor mij beter zou zijn als ik dat wél kon.
•        Heeft 19 december (wat gebeurde er toen ook weer?) voor jou zoveel betekend als je me wilt laten geloven?
•        Werd je echt ziek van zorgen over mij of dacht je niet meer aan mij eens je thuis was?
•        Was je werkelijk zo aangedaan toen ik verleden maand flirtte of was dit slechts een lapmiddeltje om me beter aan jou te binden?

Ik kan je nog veel meer van dergelijke vragen stellen, maar wat voor zin heeft het? Ik zal er toch nooit een antwoord op krijgen.  Het essentiële wil ik je toch vragen en dat is: hou je van mij?  Heb je ooit van mij gehouden?  En zo ja, waarom kan je niet eens  volledig open kaart spelen, niet voor één of twee dagen, maar  altijd aan?
Ik zal ook wel mijn fouten hebben, maar ik begrijp niet hoe jij tegen mij steeds weer kan vertellen dat je vol zorgen en twijfels zit met betrekking tot onze toekomst en tezelfdertijd naar buiten toe blijft doen alsof er niets aan de hand is, niets om je zorgen over te maken.  Is er wel (nog) iets voor jou?
Wat jij mij gisteren aangedaan hebt, heb ik jou ook al aangedaan.  Daar gaat het hem niet om.  Dat is slechts de gekende druppel in de al even gekende beker.  Waar het hem wél om gaat is je houding, je maskerade, je halfslachtige manier van doen.
Onze toekomst leg ik nog maar eens in je handen.  Voor het laatst hoop ik (hoe hopeloos naïef ben ik toch).  Maar denk vooral goed na alvorens te antwoorden, want je “ja” moet “ja” zijn deze keer, of je “neen” “neen”, voor de eenvoudige reden dat ik niet kan leven met gelijk welk antwoord dat zich tussen die twee polen situeert. 
Mijn antwoord ken je: ik wil je.  Maar dan ook helemaal.  En, zoals ik ontdekt heb: als dat niet kan, dan liever helemaal niet.  Denk dus goed na, want er hangt té veel van af.  Voor mij alleszins en, wie weet, misschien ook voor jou, een gans leven! .  Deze brave jongen zal zich wel schikken naar jouw wijze besluiten.
Je,
Eddy

Marleen bracht haar antwoord mee naar de avondles ... maar ik had net die week uitgekozen om voorlopig definitief een einde te stellen aan mijn studie van de Spaanse taal.  De vrijdag vertelde ze mij dat ze haar brief dan maar verscheurd had “omdat er teveel instond”. 
•        Dus is het nu definitief afgelopen tussen ons?
•        Hoe kom je daar zo bij?
•        Ik vroeg je een “ja” of een “neen”, Marleen.  Als er teveel in je brief stond, kan het dus geen “ja” geweest zijn ...
•        Neen, maar ...
•        O.K., da’s goed dan.  Punt.  Gedaan.

Ohhh wat was ik toch dapper vandaag!

Ik liet haar zowaar staan en ging naar het toilet, de veiligste plaats van de school.  Ik zag haar ogen toen ik me van haar afkeerde, voelde ze in mijn rug branden, stapte als een automaat rechtdoor, zonder te weten waar zelf naar te kijken.  Toen kwam ik aan de deur van het toilet en toen ... was het gedaan.
Hoofdstuk 9.
“But still I like to think you think of me, every minute of your time.”  (Tom Jones)
Het leven ging verder.  Allebei deden wij ons best om een schoolleven-zonder-de-ander op te bouwen.  Marleen begon meer en meer samen met de andere meisjes uit de klas op te trekken tijdens de lunchpauzes en recreatieperiodes. 
Ik viel terug op Udo en Roger, maar doordat zij in de klas al bijna het ganse schooljaar samen zaten, voelde ik mij vaak het vijfde wiel aan de wagen.  In de loop van het vorige schooljaar had ik me de gewoonte gemaakt zo eens per maand een namiddag of avond bij Roger thuis door te brengen. Ik had die bezoeken even hernomen, maar na een paar keer weer stopgezet, zodat ik nu de moed niet kon opbrengen om, nu het duidelijk af was met Marleen, plots weer bij hem thuis op te duiken. 
Met Marc, de goeie ouwe telefoonpaal die dat jaar onze klas komen versterken was, groeide langzaam een band.  Eén enkele keer ging ik met hem uit in Denderhoutem.  We hadden best een gezellige avond, maar om de een of andere reden spraken wij niet meer af om dat nog eens over te doen.  Die avond niet, en ook op een later ogenblik niet meer. 
Ik herontdekte dat ook Rudy bij ons in de klas zat.  Hij was een vat vol verrassingen, die licht stotterde en dat gebrek (op advies van zijn psycholoog?) trachtte te genezen door iedereen de grootste onzin wijs te maken.  Voor het overige zwoer hij bij de Flower-Power en hippie-rage, volgde hij yoga, citeerde uit de Bagavad Gita, vereerde Hare Krisna, blondeerde zijn haar, had een heel eigen gevoel voor humor, maar vooral: een interesse voor cultuur waarvan ik veel te leren had.  Gene gewone dus.  Hoewel onze vriendschap zich slechts langzaam ontwikkelde, trokken we steeds meer samen op: wij begonnen samen filmen te gaan zien, gingen samen boeken kopen, trokken naar Vorst Nationaal om Pink Floyd, Deep Purple en Maurice Béjart te gaan bewonderen.  Het jaar nadien zouden wij samen naar Duitsland liften, genieten van het contact met Amerikaanse studenten die België kwamen bezoeken en waarvan er één bij hem thuis gelogeerd was ... Maar dat was het jaar nadien. 
In die aprilmaand waren wij daar nog heel ver van verwijderd.  De nieuwe contacten vulden niet direct het vacuüm dat Marleen naliet, zodat ik van de ene melancholische bui in de andere sukkelde.  Tussendoor werkte ik vooral symbolisch aan “een nieuw leven na Marleen”: ik verdeelde al mijn oude stripverhalen onder mijn huisgenoten; ik schonk in een opwelling bijna al mijn jeugdboeken weg aan een oude schoolkameraad die ik in geen vijf jaar gezien had en ook daarna bijna nooit zou terugzien; ik richtte mijn slaapkamer opnieuw in ...
Maar hoofdzakelijk voelde ik me gewoon eenzaam en onbemind.  Danny moet rond die tijd ook vrij eenzaam geweest zijn, want hij kwam mij bijna elke week vragen om met hem uit te gaan.  Soms deed ik dat ook, maar meestal had ik geen zin om uit te gaan.  Toen ik hem de reden probeerde uit te leggen, reageerde hij vreemd.  Vooral omdat ik intussen zover gekomen was dat ik als grootste probleem ervoer dat ik niet meteen iemand vond die ik even graag zag als Marleen.
•        Jij moet klagen, zeg!  Ik heb je nog bijna geen avond alleen gezien: telkens je buiten gaat pik je je direct het tofste meisje uit! Je hebt er aan elke vinger tien als je wil en jij komt tegen mij klagen dat je geen meisje vindt!
•        Ach, ik walg van dat geflirt.  Dat heeft geen zin, leidt nergens toe.
•        Jawadde, ik zou wàt geven voor zo’n flirt af en toe.  Maar ik zou ze niet loslaten zoals jij.  Als je hun naam niet eens vraagt of geen afspraak maakt, kan het ook nergens naartoe leiden, hé!
•        En waarom zou ik een afspraak maken met iemand die mij niet interesseert?
•        Moest je zo heel nu en dan iemand proberen te leren kennen, dan zou die je misschien wel kunnen ontdekken dat ze je toch interesseert, maar nee: jij speelt met die meisjes hun gevoelens.  Al wat je wilt is van hen profiteren!
•        Awel, dat komt dan goed uit: ik ben toch zinnens niet meer te flirten.

Dat heilige voornemen had ik me nogal wel een paar keer gemaakt.  Probleem was alleen dat flirten op de dansvloer zowat de enige methode was die ik kende om in contact te treden met meisjes. Bovendien was het inderdaad kwestie van rap te zijn: vaak kwam het er eenvoudig op neer dat wie het eerst kuste, die avond een meisje had en dat wie enkel wilde praten al vlug niemand meer vond om te kussen, maar ook niemand meer om mee te praten.   Niet meer flirten had dan ook tot gevolg dat ik geen meisjes meer leerde kennen, me verveelde als ik dan toch eens uitging en me tussen de weekends door gewoon nog rotter voelde.
Af en toe barste ik uit in razernij.  Ik klopte thuis een stoel in diggelen tegen de muur omdat moeder de TV afzette bij het zien van een bedscène en stampte een paar weken nadien een deur stuk omdat niemand vlug genoeg kwam opendoen toen ik per ongeluk buitengesloten werd thuis.
Heel af en toe vielen Marleen en ik nog eens bijeen.  Als we toevallig op hetzelfde ogenblik in school arriveerden bijvoorbeeld.  Maar wat Marleen me te vertellen had, kon me maar heeeeeel matig boeien: de te dikke billetjes van haar nieuwe Grote Liefde waren een tijdlang brandpunt van haar diepste zorgen, maar toen na verloop van een paar weken de Grote Liefde uitdoofde, viel ook dit onderwerp weg en normaliseerde onze relatie zich verder.
Na de paasvakantie ging alles trouwens geweldig snel.  Vakantiedagen onderbraken geregeld de sleur van ons leerlingenleventje en brachten de laatste schooldag in een sneltreintempo dichterbij.   Ik had nog maar weinig tijd om aan Marleen te denken, thuis: bijna een gans jaar had ik geen boek opengedaan, zodat ik elke avond een tweetal uren nodig had om de opgelopen achterstand zo goed mogelijk te dichten.

De examens waren er dan nog vlugger dan ik al gevreesd had, zodat ik voor Duits en Handelsrekenen op Udo moest beroep doen.  In het labo zat ik nog steeds naast Marleen, zodat wij voor schei- en natuurkunde elkaars examen konden verbeteren alvorens het af te geven.  De overige schriftelijke toetsen leverden geen problemen op.
De binnenkomende resultaten waren zo goed dat ik voor de mondelinge examens de riem aflegde.  Het nare gevolg was dat ik voor chemie een mooi rond resultaat behaalde op mijn mondelinge test en de huid volgescholden werd door mijn lievelingsleraar.
Die laatste schooldagen gingen wij, dat was in de praktijk zowat de halve klas, iedere dag naar een nabijgelegen bar een pintje pakken.  Voor het laatste mondeling examen was ik als eerste aan de beurt en vond er nog niemand van de klas toen mijn test afgelopen was.  In de hoek waar wij normaal allen samen kwamen, zaten enkel twee meisjes - van een andere school bleek even later - te genieten van een fluorescerende schweppes tonic.  Ik geraakte met hen aan de babbel en vergat voor één keer mijn goede voornemens. Al na een paar minuten stond ik met een van hen op de verlaten dansvloer en even later zochten we ons een plaatsje op een zetelbank in het donkerste hoekje van het zaaltje.

Toen ze zich een klein uurtje nadien recht zette omdat ze haar bus moest halen, hielp ik haar met het omgorden van haar BH., mopperend dat dat helemaal niet ging indien ze gebukt bleef zitten.  Wij namen afscheid met een tongkusje, waarna ik - nauwelijks bewust van de tijd die wij samen doorgebracht hadden - opstond om te controleren of er al (of nog?) iemand van onze klas in de bar zat. 
De eerste die ik zag was Marleen.  Zij zat aan de andere kant van de hoek naar de jukebox te staren, afgezonderd van de anderen.  Ik vroeg haar hoe het met haar examen geweest was.  Ze keek me aan, maar antwoordde niet.  Ik wandelde dan maar verder naar het WC.  Toen ik terugkwam, zag ik nog net hoe ze haar regenjas van onder een hoop andere kledingstukken trok en Willy verplichtte zijn glas bier halfleeg achter te laten om met haar naar huis te rijden.  Met grote passen stapte ze mij zonder te groeten voorbij.  Duidelijk boos. 
“Die zal geen goed examen afgelegd hebben, zoveel is zeker” zei Roger verwonderd.
Ik wist wel beter natuurlijk.
De zaterdag daarop moesten wij enkel naar school komen om onze boeken af te geven.  Marc was me komen afhalen met de wagen, zodat we als allerlaatsten in school arriveerden.  Wij dumpten onze boeken en spoedden ons naar “De Amber”.  Marleen zat er op een barkrukje voor zich uit te staren.  Moederziel alleen.  Wij zetten ons bij haar en bestelden iets.  Marc verkocht klasfoto’s.  Zelfgemaakte kiekjes van bedenkelijke kwaliteit, maar er was geen alternatief, dus vlotte de verkoop wel goed.  Niet zo gauw had hij Hendrik, nog een klasgenoot, opgemerkt, of hij ging zijn commerciële vaardigheden op hem uittesten.
Marleen was duidelijk in geen al te best humeur, wat ook op mij zijn invloed liet gelden.  Na Marcs vertrek viel er een stilte tussen ons.
•        Zit je op iemand te wachten?
•        Neen
Nieuwe stilte
•        Wat denk je van de examens?  Zou het gelukt zijn?
•        Wat “gelukt zijn”?   
•        Je ging toch proberen als tweede van de klas te finishen?
•        Ah ja, dat ...
•        Wel?
•        Misschien wel
Nieuwe stilte.
In stilstaand water komt hout altijd bovendrijven.  Hoewel ik al lang gezworen had geen persoonlijke gesprekken met Marleen meer te voeren wegens steevast te zwaarwichtig en te deprimerend, - wat trouwens even steevast mijn schuld was - floepte ik het er plots uit, bovendien op zo’n sarcastische toon dat ik innerlijk afstand nam van mezelf:
•        Weet je wat me donderdag verbaasde?  Ik dacht dat jij geen ene moer meer om mij gaf. Bijna gans dit laatste trimester heb je mij zorgvuldig vermeden, maar zie: één kleine flirt van Peter Pan en Wendy is boos.
•        Ik was niet boos.
•        Nee, maar je moest je geweldig haasten want je had er plots aan gedacht dat je aardappelen thuis nog op het vuur stonden!  Toe, Marleen, ik ben misschien dom, maar zo dom dan toch ook weer niet, dat ik niet duidelijk zag dat je wilde dat ik wist dat je zat toe te kijken hoe ik daar wat lag te scharrelen en dacht dat je daarom van streek was.
•        Goed, manneke, ik zal ‘t je vertellen als je ‘t allemaal zo graag weet: toen ik jullie daar zo zag liggen, dacht ik: “Laat hem toch, wat hij doet zijn jouw zaken niet.”  Maar ik kon niet.  Weet je wat jij bent?  Een rotzak!  Had je gekund, je was met haar op mijn schoot gekropen, hé?  Of ga je me nu vertellen dat je haar ook half ontkleed zou hebben als je niet geweten had dat ik achter jullie zat?
•        ‘t Zal er wel niet helemaal vreemd aan geweest zijn, maar leg mij eens uit, Marleen: heb je al een opvolger voor het ventje met de dikke billen?  Wat verwijt jij me toch?  Ik ben dan misschien rot, maar hoe komt het toch dat jij mij niet in je leven wil, maar er toch iedere keer weer een drama van maakt wanneer ik met iemand anders ga?
•        Dat weet je
•        Ik Weet Het Niet, Marleen!!  NIET! NIET!  NIET!
•        Dan weet ik het ook niet meer

Debat afgesloten.  Sfeer definitief om zeep. 
Tot mijn verwondering stelde Marleen een paar minuten later voor om samen naar de Monopole te gaan om te zien of “de anderen” daar zaten.   Er was niemand van onze klas.  In het doorschuiven naar “ons klashoekje” achteraan, duwde ik “Du” op de jukebox.  “Which way you goin’ Billy” stond er ook weer op, bemerkte ik.  Dat liedje speelde eerst.  “... Can I go with you?”
Ik voelde me melancholisch worden: het schooljaar eindigde zoals het begonnen was.  Alleen voelde ik me nu zo anders, zo veel ouder, zo veel eenzamer.  Van bij de eerste tonen had Marleen haar ogen gesloten en was ze, achterovergeleund op de bank, stil blijven zitten.  Alsof ze mijn gedachten raadde - en deelde - zocht ze mijn hand en omknelde het.  Ik keek haar onbegrijpend, totaal verward zelfs, aan.  Maar zij bleef zitten, de ogen nog altijd dicht. 
“NU??” dacht ik.  Het was alsof een stoot adrenaline door mijn aderen vloeide.  Plots werd alles duidelijk: Daarom was ze op haar eentje blijven zitten toen ik beginnen flirten was en dáárom ook zat ze daarstraks in de Amber koppig in haar eentje voor zich uit te staren: ze wist dat ik niet om haar heen kon.  Toen had ze me hierheen gesleurd.  Al wat ik moest doen, was mijn armen openen ... en ik had er niet eens meer aan gedacht! Ik moest wel blind en ziek zijn!  Even aarzelde ik nog, maar toen keerde ik mij naar haar ...
“Ach, hier zit ge!”  riep Rudy uit.  Hij stond geen meter meer van onze bank verwijderd, met in zijn zog Marc, Willy, Hendrik, Roger en nog een paar bendeleden.  Al bij de “Ach”, had Marleen mijn hand losgelaten.  Even zochten mijn ogen nog wanhopig naar de hare, maar toen was de betovering verbroken en waren wij weer samen alleen.  Moederziel alleen tussen de anderen.  De omschakeling lukte mij echter niet.  Vanuit een andere dimensie observeerde ik ons kleine groepje, zag ik Marleen, zag ik mezelf, zag ik de anderen, zag ik het voorbije kwartier dat er nooit geweest was, zag ik de band tussen Marleen en mij, die totaal onzichtbaar was, waar niks van overschoot.  En zeggen dat ik slechts een paar seconden tevoren overtuigd geweest was dat alles weer zou goedkomen tussen ons!
Enkel op de proclamatie scheidde ons nog van de zomervakantie.  Enkel dan zouden wij elkaar nog even weerzien en dan ...  Ik realiseerde me dat het belangrijk was haar nù te spreken, al was het maar om af te spreken voor die avond.   Maar Marleen had juist afgesproken met Willy dat ze naar huis ging. Nee, ze danste ook niet meer, ze moest nu echt weg!  Ik keek haar strak in de ogen toen zij me de hand reikte ten afscheid. Ze keek even strak terug.  Ik gaf haar drie kusjes, maar kreeg enkel haar wangen.  Toen ging ze weg.
De tijd voor de proclamatie was té kort: ik moest mijn kamer thuis op orde maken voor de komende vakantie, want na de proclamatie vertrok ik opnieuw voor twee maanden naar “mijn” hotel in Oostende.  Samen met een paar mensen uit de klas, brachten wij een gezellige namiddag door bij Rudy en tijdens het weekend nam ik de trein naar Ninove voor een bezoek aan Udo.
Het regende natuurlijk die zaterdag.  Gelukkig stond Mijnheer mij aan het station op te wachten met de wagen. Na een wielerwedstrijd op TV trokken wij het stadje in, biljartten en zochten iets dat op een Aalsterse pub of dancing geleek, maar zover waren ze toen in Ninove nog niet.  Desondanks - of juist als gevolg daarvan - waren wij lichtjes boven ons theewater toen wij, veel te laat voor de laatste trein, terug bij Udo thuis belandden.  Gelukkig kon ik bij hem blijven slapen.  De volgende morgen openden wij de dag met een partijtje schaak, dat ik glansrijk verloor. 
Het werd een prachtig weekend.  Maar toen ik in de late namiddag dan toch naar huis vertrok, voelde ik me plots droef gestemd.  “Dinsdag proclamatie” schoot het door mijn hoofd.  En plots besefte ik glashelder dat ik schrik had.  Schrik dat met deze proclamatie een periode in mijn leven afgesloten werd, waaraan ik mij had willen vastklampen.  Vreemd eigenlijk, want het laatste schooljaar stond nog voor de deur.  Waarom dan?  En tot in de kern van mijn ziel zinderde het antwoord na: Marleen! 
Wat er ook al dan niet nog was tussen ons, nooit werd een schooljaar zo door één naam gedomineerd; nooit kende ik mooier, noch pijnlijker, momenten.  “Puberteitscrisis” dacht ik, terwijl ik in het station van Denderleeuw wachtte op verbinding naar huis. 
Ik was aan het veranderen, wist ik duidelijk.  Ik was al helemaal niet meer wie ik de voorbije jaren geweest was.  Ik had veel ervaren het voorbije jaar,  maar er misschien nog te weinig uit geleerd.  Op de drempel van het volwassen leven stond ik.  Maar met nog een halve frank te weinig op zak om “mijn waar” te kopen, werd ik overal teruggewezen: ik kon die halve frank niet lenen, niemand kon of wilde hem mij geven, maar ondertussen had ik net iets te weinig. 
•        Net iets te weinig om Marleen terug te winnen,
•        Net iets te weinig om haar definitief te vergeten,
•        Net iets te weinig om op eigen benen door het leven te gaan,
•        Net iets te weinig om mij onafhankelijk te maken van “het toeval”, om planmatiger mijn eigen leven te ordenen
•        Net iets te weinig om niet voortdurend met mezelf bezig te zijn, maar om mij écht te interesseren voor de anderen rondom mij
•        Net iets te weinig om de goede beslissingen te nemen en er vervolgens voluit achter te staan.

Deze gedachtengang leidde mij naar een aantal kenmerken van mezelf die ik, sommige wellicht voor het eerst, ging in vraag stellen:
•        Ik haatte smalltalk.  Werd het echter niet langzaam aan tijd om mij daarin te gaan oefenen, daar dit blijkbaar toch dé basis bleek voor het leggen en onderhouden van contacten met andere mensen?  (“Mooi weer vandaag, hé”, dacht ik lachend)
•        Was ik te arrogant, te pretentieus? - en indien ja, was dat om een innerlijke onzekerheid te verbergen? - en zo ja, waaruit kwam die onzekerheid dan voor?
•        Of was ik juist te voorzichtig, nam ik echt te weinig initiatief?
•        Kon ik mensen boeien of was ik enkel een clown?  Oh Pierrot!
•        Wat interesseerde mij eigenlijk naast meisjes?  Had ik destijds niet echt de waarheid  gezegd toen ik de leraar antwoordde dat ik uitsluitend aan sex dacht?
•        Was ik niet veel te gemakzuchtig?
•        Als ik nu toch eens begon mee te trainen met Danny?


“Stop met treuren, Marleen.  Leer leven!  Leef met of zonder mij, maar leef in de wetenschap dat ik van je hou en je bij mij steeds welkom zult zijn, en leef, Marleen!  Leef!”
Ik had het Marleen toch mooi gezegd, die namiddag toen ze zat te wenen in de klas!  Nu werd het echter dringend tijd mijn eigen lessen ter harte te nemen, besefte ik.  Want hoewel het inmiddels duidelijk was dat het niets meer zou worden tussen ons, leefde ik verder als een blinde, altijd wachtend op het licht dat misschien toch nog komen zou.  Een telefoon die rinkelt ... en al dacht ik aan Marleen, hoewel zij mij nooit opgebeld had.  Winkelen in Aalst ... en ik dacht dat ik misschien Marleen zou ontmoeten, hoewel daar geen enkele aanleiding voor was. 
Thuis gekomen vond ik Danny bij ons.  Hij had de vorige week twee provinciale titels bijeen gelopen en wilde dit gaan vieren naar Aalst. “Maar beloof mij één ding,” vroeg hij toen ik ingestemd had: “samen uit - samen thuis, ook als Marleen ginder is!”.  Ik beloofde het onmiddellijk.
Marleen was er.  Zij betaalde ons zelfs een pintje.  Toen ze bij ons stond, wilde ik onmiddellijk over vorige week zaterdag beginnen, maar de vragen die op mijn tong brandden waren te persoonlijk om te stellen waar Danny bij stond en ik kon Danny nu toch moeilijk alleen laten staan om met Marleen te gaan dansen?! 
Ik keek haar aan, zocht in haar ogen een antwoord op mijn niet gesteld vraag, maar vond er niets. Marleen was niet geïnteresseerd in mijn zoekende blik, ontweek mij.  En weer kwam de pijn boven.  Maar dit kon niet meer, dit mocht niet meer en met bloedend hart profiteerde ik ervan dat Marleen voor een dans gevraagd werd om Danny te vragen ergens anders heen te gaan zodra de dans voorbij was ...
Maandag was een luie dag.  Dinsdag had ik mijn ontbijt om zes uur al binnen.  Even voor achten was er zowaar telefoon voor mij uit Oostende: “of ik zondag daar kon zijn?”  Natuurlijk kon dat.  Mijn leven kwam in een andere dynamiek terecht, voelde ik en ik moest lachen om de gedachte.  Moeder begreep er duidelijk niks van.
Ruim drie kwartier voor de proclamatie stond ik al in Aalst.  Mijn nul op scheikunde stoorde mij nog altijd bovenmate.  Nochtans:  Jean-Pierre zou mij niet buizen, daar was ik vrij gerust in.  Erger was dat ik in feite openlijk toegegeven had dat gans mijn schriftelijk examen op de kennis van Marleen gebaseerd was. De man wist gewoon dat dat velletje papier niets voorstelde en daar schaamde ik mij plots voor.
Toen wij binnen mochten, kwamen Marleen en ik “toevallig” naast elkaar terecht.  Zij hoopte vurig op de tweede plaats.  De zenuwachtigheid maakte haar drukker dan gewoonlijk, grappiger ook.  “Ik hoopte dat ik geen herkansing voor chemie heb” zuchtte ik tussendoor.  “Kan niet,” zei Marleen, “want ons schriftelijk was volledig correct.”
‘t Bleek dan nog allemaal juist ook.  Marleen wàs tweede.  Ik volgde op de zesde plaats.  Toen ik met mijn rapport in de handen terug naar mijn plaats kwam, drukte Marleen mij spontaan een kus op de neus en feliciteerde mij met mijn uitslag.  De kus in de afgeladen volle zaal verbaasde mij meer dan een beetje. 
Maar niet zo gauw zat ik neer, of ik voelde ook haar hand op mijn been. Het bezorgde mij een mild gevoel, zodat ik haar zacht glimlachend aankeek met ergens iets als “ik begrijp je”, hoewel ik ondertussen toch al opgegeven had te proberen ook maar iets van haar attenties te begrijpen.  Zij glimlachte even kameraadschappelijk terug en kneep eens flink in mijn been.  Ik legde mijn hand op de hare en zo bleven wij zitten tot iedereen zijn uitslag in ontvangst genomen had en wij, overladen met de beste raadgevingen, de zaal uitvluchtten.
Buiten school leken Marleens grote vreugde en kameraadschappelijkheid alweer enigszins getemperd.  Zij zocht gezelschap bij de meisjes van de klas en ik, noodgedwongen eigenlijk, bij Udo.  Even later was ik echter opnieuw verwonderd toen Marleen zich bij ons kwam zetten.
•        Wel, wat drink je voor mij?  Ik had je een pot beloofd wanneer ik als tweede zou eindigen, hé, weet je nog?
•        Jazeker.  Nog ne keer proficiat, hé meisje! En volgend jaar naar de eerste plaats hé!
•        Reken maar.  Wel, wat mag het zijn?

Marleen had een nieuwe vriend vertelde ze, wat mij op de een of andere manier voor de derde keer die dag verwonderd naar haar deed kijken.  “Ach”, dacht ik verstoord, “wie zoekt er nog iets achter een onschuldig kusje of een handdruk?  alleen gij, zot, zoekt nog altijd naar blijken van liefde.”  Ik nam me voor mij niet bloot te geven, ‘t was welletjes geweest met onze wederzijdse reacties telkens de andere iemand een kusje gaf.
“Dan belooft het een prettige vakantie te worden voor U!” antwoordde ik, vriendelijk lachend, op haar mededeling.
•        Waarom?
•        ‘t Zal toch wel leuk zijn zeker: zon, zomer, vakantie en iemand waar je van houdt?!
•        Ach dat.  Ja, dat zal wel.  Dank U.

Maakte ik het nu mezelf wijs of zat zij mij aan te kijken alsof ik had moeten boos of verdrietig zijn? 
“Je kunt van de vakantie misschien eens langskomen” stelde ze plots voor, terwijl onze blikken er blijkbaar niet in slaagden elkaar los te laten.
•        Ik zal je een kaartje sturen.
•        Schrijven?  Waarom?
•        Wel, ik vertrek maandag weer naar ‘t hotel tot begin september.   Wat ga jij doen onder de vakantie?
•        Ik, och, niets zeker.  Ik heb mij thuis een bromfiets gevraagd.   Ik denk dat ik me wel zal vermaken.

Udo was per trein en moest weg.  Wij bleven wat onwennig bij elkaar zitten.
•        Eddy ... geef mij ‘t adres eens van dat hotel.

Ik schreef het adres op een bierviltje en gaf het haar.
“When a man loves a woman”, klonk het op de achtergrond.  Maar wij waren duidelijk uitgepraat.  Alle wegen naar elkaar leken opgebroken, definitief afgesneden. 
Marleen begon rond te kijken, een uitweg te zoeken.
“Willy ging op mij wachten in de Monopole,” zei ze afwezig, maar maakte geen aanstalten om recht te staan.   
Ik dronk het laatste druppeltje bier uit mijn glas.  “Dat was dan op jouw gezondheid” zei ik, om iets te zeggen.
“Ja”, antwoordde ze afwezig, naar de deur kijkend.
•        Nu, dan stap ik maar eens op

Ik als eerste opstappen?  Zelfs Marleen moet het ongebruikelijke aangevoeld hebben: vorige week met Danny weggelopen en nu weer.
•        Wacht, ik ga mee

En samen stapten wij het zonlicht in.  Buiten sloeg zij links af, naar de Monopole, ik rechts naar de fietsenstalling waar ik mijn bromfiets achtergelaten had.  Geen hand.  Geen kus.  Bijna geen blik.
•        Adios!
•        Tot ziens!

Die Nacht dacht ik in bed aan de twee maand die ons scheidden.  Ik voelde mij verlaten, maar toch ook blij: opnieuw had ik aangevoeld hoe moeilijk ik het had, hoe onmogelijk het was om gewoon, kameraadschappelijk tegenover haar te staan, zelfs al wist ik dat alles voorbij was, definitief en onherroepelijk voorbij.   Langzaam kwamen andere gedachten mijn hoofd binnengewaaid: Morgen “het grote afscheid van het schooljaar” met Udo, George, Rudy en nog een paar gasten van de klas en daarna op naar het hotel.   Zou Kate inderdaad terugkeren naar Oostende, zoals ze vorig jaar beloofd had?”
DEEL II

 
Hoofdstuk 10.
“Hast du Verstand und ein Herz, so zeige nur eines von beiden;
Beides verdammen sie dir, zeigest du beides zugleich”
(Hölderlin)

Er waren maar weinig reizigers doorgereden tot in Oostende.  “In vele scholen stonden voor de volgende dagen nog een paar examens op de agenda” bedacht Eddy terwijl hij, geladen als een muilezel, moeizaam de trein afstapte.  De gedachte alleen al deed de zon harder stralen.  Gisteren had hij voor twee maanden afscheid genomen van zijn klasmakkers.  Met een paar vrienden hadden zij de bloemetjes eens goed buiten gezet, maar toen zijn moeder hem op deze heuglijke morgen had gewekt was er geen sprake geweest van een kater.  Hij had zich zelfs merkwaardig fris gevoeld na die veel te korte nacht.  Tevreden ook met de fijne vakantiejob die hem wachtte in Hotel Brabant in Oostende.  Overdag werd verwacht dat hij hielp opdienen, afruimen en afwassen; maar vooral de avonden maakten de baan interessant: dan werd hij barman.  Koning in de kleine bar van het hotel waar eerst de oudere vakantiegangers naar de nieuwsberichten kwamen kijken, maar later op de avond regelmatig door de jongere gasten nagekaart werd over hun vakantiedag. 
Hij knipoogde opgewekt naar de vriendelijke jongeman die hem vanuit het plexiglas aan de autobushalte tegenlachte; wat trots eigenlijk dat hij met zijn zeventien jaar opnieuw elke avond heel alleen verantwoordelijk zou zijn voor “zijn” bar.   Bertje, de eigenaar van het hotel, had zich vorig jaar laten misleiden door zijn zelfbewuste voorkomen en door de rijzige gestalte, die het fijn-jongensachtige al ontgroeid was, en had slechts ontdekt dat Eddy in feite nog te jong was voor de betrekking nadat hij hem deze al toegezegd had.  “Ach, de inspecteurs werken toch niet ‘s avonds”, had hij zichzelf gesust en daardoor had Eddy vorig jaar dé vakantie van zijn leven beleefd.  Hij had dan ook geen ogenblik geaarzeld toen Bertje hem de job ook voor dit jaar aangeboden had.  Alleen had hij zich wel een beetje beter georganiseerd: in één valies sleepte hij bij voorbeeld zijn eigen platenspeler en al zijn favoriete speelplaten mee en bij zijn klederen zat deze keer ook een aangepaste outfit voor het rockfestival.
De bus liet hem achter aan Petit Paris, vanwaar het nog een kilometertje stappen was tot aan het hotel. Hoewel: kilometertje?  Die drommelse valiezen waren veel moeilijker te versleuren dan hij gedacht had.  Het zweet liep al vlug in straaltjes tussen zijn halflange haren naar beneden. 
“Waarom mij zo haasten?” overwoog hij.  Zijn hemd kleefde al aan zijn lichaam.  Hij zette de loodzware valiezen dus neer en zocht de schaduw op.  Een sigaretje zou hem deugd doen!  Terwijl hij zijn eerste rook inademde, depte hij met een zakdoek zijn voorhoofd af.  Ginds was het hotel al: een statige 19e eeuwse gevel die mooi oogde tussen de fantasieloze nieuwbouw er rond.  Het gaf hem een fijn gevoel.  Weg van huis, weg van ‘t school en de vrienden was dit desondanks echt thuiskomen.  De leuke herinneringen aan het vorige jaar leefden nu wel heel sterk voelbaar in hem.  “En dit jaar? Hoe zou de vakantie dit jaar verlopen?”  Hij lachte zacht in zichzelf bij de gedachte dat hij aan zijn vakantiewerk dacht in de term “vakantie” en niet “werk”.  Hoe kon het dan verkeerd lopen?
Net toen hij zijn sigarettenpeukje in de goot gemikt had, zag hij hoe enkele meisjes, die hem per fiets voorbijgereden waren, gestopt waren en duidelijk onder elkaar over hem aan het praten waren.  Even aarzelde hij.  Maar toen liet hij zijn valiezen op de stoep staan en zette een stap in de richting van het groepje.
“Mooie broek heb jij aan, zeg!” riep al direct een van de meisjes bij wijze van begroeting: “da’s de tofste broek die ik ooit zag!” 
De grijze broek, waarin bruingrijs getinte vlekken als wolken in elkaar overliepen, had ook hem meteen aangesproken toen hij ze in de winkel zag hangen.  Normaal liep hij de laatste tijd bijna altijd rond in een combinatie van jeans met een donkerblauwe of zwarte jas, maar voor deze eerste werkdag had hij zijn nieuwe aanwinst aangetrokken om een goede indruk te maken op Bertje.
“Wel, Bertje zou daar misschien een ander oordeel over hebben, maar succes had hij dus alleszins wel met zijn keuze,” bedacht hij blij gevleid. Dit was wel de allereerste keer in zijn leven dat een groep meisjes stopte om hem te complementeren met zijn kleding.  Als goed voorteken voor de vakantie kon dit wel tellen!
“Op vakantie?” vroeg het meisje vooraleer hij iets had kunnen zeggen.  Het was duidelijk dat zij de leidende figuur was binnen het groepje vriendinnen.  De anderen kwamen nauwelijks verder dan een verlegen gegiechel.
“Jij bent blijkbaar ook geen katje om zonder handschoenen aan te pakken,” lachte Eddy, “neen, ik kom werken.  Vakantiejob in hotel Brabant”
“Oh, wij leveren daar brood”
“Dan zien we elkaar dus al gauw terug?  Hoe heet jij?”
“Maryssa.  En jij?”
“Eddy, om U te dienen”
En hij maakte een sierlijke buiging in haar richting.  Toen zij onmiddellijk daarna zijn uitgestoken hand drukte, gaf hij haar ook een handkusje.  Maryssa was duidelijk gecharmeerd.
“Om mij te dienen, wat fijn! Wel, brood bezorgen doe ik niet zelf, maar misschien zien we elkaar inderdaad nog.  Als het niet regent, kan je mij elke namiddag op het strand vinden!”
Eddy bewonderde haar brutaliteit.  Hij schatte haar op 16 à 17, wat jonger dan hij zelf was.  Haar grote, bruine ogen keken hem onbevangen aan.  Doordat ze zo dicht bij elkaar stonden,  moest ze wat opkijken naar hem.  Haar lange kastanjebruine haren zagen er zo nog langer uit dan ze in werkelijkheid al waren. 
“Ik zal je zeer graag komen zoeken.” aanvaardde hij de uitnodiging met extra-zachte stem.
“Wacht niet te lang!” lachte ze even zacht terug en, gevolgd door de vriendinnen, sprong zij op haar fiets en reed weg. De zee tegemoet.
Eddy keek het groepje glimlachend na.  Je kwam niet iedere maand iemand als Maryssa tegen, zoveel was zeker.  Die moest inderdaad niet bang zijn dat hij lang zou wachten om haar te gaan opzoeken! 
Wow! Dat beloofde!  De valiezen leken lichter na deze rustpauze, de wereld mooier en de vakantie meerbelovend dan ooit. De laatste paar honderd meter tot het hotel wandelde hij met zijn hoofd in de wolken. 
Even later drukte hij tevreden de beide hem door Bertje toegestoken handen en onderging hij diens stortvloed van welkomstwoorden.  Het gevoel van herkenning en “thuis komen” was er plots weer.  Veel sterker nog dan zo-even.  “Dit is allemaal zo goed!” dacht hij gelukkig toen hij in zijn oude kamertje stond rond te kijken, nadat Bertje hem daar had achtergelaten, zodat hij zich wat kon verfrissen en zijn spullen uitpakken alvorens kennis te maken met de rest van het personeel.  “Mijn kamertje!” dacht hij blij.  Zelfs het verliefde stel op de poster die hij het vorige jaar had opgehangen, was er nog altijd en blikte hem vertrouwd en bemoedigend tegemoet.
“Hier zijn wij en wij gaan er eens flink van genieten, als je dat maar weet” grinnikte hij na een vlugge douche naar de spiegel.  Hij legde een plaatje op, trok een ander hemd aan en ging vervolgens neuriënd naar beneden voor de kennismakingsronde.
De eerste week was het nog rustig geweest in het hotel.  Maar toen begonnen de gasten binnen te stromen en - haast van de ene dag op de andere - veranderde die rust in de zenuwachtige drukte van het hoogseizoen.  De tijd gleed voorbij als een zucht: 7h00 uit de veren om, na een snel ontbijt, te helpen bij de bediening in het restaurant.  Onmiddellijk na het afruimen en de afwas de zaal opnieuw zetten voor het middageten.  Na een korte pauze daagden de eerste eters al op en pas tegen half drie, wanneer de frigo’s en wijnrekken opnieuw aangevuld waren, was er tijd om even tot rust te komen.  Als hij niet van wacht was, betekende dit voor Eddy dat hij kon doen of laten wat hij wilde tot half zes.  Daarna moest hij op post zijn voor het avondmaal en na het avondmaal was hij heer en meester in de bar.  In principe tot 12h00, maar bijna steeds veel en veel later.
Bertje was zeer tevreden met de gang van zaken: in de vroege avond kwamen de gasten samen in de bar, vanwaar dan een gedeelte op uitstap trok, terwijl anderen bleven naar het nieuws kijken en de avond keuvelend doorbrachten.  Deze waren meestal al naar bed tegen dat de eerste fuifnummers alweer binnendruppelden om nog gauw een nachtmutsje te gebruiken.
Het hotel was, dank zij de samenwerking met een paar reisbureaus in binnen- en buitenland, een smeltkroes van nationaliteiten.  Er waren vooral veel Engelsen.  Meestal verbleven er ook een paar Amerikanen.  Daarnaast waren er altijd wel Fransen en regelmatig Duitsers en Nederlanders.  De Belgen, vooral uit het Brusselse en Luikse, vormden doorgaans de kleine helft van de cliënten en sporadisch verbleven er Scandinaviër of toeristen uit Zuid Europa.  De jongere gasten waren bijna zonder uitzondering nieuwsgierig naar de denkbeelden en levensomstandigheden van de andere nationaliteiten.  Vooral wanneer ze al een glaasje op hadden, legden ze gemakkelijk contact en konden tot stukken in de nacht blijven zitten praten.
Geen wonder dat Eddy af en toe de vrije tijd ‘s namiddags gebruikte om gewoon wat te zonnen op het dakterras en een enkele keer zelfs om tussen de lakens te kruipen en gauw wat nachtrust in te halen.
De eerste week was hij een paar keer naar het strand geweest of op de dijk gaan wandelen, maar het geluk zat hem niet mee: Maryssa had hij bij die gelegenheden niet meer gezien. 
Zo tegen het einde van de tweede week begon hij opnieuw naar het strand te trachten.  Per slot van rekening kon hij daar toch ook een dutje doen? 
De eerste namiddag op het strand had hij zich maar wat liggen vervelen. Van Maryssa en haar bende was alweer geen spoor te bekennen.  Dus settelde hij maar voor een dutje op het strand, maar op het overvolle strand was er van slapen natuurlijk helemaal geen sprake geweest.  Bovendien voelde hij zich op zijn eentje niet helemaal in zijn sas.  Hij miste gewoon een vriend, iemand om mee samen te zijn, om de zon en de zee en het strand mee te delen.  De volgende dag begon de eenzaamheid op het strand hem pas écht de keel uit te hangen.  Wat gedaan? 
Rondkijkend zag hij een blond meisje helemaal alleen de trappen naar het strand afdalen.  Zij spreidde een strandmatje open en stapte uit haar overgooier.  “Die mag er best zijn” realiseerde hij zich terwijl zij haar overgooier oprolde en opborg in haar tas.  Zij droeg een zwarte bikini en viel op door haar prachtig getaande huid.  “Een valse blonde?” vroeg hij zich nieuwsgierig af, terwijl hij verrolde op zijn buik om haar beter te kunnen bespieden.  Het meisje had zich op de knieën gezet, nam haar lange haren achteraan haar hoofd samen en bond ze bijeen, waarna ze zich inwreef met zonnecrème en zich vervolgens op haar strandmat uitstrekte in de zon.  De ganse verdere tijd dat hij haar observeerde, bewoog ze nauwelijks.
In een plotse opwelling nam hij zijn klederen samen en stapte resoluut op haar toe.  “Excuseert U mij,” stak hij heel voorzichtig en beleefd van wal, “ik werk ik hier tijdens de vakantie en zou heel graag eens zwemmen, maar ik ken niemand om mijn klederen aan toe te vertrouwen.”  “Stoort het wanneer ik ze hier bij U leg?”
Terwijl ze met één hand haar ogen tegen de zon beschermde, had ze zich, steunend op haar elleboog, half opgericht.  Een beetje versuft, alsof ze onverwacht uit een dutje gewekt werd, keek zij hem aan en schudde langzaam het hoofd.  Met een beleefd “Dank U wel” liet Eddy zijn klederen achter en liep hij de zee in.
Het was de eerste keer deze vakantie dat hij in zee zwom. De zomer had het water nog onvoldoende opgewarmd, maar eens hij de pootjesbaders voorbij was en rustig aan het zwemmen was, genoot hij van het gevoel van vrijheid dat hem overviel.  “Dit is pas leven!” dacht hij opkijkend naar de blauwe lucht.  Het gevoel van eenzaamheid van even tevoren was alweer lang vergeten.  Plots bliezen patrouillerende redders onverwacht dichtbij op hun hoorn en één van hen wees met gebiedende arm richting strand.  Hoewel hij zich met tussenpozen op een van de boeien georiënteerd had die de zwemzone afbakenden, schrok hij toch van de afstand die hem al van het strand scheidde.  “Eb” realiseerde hij zich: dat zou vechten worden om terug te geraken! Hij wuifde weer naar de redder en begon met langzame, krachtige slagen terug te zwemmen naar het strand. 
Vreemd: nu leek niet langer het water koud, maar bibberde hij van kou zodra hij uit het ondiepe water rechtstond.  De zwempartij had hem uitgeput, besefte hij.  Zijn benen beefden zowaar niet alleen van kou!  Lag het meisje er nog?  Even panikeerde hij toen hij haar niet vond, maar dan besefte dat hij een eind afgedreven was van de plaats waar hij in het water gedoken was.  Houterig en met knikkende knieën wandelde hij terug.  Inderdaad: daar lag ze.  Ze lag op haar buik een boek te lezen en lachte vriendelijk naar hem toen hij plots opdook, zich droogde en nog bibberend naast haar liet neervallen. 
“Kou?” vroeg ze. 
Hij glimlachte terug op de retorische vraag.  “Ik heet Eddy”.
“Linda” antwoordde ze, overeind krabbelend. 
“Wat ben je aan het lezen, als ik zo onbescheiden mag zijn?” vroeg hij geïnteresseerd. 
“Hemingway, the old man and the sea”, ze zei het alsof ze er zich voor hoorde te schamen.
Eddy klonk het echter als muziek in de oren.  Er waren dus nog jonge mensen die een voorkeur hadden voor Engelse literatuur!  Onmiddellijk geraakten zij in een geanimeerd gesprek over hun favoriete schrijvers en boeken.  Daarna bleven ze beiden naast elkaar uitgestrekt genieten van de zonnestralen.  Eddy sloot zijn ogen even, maar bedacht dan plots hoe weinig tijd hem nog restte.  Toen hij zijn ogen terug opende, keek hij recht in die van Linda, die hem van over haar ellebogen lag aan te kijken.  Hij bleef kijken, zij bleef kijken. 
“Het was gewoon onwezenlijk,” overwoog Eddy loom: “twee vreemden nog een paar minuten geleden en hier liggen we te verdrinken in elkaars ogen.”  Zonder één enkel inleidend woord of gebaar leunde hij plots impulsief naar haar over en kuste haar.  Voorzichtig, afwachtend eerst, maar ontstuimiger toen hij voelde dat zijn kus beantwoord werd.  Hij wist niks van haar, besefte hij terwijl zij elkaar aan het kussen waren.  Ze kon verloofd, gehuwd, god-weet-wat zijn!  Maar op de een of andere manier maakte dat de zaak alleen maar beter. 
“Ben je hier met vakantie?” vroeg hij eindelijk, terwijl ze elkaar als het ware verwonderd lagen aan te kijken na die lange, heerlijke kus.  “Neen, ik woon hier, aan de manège.”
Terwijl zij hem aan het uitleggen was waar die manège zich precies bevond, drong het plots tot hem door dat het strand er al heel wat meer verlaten bijlag dan eerder op de middag.
“Zes uur voorbij!”  Realiseerde hij zich met een schok: “Ik moest al meer dan een half uur weer aan de slag zijn!”
Linda kon zich niet inhouden van lachen toen ze zijn geschrokken gezicht opmerkte.
“Kom, ik loop even mee tot daar, ‘t is toch tijd om te gaan eten.”
Arm in arm liepen ze tot aan het hotel, waar ze met een vurige kus afscheid namen, maar niet nadat ze afgesproken hadden dat Linda hem daar de volgende dag om twee uur dertig zou komen afhalen om samen naar het strand te gaan.
Eddy was enigszins bezorgd over de reactie van Bertje op zijn late terugkeer.  Tot zijn verwondering vatte Bertje de zaak licht op:
“eigenlijk is er voor het avondmaal toch niet zoveel werk.  Als het niet speciaal druk is mag je voortaan gerust alle dagen wat langer vrij nemen.  Zorg wel dat de bar zo tegen zeven uur altijd open is. O.K.?”
En of dat O.K. was!  Dat was nu nog eens een baas, zie! Zomaar elke dag een anderhalf uur langer vrij!  Hij had Bertje wel kunnen omhelzen!
Terwijl hij onder de douche het zout en zand liet uit zijn haren spoelen, bedacht hij gelukzalig hoe dicht het werkelijke leven soms de mooiste dromen kon benaderen.  Deze gedachte deed hem terugdenken aan het voorbije schooljaar. 
Als in een aan sneltempo geprojecteerde film, schoten de belevenissen van het schooljaar door zijn hoofd: de vijf mooie maanden met  Marleen, gevolgd door evenveel maanden van nodeloze pijn, waarin ze er niet in geslaagd waren om afstand van elkaar te nemen.  Vijf maanden lang wisten ze zich elke dag opnieuw tot elkaar aangetrokken, hadden ze elkaar niet kunnen missen, maar was de relatie desondanks niet meer goed gekomen.  Omdat hij hun gevoelens ernstig nam en dat ook in woorden en afspraken wilde weerspiegeld zien. En omdat zij geen vaste afspraken wilde voor ze haar diploma zou behaald hebben.   Het was allemaal zo recent gebeurd.  En toch: onder de douche van het hotel, leek het hem dat er eigenlijk helemaal geen probleem had moeten zijn.  Alles was terug te brengen tot een communicatiestoornis, tot hun onvermogen om tot een compromis te komen!
Die gedachte maakte het er hem eigenlijk niet gemakkelijker op: de gebeurtenissen lagen nog zo vers in zijn geheugen dat het aanvaarden van zijn eigen verantwoordelijkheid in de mislukking van zijn relatie met Marleen een bijna fysische pijn veroorzaakte.  “Icaros”, dacht hij, “dat is de mens: Icaros.  Steeds op zoek naar de zon, maar wanneer hij haar te dicht benadert, smelt de was van zijn vleugels en valt hij weer neer!” 
Terugdenkend aan Marleen wist hij plots ook heel duidelijk dat hij zich als gevolg van deze ervaring nu onmogelijk opnieuw even intens aan iemand zou kunnen geven, dat hij nu veel meer zichzelf en zijn eigen verlangens centraal zette. 
“En dat is dan volwassen worden”, grijnsde hij misprijzend naar zijn spiegelbeeld: “als je pijn wil vermijden en pijn blijkt de prijs te zijn die je moet betalen voor het najagen van je dromen, dan pas je maar je dromen aan.  Gevolg: minder dromen, minder pijn.” 
Maar was het wel zo?  Lieten dromen zich zomaar binden?  Was een droom iets anders dan het resultaat dat wij idealiter als bereikbaar ervoeren?  Vertrokken we niet altijd weer vanuit een steeds wijzigende startpositie op zoek om die dromen toch waar te maken?  Wat was een leven zonder dromen?  En hoe lang duurt het om uit een opgegeven droom toch weer inspiratie te halen als er onverwacht iets gebeurt waardoor je plots toch weer het doel voor bereikbaar gaat houden?
Het nadenken verwarde hem.  “Nog altijd Marleen haar schuld”, vloekte hij binnensmonds.  Maar hij was niet zinnens toe te geven aan de neerslachtigheid die hem zo plots en onverwacht overvallen had.  Hier en nu toch niet!  Marleen was 100 km weg en als realistisch doel nog verder.  Dus dacht hij heel bewust terug aan de zon en het zand en de kussen van Linda en aan de vluchtige ontmoeting met Maryssa, speelde een opgewekt plaatje en was hij heel zijn verwarring alweer vergeten toen hij even later met de lift naar beneden suisde.
Klokslag half drie de volgende dag meldde Linda zich in het hotel aan.  Wat bedremmeld stond ze in de hall rond te kijken, alsof ze zich afvroeg of die gast van gisteren haar geen blaasjes wijsgemaakt had.  Toen Eddy haar opmerkte en binnen riep, voelde zij zich duidelijk niet op haar gemak. 
Bertje had hem gevraagd de middagwacht voor zijn rekening te nemen omdat het personeelslid van dienst naar de dokter moest.  Geen strand dus, die dag.  In het kleine receptiekamertje stond bovendien slechts één stoel.  Gelukkig werd er die namiddag slechts één gezin verwacht, zodat er tijd in overvloed was om, met Linda op zijn schoot voor hem op de stoel geïnstalleerd, nader met haar kennis te maken. 
Van een echt gesprek kwam echter niet veel in huis.  Het viel Eddy al vlug op dat Linda elke vraag met betrekking tot haar leven beantwoordde met een kus of knuffelpartij.  Omgekeerd was ze zelf wel zeer benieuwd naar zijn voorgeschiedenis.  Toen hij haar rechtstreeks vroeg of zij iets voor hem verborg, antwoordde ze lachend: “heb ik nog iets dat ik voor jou kan verbergen?”  De rest van de namiddag was het hoofdzakelijk bij kussen en knuffelen gebleven en toen ze hem tegen zessen verliet om te gaan eten, namen ze innig en teder afscheid.
Linda was nog maar net weg toen de verwachte gasten incheckten.  Zij hadden hun correspondentie gemist in Dover en waren over Boulogne moeten komen.  Onder het mompelen van allerlei verwensingen aan het hoofd van de Franse havendiensten die misbruik zouden gemaakt hebben van de wijziging om hen, volgens hen natuurlijk totaal onterecht, een supplement aan te rekenen, wrongen zij zich na de ontvangstformaliteiten, met hun pakken en zakken allen samen in de veel te enge lift. Eddy had goed smeken om de “luggage” achterna te mogen brengen, het wantrouwen tegen de continentalen zat er duidelijk goed in: zelfs van de meest tijdelijke scheiding van personen en zaken kon geen sprake zijn.  De gasten dus maar met de lift tot op het tweede en Eddy hen per trap achterna ...
Hoewel hij hen volledig bijtrad in hun verwensingen aan het hoofd van de voltallige Franse bevolking, mocht het niet baten: hij kreeg de gebruikelijke Engelse fooi voor zijn moeite, noppes dus, en kon beschikken.
Toch was er een lichtpuntje: de nieuwe gasten, een gezin uit Abergavenny, hadden een beeld van een dochter.  “Misschien wat jong” bedacht Eddy.  Maar donkerbruin haar op lichtblauwe ogen was iets dat hij nog nooit eerder gezien had en de aanblik had niet nagelaten de nodige indruk op hem te maken.
Terwijl hij de identiteitsgegevens van Judy zat over te schrijven op de politiefiches, bestudeerde hij haar pasfoto grondig.  De ontmoeting met Linda werkte blijkbaar inspirerend, bedacht hij,  want zo eenzaam hij zich twee dagen geleden nog gevoeld had, zo overtuigd was hij er nu van dat hij geen dag hoefde alleen te zijn als hij dat niet zelf wilde.  Onwillekeurig moest hij glimlachen toen een Frans versje door zijn hoofd schoot: “j’aime qui m’aime, est-ce ma faute a moi que ce n’est pas la même que j’aime chaque fois?”
De volgende middag lachte hij echter al heel wat minder: Om half drie was er aan de deur van het hotel geen Linda te bekennen.  Na een kwartiertje hoopvol rondtrappelen, begon hij onraad te ruiken.  “Een half uur” stelde hij: “als ze binnen het half uur niet opduikt of belt, hou ik het voor bekeken.”
Maar een uur later stond hij nog te schilderen in de hall en voelde hij zich zo mogelijk nog  slechter dan nadat hij de zelf gestelde termijn besluitloos had laten verstrijken.  De lucht was inmiddels overtrokken, wat ook al niet van aard was om hem op te vrolijken. Dat Linda gewoon opgehouden was geloofde hij tegen dan al helemaal niet meer. 
“Doe dan iets” zei hij halfluid tegen zichzelf.  Zoveel was immers duidelijk: hier blijven staan was zinloos!  De situatie riep pijnlijke herinneringen op aan de uren die hij op Marleen had staan wachten in Wieze.  Ook zij was die dag niet meer komen opdagen.  Geen mens verwachtte van een ander gewoon dat hij zo lang op hen zou blijven wachten! 
Hij was er heilig van overtuigd dat er twee soorten mensen bestaan: zij die “gedaan werden” of “geleefd werden” en zij die “zelf doen, zelf leven”.   De voorbije maanden had hij zichzelf veel te veel laten leven, bedacht hij.  Honderd keer had hij zich voorgenomen: “dit nooit meer!”  Bovendien: Met Marleen had hij altijd wel een excuus gehad om te blijven hopen en uitstellen.  Linda kende hij nog maar juist en het was hem al meteen duidelijk geworden dat zij niet helemaal eerlijk tegenover hem was.  “Neen!” zwoer hij stil: “ik aanvaard geen martelaarsrol!  Ik heb nog veel te veel in te halen om het verbroken evenwicht te herstellen!”
Maar wat te doen?  Twijfelend keek hij omhoog naar de grijze lucht. 
“Alles is beter dan niets doen.  Iets doen is per definitie positief.  Het verschil met niets doen is mathematisch gezien gewoon oneindig!”  hield hij zichzelf voor, maar echt animo bezorgde het hem niet. Doelloos begon hij richting strand te slenteren. 
Als Linda al een vast plaatsje had, was ze er niet, want op de plek waar hij haar ontmoet had, was ze niet te bespeuren. Hij had dat eerlijk gezegd ook niet echt verwacht.
“Maryssa?” de naam van de enige andere persoon die hij in de stad kende, dook spontaan op.  Maar toen hij ter hoogte van het Kursaal gekomen was, had hij de moed opgegeven haar te ontdekken of zelfs nog maar te herkennen tussen de wriemelende massa badgasten.  Hij slenterde verder, de winkelstraatjes in, kocht zich een paar tweedehands-speelplaatjes en -boeken en keerde langzaam terug langs dezelfde weg die hij gekomen was. 
Tot overmaat van ramp begon het zachtjes te regenen.  Zijn humeur was al behoorlijk aangetast, maar als er iets was dat het nog erger kon maken, was het wel regen!  Toen het inderdaad harder begon te regenen, stapte hij een terrasje binnen met uitzicht op de dijk, bestelde zich een trappistje en keek even lusteloos naar het schouwspel van al die mensen die vlug alles bij elkaar zoeken en het strand ontvluchten.  De cafeetjes en patisserie liepen vol.  Een geluk dat hij zo’n knus plaatsje had weten te bemachtigen! 
Half verstrooid begon hij een van de boekjes te lezen die hij net gekocht had.  “Als je een wolk uit je leven wil verwijderen, maak er dan geen enorm karwei van: ontspan je en verwijder haar uit je denken.”  Richard Bach was duidelijk in de leer geweest bij de Indische filosofen, wat niet wegnam dat zijn verhaaltje van “De Valse Messias” Eddy deed terugdenken aan een van zijn lievelingsauteurs, Herman Hesse.  Had hij geen lief, hij had dan toch een goed boek uitgekozen!  Zo goed zelfs dat bij ieder blad dat hij omdraaide zijn humeur verbeterde.
In feite was het waar: hoe kon hij toelaten dat zijn stemming zo sterk wisselde van een ogenblik naar een ander?  “Er bestaat niet zoiets als een probleem zonder een geschenk voor U in de hand.  De problemen in uw leven zijn er omdat U hen zelf zoekt omdat ge hun geschenken nodig hebt.”  Met groeiend enthousiasme las hij verder: “U heeft nooit een wens ontvangen zonder tevens de macht te hebben haar waar te maken.  Maar misschien moet U daar wel voor werken!” 
Het boekje sterkte hem in de voornemens waarmee hij aan zijn werk aan zee begonnen was.  Hij had maar één verplichting, las hij: trouw te zijn aan zichzelf.  De verhaallijn van het boekje was eerder flauw en de inhoud kon misschien best als een opeenstapeling van oneliners gedefinieerd worden.  Maar wat voor oneliners: origineel, inspirerend en prachtig verwoord.  Bovendien kwam het hem voor dat ze hem bijna allemaal op het lijf geschreven waren.   “Vriendschap voel je aan.  Als je je maar voldoende tussen de mensen beweegt voel je ten gepaste tijde de klik wel en stel je steeds weer verbaasd vast dat het lijkt of je sommige mensen in een paar minuten beter leert kennen dan de meeste anderen in je ganse leven.” las hij, en: “Alle mensen en dingen in ons leven zijn er omdat wij ze aangetrokken hebben en willen behouden, elk ogenblik opnieuw kunnen wij afstand doen van wat ons niet bevalt.”  Jeezzusss .... het boekje leek wel een samenvatting van alles dat hem nu al maanden had bezig gehouden en in de conclusies van Richard Bach herkende hij ook zijn eigen voornemens.
Hij sloot zijn ogen en dacht terug aan de kennismaking met Linda.  Eigenlijk was de ganse ontmoeting te onwaarschijnlijk om waar te kunnen zijn!  In feite had hij haar bewonderd van het ogenblik dat hij haar de trappen had zien afdalen en had het ongelooflijk geklikt tussen hen.  Hij wist nog altijd niet hoe oud ze was en of ze nu al dan niet al gehuwd was.  Bleef ze misschien daarom weg?  Eigenlijk maakte het weinig uit: hij had een initiatief genomen en was daarvoor beloond door een unieke ervaring!  Waarom zou hij zich dan verdrietig of schuldig voelen?
Tegen de tijd dat hij terugkeerde naar het hotel, voelde hij zich opgelucht en rustig.  Hij was net op tijd terug in het hotel om the helpen met het opdienen van het avondmaal en hoewel dat niet meer van hem verwacht werd, kleedde hij zich gauw om en sprong bij, tot blijdschap van de opdiensters.
De zon was in de late namiddag terug doorgebroken, zodat de bar in de vroege avond weinig volk kon lokken.  Terwijl een paar oudere mensen naar de nieuwsberichten zaten te kijken, las hij verder in zijn boekje.
Tussen tien en elf was er zelfs helemaal niemand in de bar.  Bertje kwam hem vragen of hij graag eens de stad in ging.  Hij zou ondertussen zelf de bar openhouden.  Tot Bertjes verwondering bedankte hij: zijn boek was immers nog niet uit!
De volgende dagen verliepen rustig.  Eddys grootste plezier bestond erin enige speciale aandacht aan Judy te besteden.  Tot zijn vreugde bemerkte hij al vlug dat zij positief reageerde op zijn speciale attenties.  Op rustige ogenblikken tijdens de maaltijden, stond hij haar soms van achter in het restaurant te observeren terwijl zij at.  De eerste week van haar verblijf in Oostende liep inmiddels ten einde en zij hadden nog geen woord met elkaar gewisseld. Hij had haar tot dan toe dan ook nog nooit alleen gezien: steeds was ze vergezeld van minstens één van haar ouders.  Het gezinnetje kwam ook enkel naar beneden om te eten en verliet steevast na de maaltijd onmiddellijk het restaurant en even later ook het hotel.  Een paar keer waren ze zelfs op excursie geweest en hadden ze zelfs niet in het hotel geluncht of gedineerd.
Dat veranderde op een namiddag, toen Eddy opnieuw onverwacht moest invallen op de receptie.  Judys ouders verlieten het hotel.  Alleen.  Even later kwam ook Judy zelf beneden.  Zij passeerde hem met een vriendelijk “hello” en wandelde tot in de hall. Daar bleef ze staan.  Zij zag er hulpeloos uit zoals ze daar stond rond te kijken, vond Eddy.  Waarschijnlijk wachtte ze op de terugkeer van haar ouders om dan samen met hen de stad in te trekken. 
Hij had toch niets anders te doen dan te wachten op gasten en besloot dus maar een praatje te gaan maken met haar.  Bleek dat zij geruzied had met haar ouders.  Judy had er zich over beklaagd dat zij zich verveelde tijdens haar vakantie: er was niemand die ze kende, haar ouders bezochten de meest vervelende plaatsen, lieten haar geen vijf minuten alleen en op strand lag ze er ook maar zo’n beetje bij te liggen.   
Aha! Van nuttige informatie gesproken!  Wat hier nodig was, was een aangepast strategisch plan, zoveel was duidelijk!  Of haar ouders onmiddellijk gingen terugkeren?  Neen: Judy had zowaar kamerarrest gekregen!  Dus besteedden Eddy en Judy de ganse namiddag aan het plannen smeden.
Toen haar ouders kort voor diner-tijd teruggekeerd waren, was zij met hen naar hun kamer getrokken om hen hun plan voor te stellen.  Eddy vond het allemaal best spannend en ook wel grappig.  Hij had haar aan de lift opgewacht, want de afspraak was dat zij verslag zou komen uitbrengen over het verloop van het gesprek.
Al na korte tijd keerde Judy, “all smile”, terug uit de kamer die ze met haar ouders deelde.  Er hing een sfeertje van succes en samenzwering in de lucht, toen zij de lift instapte.  Dat werd nog sterker, toen hij de lift tussen de twee verdiepingen in blokkeerde en nieuwsgierig informeerde naar de afloop van haar gesprek met haar ouders. Dat haar ouders ook echt akkoord gegaan waren met hun voorstellen, gaf echter de doorslag: in de lift sprong ze zowat rond zijn hals en drukte een dankbare kus op zijn wang.  Dat was tenminste haar duidelijke bedoeling.  Eddy aarzelde echter geen ogenblik om gebruik te maken van de situatie en haar ontstuimige kus in een passionele tongkus om te toveren.
Er volgde een onvergetelijke week: élke namiddag trokken ze er samen op uit: naar het Oostends “Montmartre” de jeugdcafeetjes opzoeken, naar de film, naar het strand, gewoon op
ontdekkingstocht door de stad of gaan snuisteren in de tweedehandszaak op zoek naar oude speelplaatjes en boeken.    Een enkele keer slaagde Eddy er zelfs in haar ouders te overtuigen
hen ‘s avonds te laten naar de dijk gaan.  Het was een stormachtige avond, met gierende wind en zijn verhaal over de fosforgolven die dan te zien waren op zee, had Judy gefascineerd.
Dus stonden ze die avond te kussen op de promenade terwijl de wind hen de kleren van het lijf probeerde te rukken en op enkele meters voor hen de zee bulderend golf na golf vooruitstuwde, tot ze hoog opspattend te pletter sloegen tegen de kade.   
Meestal echter brachten zij ‘s avonds hun tijd samen in de bar door.             
“Eddy, pas toch een beetje op wat ge doet”, vroeg Bertje hem op een avond, nadat hij er getuige van geweest was dat de beide jongelingen stiekem zaten kusjes uit te wisselen: “Ge weet hoe de mensen zijn.  Het is beter dat jullie in de bar niet te dicht bij elkaar gaan zitten, dat is slecht voor de naam van het hotel.  En daarbij: het betaamt niet.”
“Het betaamt niet ...”  Eddy had het de voorbije maanden zo vaak gehoord van Marleen, hoewel hij zo ontzettend zijn best gedaan had zich goed te gedragen.  Bij vrienden in de frigo een flesje bier gaan nemen: het betaamt niet.  In een vol café op de grond gaan zitten: het betaamt niet.  In het zweet gedanst je hemd uittrekken: het betaamt niet.  Je voeten op het bankje voor jou leggen: ...  Marleen ... Oeps, daar was het weer, dat wee gevoel in zijn maag.  Er was echter geen tijd om daar bij stil te staan: Judy was net naar bed, maar er zaten nog andere mensen in de bar.  Pratend en lachend vergat hij de korte pijnscheut bijna onmiddellijk.
De avond voor Judys vertrek, brachten ze samen door op zijn kamertje met een fles campari, een fles martini en heel veel zeemzoete speelplaatjes.  Judy weende toen ze die nacht veel te laat naar haar kamer trok: ze zou terugkeren, zich in zijn kast verbergen, weglopen van haar ouders, ze wilde niet terug naar Abergavenny en nog veel meer van die lieve onzin.  Maar de volgende dag stond ze, nog wat bleekjes, braaf tussen Mum en Dad voor het afscheidszoentje en stapte gedwee mee op. 
“Eigenlijk had ik haar moeten vragen mij te schrijven”, dacht Eddy, haar nastarend.  Hmm ... hij had haar adres op de inschrijvingsfiche.  Hij kon haar dus zelf schrijven ... maar meteen daarop verwierp hij de idee om zelf eerst te schrijven: dit hoofdstukje was mooi geweest, maar het was voorbij.  Enkel op die manier zou het ook mooi blijven!
 
Hoofdstuk 11.

“De geur van diepe bossen na den regen,
De geur van water en van roestbruin hout,
De geur van ‘t paard dat men ‘t liefst mag rijden
En van het donker haar waarvan men houdt,
Duister en licht, in ‘t witte bed gelegen,
En wat het beste is in dit bestaan,
Te slapen met de liefste aan zijn zijde
En dat dit zo zal zijn in alle tijden
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
(Werumeus Buning)


De dag na het vertrek van Judy meldde zich maar slecht aan: door zijn venster was Eddy er ‘s morgens getuige van hoe een flukse regenvlaag de veelbelovende ochtendnevel aan flarden schoot.  “Wat zou de nieuwe dag brengen?” vroeg hij zich af.  Hij voelde zich in een romantische bui en bleef voor het venster nog even staan nadromen over de uurtjes die hij de nacht ervoor samen met Judy had doorgebracht.  Hij voelde geen pijn omwille van het afscheid, daarvoor had hij haar veel te kort gekend.  Neen, als hij aan haar terugdacht voelde hij vooral tederheid en geluk om het mooie dat ze samen gehad hadden.  “Wees niet terneergeslagen bij een afscheid,” citeerde hij Bach binnensmonds: “Een vaarwel is nodig om elkaar later opnieuw te kunnen ontmoeten en dat er een nieuwe ontmoeting zal plaatsvinden, staat vast voor hen die ware vrienden zijn.” Dat laatste zag hij in dit geval wel niet zo direct zitten. 
“Dus zijn we nooit ware vrienden geweest.” troostte hij zichzelf dan maar.
De binnenhuistelefoon rukte hem los uit zijn overpeinzingen.
“Hallo”
“Wel, Eddy, slaap je nog?  ‘t Wordt de hoogste tijd dat je
beneden komt: kamer zeven zit al aan tafel en je weet dat de mensen niet graag wachten, hé!”
Een zachte klik verried dat hij zijn mening opnieuw ongecensureerd aan het apparaat kwijt kon. 
“Zeur niet, ik ben al onderweg” bromde hij, om zich prompt te verslikken toen hij Bertjes stem meteen terug hoorde in de hoorn:
“Eddy?”
“Ja?”
“Doe je in het passeren de badkamer op het derde in het slot?”
“O.K.!”

Het derde was eigenlijk een tussenverdieping.  In het oude deel van het hotel was er maar één badkamer per vijf kamers.  Hij haastte er zich heen, sloot de deur, haastte zich dan terug naar de lift - om te ontdekken dat er inmiddels iemand mee weg was - en liet zich dan maar langs de trapleuning van verdieping tot verdieping naar beneden glijden.  Oude trappen hadden zo hun voordelen!
Even later was hij alweer met het gewone werk van alle dagen bezig: “Goodmornin’ Ma’am, ‘mornin’ Sir, you take coffee, don’t ye?” “Nay, I’ll have some lemon-tea.  What will you have, dear?”
“Dear” wou cacao. 
Eddy moest er om lachen.  De regen zou er wel voor iets tussenzitten veronderstelde hij.  Het beloofde een zware dag te worden.  “Maar romme romme rom, wat geef ik erom?” zong het in zijn hoofd.
En inderdaad, het werd me het dagje wel: de “maître d’hôtel” liet een gans dienbord vol lege en nog niet zo lege koffiekannen in gruizelementen vallen, de bakker arriveerde te laat met de Franse broodjes en toen eindelijk het personeel aan beurt was om te ontbijten, was er geen koffie meer.  Het samengietsel van tafeloverschotjes dat een der diensters als alternatief aanbood kon hem maar matig bekoren.  Cola met brood dus maar!
Die namiddag bleef hij binnen.  Bertje had hem gevraagd een nieuwe voorraad presentatiefoldertjes klaar te maken.  In concreto kwam dat erop neer dat hij een paar namiddagen zou nodig hebben om met de oude, mechanische typemachine de actuele prijzen bij te typen op een stapel voorgedrukte foldertjes.
Als hij dit karweitje deed, nam hij ook steeds de middagwacht op zich.  Dan was een der anderen vrij en kon hij, als dat ooit nodig zou zijn, gemakkelijker iemand vragen om ook voor hem eens in te vallen.  Omdat er die dag toch niemand verwacht werd, was dat helemaal geen moeite.  Hij installeerde zich in het receptiekamertje met de radio naast hem en genoot van de toffe muziek terwijl hij de foldertjes aanvulde. 
Tegen vieren, na zijn middagdutje, kwam Bertje even kijken of hij opschoot.  Hij keek tevreden naar de groeiende stapel afgewerkte blaadjes.
“Eddy, ik ga dat iedere dag niet herhalen, maar je weet dat je gerust af en toe ‘s avonds de stad in mag, hé: al wat je moet doen is mij tijdig verwittigen, zodat ik de bar kan overnemen.”
“Dat is zeer vriendelijk, mijnheer.  Als het voor U past zou ik deze avond wel een wandelingetje willen maken!”
Hij had het er gewoon uitgefloept, zonder zelf te weten waarom. Natuurlijk paste het op dit ogenblik.  Wellicht was die wetenschap wel de enige verklaring voor zijn reactie ... Maar dat deed er niet toe.  Hij zag een avondje stappen wel zitten, zelfs al moest hij er dan wel helemaal alleen op uit en had hij bij God nog geen idee waar zijn wandeling hem zou brengen.
Tegen de middag was het gestopt met regenen en even later was de lucht als bij wonder volledig opgeklaard.  De zeewind, weet je?  De straten lagen er dampend bij en ook die avond, toen Eddy in jeans en met een lange regenjas aan het hotel verliet, hing er nog een warme vochtige lucht over de stad.
Hij trok recht naar “Montmartre”, de uitgangswijk van de stad en bezocht er een paar discotheken.  Enkele van de hotelgasten hadden hetzelfde idee gehad, zodat hij al vlug als tolk fungeerde tussen een jonggehuwd Frans paartje en een groepje Amerikanen.  Na een tijdje ging het gesnoef van de Amerikanen hem ergeren, zodat hij zich beleefd terugtrok en, met het valse excuus dat hij een afspraak had, zijn zwerftocht verder zette.
In een andere discotheek onststond een hoog oplopende ruzie tussen een groep Belgen en een groep Fransen.  Het ontmoedigde hem, zodat hij rond half twaalf besloot naar de enige beach-discotheek van Oostende te trekken.  Toen hij op de dijk aankwam, werd hij echter onmiddellijk geboeid door een al iets oudere man die met hese stem “The House of the Rising Sun” zong en zichzelf hierbij op de gitaar begeleidde.  De zanger stond midden op het strand, in het centrum van een groepje jongeren en zong het liedje traag en doorleefd de nachtelijke stilte in.  Eddy naderde het groepje zo dicht als dat van op de dijk mogelijk was en zette op de randsteen neer in lotushouding, of iets dat daarop geleek. 
Toen het liedje gedaan was, bleef de stilte even hangen.  Vanuit het groepje drong slechts een zacht gemompel van stemmen tot hem door.  Toen begon de man opnieuw te zingen: “Hey Jude”.  Na een paar regels viel nu ook een meisjesstem in.  Eddy kon zich niet voorstellen dat hij ooit iets zo moois gehoord had als deze twee mensen, die hier midden in de nacht op het strand zaten te zingen.  Als gehypnotiseerd bleef hij zitten.  “Father and Son” weerklonk nu, onmiddellijk gevolgd door “Streets of London”.  Hij sloot zijn ogen en liet zich meewiegen op de tonen van de muziek.  Plots werd hij zich bewust van een aanwezigheid naast hem.  Zakkenrollers?  Geschrokken keek hij op, enkel om te bemerken dat zo’n halve meter van hem nog iemand anders zat te luisteren: Maryssa.
Zij zag er magisch uit, zoals ze daar zat.  Een beeld, zo weggehaald uit zijn diepste dromen.  Hij wist meteen dat zij daar niet toevallig zat.  Zonder dat hij dat in de duisternis kon zien, wist hij ook dat zij hem zat aan te kijken.  Terwijl hij langzaam overeind kroop, doofde de muziek op het strand uit.  Er weerklonk gedempt gelach en het geluid van blikjes die geopend werden.  Even leek de betovering te wijken, maar toen weerklonken alweer een paar gitaarakkoorden, gevolgd door de heldere stem van de zangeres: “And sympathie is what we need my friend, ‘cause there’s not enough love to go round”.  Hij stond op, stapte tot bij Maryssa en strekte zijn handen naar haar uit.  Zwijgend liet ze zich recht trekken.  “Shall we dance, princess?”  fluisterde hij.  Ze antwoordde niet, maar schoof tegen hem aan.  Langzaam dansten zij op de tonen van het liedje, tot Maryssa ergens halverwege die eeuwigheid naar hem opkeek en hij haar mond sloot met een warme kus.  “Linda revisited”, kon hij zich niet nalaten te denken, maar zelfs terwijl hij het bedacht, wist hij dat het een leugen was: dit was een ontmoeting van een andere orde!
“Is het niet wat laat om alleen op de dijk rond te lopen?” vroeg hij wat later, toen ze in tedere omhelzing tussen de strandcabines lagen.
“En voor jou?” antwoordde ze monkelend.

Ze kusten opnieuw.

“Laat ons gaan zwemmen” stelde Maryssa onverwacht voor.
“Je bent gek” antwoordde hij.

Maar tergend langzaam en met veel nadruk ontkleedde zij zich.  Ze droeg een bikini onder haar klederen, stelde Eddy vast.  Toen ze naar de zee liep zat er nog weinig anders voor hem op dan zich vlug van zijn klederen te ontdoen en haar in zijn slipje na te hollen.

De groep op ‘t strand merkte hen nu ook op. 
“’t Is Maryssa!” hoorde hij in het voorbijlopen roepen en tegen dat zij goed en wel in het water waren, kwamen een paar jongens uit de groep eveneens spattend de zee ingelopen.
“Zie je, ik ben hier nooit alleen!” zei Maryssa, terwijl ze hem een zoute kus op de lippen drukte en het prompt weer op een lopen zette.
Een paar dagen lang leefde Eddy als in vervoering: elke vrije minuut bracht hij bij Maryssa door.  Zij had echter niet gelogen: ze was inderdaad nooit alleen: veel verder dan een kus als begroeting of afscheid en wat pret samen met de anderen geraakte hun relatie niet.  Wanneer hij haar uitnodigde naar het hotel, bleek dat niet te kunnen, “want de eigenaar kent mijn ouders”.  Maar ook avondafspraakjes alleen in de stad of op het strand konden niet.  Alleen in de namiddag hadden ze hun vaste stek op het strand, waar ze zich samen met Maryssas vrienden vermaakten.  Al vlug wilde ze hem ook enkel nog kussen wanneer niemand anders het zag “want ze wisten er thuis al iets van”.  Tussen twee strandkabientjes en de rand van de dijk in of in de beschutting van een verlaten deurportaal drukte ze zich dan intiem tegen hem aan en overlaadde hem met kussen en strelingen.  Niet zo gauw kwamen ze echter weer in het zonlicht, of haar genegenheid beperkte zich tot flirterige blikken en zuiver verbale aandacht. 
Na zowat anderhalve week was de betovering voor Eddy danig geweken.  Hij voelde zich als een hondje aan de lijn, een soort trofee die zij verwende om zo na te genieten van haar zonder twijfel zoveelste verovering en om zich te bevestigen tegenover haar vrienden. 
Steeds meer begon hij vergelijkingen te maken met zijn recente ervaring met Marleen.  “Hmm, wat had ik me in die situatie voorgenomen: initiatief nemen, niet zomaar aanvaarden ... o.k.  eens zien of dat hielp!”
En dus nodigde hij haar uit om tijdens het weekend samen naar Bredene uit te gaan.
“Wat heeft Bredene dat Oostende niet heeft, dan?”
“’t Is daar ook tof, en we zouden er eens alleen kunnen zijn.”
“Foei, stoute jongen!”
“Hoe bedoel je?”
“Jij hebt slechte gedachten, hé?”

Het antwoord verraste hem.  Meest van al omdat het hem alweer zo sterk aan Marleen deed denken. 
“Ik heb altijd slechte gedachten!” lachte hij, “maar ik zou je vooral graag eens iets langer dan vijf minuten na elkaar niet  moeten delen met de rest van Oostende.”
“Oh, maar ik ken veel volk in Bredene ook hoor!” lachte ze terug, “bovendien: het zal moeilijk gaan, want ik mag van thuis alleen maar samen met de anderen naar het strand.  In de winter gaan we ook wel al eens naar een dancing, maar tijdens het seizoen alleen - en hoogst uitzonderlijk dan nog - eens naar de jeugdclub of naar een verjaardagsfuif of zo.  Daar kan ik natuurlijk moeilijk samen met jou toekomen.”
“O.K. Wat stel je dan zelf voor?”
“Wat moet ik voorstellen?  Ik begrijp niet wat je wilt.  Vond je het niet prettig, daarstraks, achter het casino?”
“Die vijf minuten?”  dacht hij bitter.  Maar hij slikte de woorden in.  Ze zaten duidelijk op een andere golflengte, realiseerde hij zich.  Zoveel was hem alleszins duidelijk:
Maryssa wilde het bij een kus en een knuffel houden.  Meer was er van haar niet te verwachten. 
Even overwoog hij om daar dan ook zelf maar genoegen mee te nemen: het kon best een prettige vakantie worden, samen met die bende op het strand.  Maar dan: wie was dat, “die bende”?  Twee meisjes, vijf vaste aanbidders en een wisselende groep witte ridders die even hun kans kwamen wagen.  Nu al was hij voor elke jongen uit de groep een rivaal.  Als er al een van hen vriendelijk tegen hem was, was die blijk van kameraadschap eigenlijk voor Maryssa bedoeld.  Bovendien probeerden ze hem voortdurend te verleiden om zichzelf te bewijzen.  Wie zichzelf goed voelde in een of ander, wou zich zo vlug mogelijk met hem meten in de hoop hem te kunnen overtroeven voor de ogen van Maryssa: “kan je goed lopen?  Tot ginder en terug om ter vlugst?”  “kan je zingen?” “Versta je Frans?”  Hij was een vreemde voor die jongens, een vervelende kwast die aardig in de weg liep en door Maryssa als bliksemafleider gebruikt werd.
“Ik heb meer te winnen door net niet te doen zoals de anderen” bedacht Eddy.  Dus ging hij in de tegenaanval:
“Maryssa?”
“Hmm?”
“Ik had andere plannen dan één van je harem-jongens te worden,...”

Oeps, daar had hij zijn woorden dan blijkbaar toch niet al te goed gekozen.  Maryssa vloog verontwaardigd uit: 
“Hàrem-jongens??  Wat denk jij dan wel van mij, Eddy?”
“Begrijp me niet verkeerd, Maryssa.  Ik zie best dat je geniet van de aandacht van het groepje vrienden dat rond jou samenklit.  Het is trouwens een tof groepje en ik wil best samen met hen plezier maken, maar als dat àl is wat je van mij verlangt, maar dan stopt ons avontuurtje beter hier.  Nu.”
Natuurlijk had hij zijn beachqueen danig onderschat.  Wat had hij dan gedacht: dat ze hem zou smeken?  Ze keek hem alleen maar lachend aan en wierp haar hoofd acherover, waardoor haar lange haren in de wind waaiden en haar mooie gestalte volledig tot zijn recht kwam.
“Avontuurtje?  Maar Eddy toch! Kijk, Ik vind je heel leuk, hoor, maar er is toch helemaal niets tussen ons?  ... of gebeurde er iets dat ik niet meer weet?”
Door de vriendelijke toon waarin haar gespeelde verwondering zo duidelijk in doorklonk, kerfde de inhoud van wat ze zei dieper in hem dan hij voor mogelijk had gehouden.  De ontkenning van enige emotionele band tussen hen deed hem al meer pijn dan hij zou willen toegeven hebben.  Toch was het vooral dat bijtend sarcastisch ondertoontje waarmee de boodschap overgebracht werd, dat hem knock-out sloeg.  Hij was zo perplex van het antwoord dat het hem even deemsterde voor de ogen.  “Dit is onmogelijk, dit kan niet” bonsde het in zijn hoofd.  Tezelfdertijd wist hij echter dat hij haar heel goed begrepen had.  Hoe had hij zich zo in haar kunnen vergissen?  Langzaam voelde Eddy een grote kalmte over hem neerdalen.
“Sorry,” zei hij zacht, “ik heb me vergist.”
“Kom, kus me en we gooien er zand over” stelde Maryssa voor. 
Even twijfelde hij.  Maar waarom zou hij zich helemaal bloot geven?  Hij omhelsde haar en kuste haar.  Verwonderd over de overgave waarmee zij zijn kus beantwoordde, werd de korte kus die hij bedoeld had een lange, innige kus.
“Goed,” zei hij, zich moeizaam oprichtend - en zijn stem klonk onwaarschijnlijk hees van passie en verwarring. 
Maryssa keek naar hem op met de onschuldigste blik ter wereld.
“Goed”, herhaalde hij, terwijl hij haar haren achterover streek,
“dan ben ik maar eens weg.”
De plotse verwondering in haar ogen deed deugd.  Zonder voor het overige nog naar haar om te kijken of te wuiven, wandelde hij weg.  Recht naar het hotel.
De vakantie was inmiddels al een goed eind gevorderd.  Af en toe begon hij vooruit te denken, aan het nieuwe schooljaar.  Zijn ouders hadden er nooit enig misverstand laten over bestaan dat ze niet akkoord gingen met zijn levenswijze.  Vooral zijn cafézitten, misverzuim en het gebrek aan ernst met betrekking tot zijn studies hadden er hen toe gebracht te beslissen dat dit zijn laatste schooljaar zou worden.  Meteen zou hij thuis de enige zijn die niet de kans kreeg verder te studeren en dit hoewel zijn resultaten best gezien mochten worden.  Maar dat was geen argument voor zijn ouders.  In tegendeel: het irriteerde hen dat hij zonder verpinken toegaf dat hij af en toe ook wel wat zeurde als hij de kans zag.  De idee niet verder te mogen studeren, zat hem soms behoorlijk dwars.  Maar dan vooral omdat de anderen dat wel mochten, want de waarheid was dat hij, indien hij wel had mogen verder leren, niet eens zou geweten hebben welke richting te kiezen.
“Wij kunnen rekenen en wij kunnen lezen en wij leerden van de wilde roos de meeldraden tellen; wij weten hoe de vossen leven en kennen hun lichaamsbouw; wij hebben geleerd netjes stil te zitten en onze vinger op te steken om over de wilde roos te vertellen.  Maar hoe wij het leven tegemoet dienen te gaan, dat hebben jullie ons nooit geleerd!”   Hij had zich lang geleden de beroemde woorden van Sonnenberg goed ingeprent en tot de zijne gemaakt.  Als geen andere drukten zij volgens hem het drama van zijn jonge leven uit.
Nog voor het laatste schooljaar begonnen was, nam hij innerlijk al afscheid van dit deel van zijn leven.  Willens nillens berustte hij in de planning die zijn ouders hadden uitgestippeld.  Leren kon immers toch geen doel op zich zijn?  Wat kon hij dan anders doen dan maar gaan werken, wanneer hij toch geen doel zag om naartoe te leren, geen ideaal dat hem trok?
Al te lang stond hij echter bij die dingen niet stil.  Dringender zaken eisten nu immers al zijn aandacht op.  Zaken die Stephanie noemden bijvoorbeeld.
Een paar dagen nadat hij weggewandeld was van Maryssa, had hij zelf voorgesteld de wacht over te nemen van een der diensters.  Zo kon hij zijn folder-taak afronden. 
Een hoop tariefjes later werd hij onverwacht uit zijn bezigheden opgeschrikt door twee bevriende gezinnen die zich kwamen laten inschrijven.  Twee paar ouders met elk een dochter.  De ene mager, groot en typisch Engels: ginger-ale met sproeten op witte achtergrond, maar wel vriendelijk, heette Christine, leerde hij. 
Het was echter de andere die hem even naar adem deed snakken.  Haar dikke, donkere haren omkransten een hartvormig, zonverbrand gezichtje met de meest donkerbruine ogen in die hij ooit had gezien.  Zijn mond viel zowat open van bewondering.  Het feit alleen al dat zij samen met haar ouders en vrienden in het kleine bureeltje stond, gaf hem een wee gevoel in zijn buik.
In zijn fantasie zag hij haar al als een filmster of model. “Een klasse te hoog en een paar jaar te oud voor mij” wist hij - en het maakte hem zowaar droevig, want dit was zonder enige twijfel het mooiste meisje dat hij ooit gezien had.
“Passports?” ... naar haar kijken was genoeg om het bloed naar zijn wangen te jagen.   “Shit, ze gaan dat hier wel allemaal opmerken, hé!” dacht hij wanhopig.
“I am English, not Pakistani!” lachte ze hem toe, terwijl ze hem haar pas overhandigde en plots was iedereen door elkaar lachend bezig hem uit te leggen hoe de Franse tolbeambten aan de Engels-Franse grens argwanend Stephanies pas hadden onderzocht omdat zij dachten dat zij een vreemdelinge was die illegaal het land binnen wilde.
Toen hij de gasten even later naar hun kamer begeleid had, kon hij niet vlug genoeg terug in zijn bureeltje zijn.  Stephanies pas!  Hij moést haar leeftijd kennen, moést haar foto bekijken.  “Stephanie Jane Brown”, las hij, was geboren in november, een jaar nà hem.  Het was een schok: jonger dan hij????  Voor hij het wist, zat hij boven haar pasfoto weg te dromen.  “Wedden dat ze me niet eens ziet staan?” joeg hij zichzelf angst aan, maar dan hoorde hij weer haar klaterende stem: “I am English, not Pakistani!” en zag hij weer die pretlichtjes in haar ogen en hij zwoer zichzelf dat hij haar in ieder geval op een of andere manier zo vlug mogelijk zou duidelijk maken hoe hij over haar dacht.  “Als ik niet probeer, heb ik ook niets!” pepte hij zichzelf op.  Al direct wilde hij plannen beginnen smeden: hoe?  hoe haar aandacht trekken?  ... maar doordat hij nog niets van hun gewoonten kende, waren er nog geen antwoorden.  De gekste ideeën borrelden op maar werden al even vlug opnieuw afgeschreven: een welkomstdrankje op de kamer gaan dragen.  Gaan vragen of ze wilden reserveren voor het avondmaal.  Kon hij geen extra document gaan vragen?  Eén zaak wist hij heel zeker: Dit meisje moest hij kost wat kost beter leren kennen! 
De familie Brown bleek gelukkig een heel sociale familie te zijn.  Waren ze niet op uitstap, dan zaten ze bij voorkeur samen met hun vrienden in de bar, waar ze iedereen die ze ontmoetten uitnodigden en dan zoveel pret beleefden dat het traditioneel Franstalig overwicht veertien dagen lang geen kans kreeg. 
Het gebeurde slechts uiterst zelden dat er meerdere jonge mensen tezelfdertijd in het hotel logeerden en ook nu hadden Steph en Chris het niet getroffen.  Eddy zoveel te meer, want al van de eerste avond genoot hij van de aandacht van de twee meisjes. 
Het was hun eerste vakantie buiten Engeland en hij de eerste Belg die ze ooit ontmoet hadden.  Steph was heel trots op haar donkere huidskleur en had een voorkeur voor nauw aansluitende topjes, veel te korte pulletjes en uitgerafelde jeans.  Ze had niks van de kapsones van Maryssa en was tezelfdertijd zo betoverend mooi, dat Eddy haar soms nauwelijks durfde aan te kijken.  Deed hij dat toch, dan moest hij werkelijk moeite doen om zijn blik opnieuw van haar af te wenden.  Vooral als ze iets tegen hem zei, voelde hij zich de gevangene van haar blik en meer dan eens vergat hij wat hij wilde antwoorden voordat hij de woorden gevormd had, en moest ze een vraag herhalen.  Ze was niet alleen buitengewoon mooi, maar elke dag weer ondervond hij hoe bijzonder aangenaam en vlot ze was in de omgang.  Al gauw zaten ze, wanneer het werk het maar enigszins toeliet, met hun drieën in een hoekje van de bar bijeen.  Dicht genoeg bij elkaar, zodat hij zich voortdurend bewust was van de geur van haar parfum.  Een geur die hem haast bedwelmde.  Ze had ook een tick: af en toe wreef ze haar haren weg van haar voorhoofd wanneer ze haar hoofd en deed dit op zo’n bijzondere manier, dat hij er onvermijdelijk de draad van het gesprek bij verloor.
Blijkbaar eerder dan Steph zelf, was het Chris opgevallen hoe het vanaf de eerste avond tussen de beide jongelui klikte.  Zij toonde zich in het geheel niet jaloers, wel in tegendeel: in bedekte termen begon ze zinspelingen te maken op de verliefdheid die zich voor haar ogen ontwikkelde.  Maar, hoe bedekt ook, voor Eddy waren haar hinten zo duidelijk, dat ze hem verlegen maakten.  Alleen Steph wist blijkbaar van de prins geen kwaad.
Het was ook Chris die op een avond de idee opperde dat Eddy hen misschien de volgende dag de stad kon tonen ...  Hij had haar wel kunnen omhelzen! 
Die dag bleek al van bij het ontbijt dat Stephanie zich bijzonder zenuwachtig voelde.  Terwijl hij mee opdiende in de zaal, zat ze de ganse tijd met Chris te fluisteren en te giechelen.  Wat had hij graag geweten waarover die twee het zo geheimzinnig hadden!
Na de middag, toen ze gedrieën gezellig keuvelend de ganse stad hadden doorkruist per koets, te voet en per gocart en op een terrasje zaten uit te blazen alvorens terug te keren naar het hotel, was ze plots heel zwijgzaam geworden.  Chris opperde dat ze wellicht moe was.  In plaats van te antwoorden keek Stephanie verlegen in de richting van Eddy.  Pas toen durfde hij betekenis te hechten aan haar gedrag en drong het plots tot hem door dat ook zij verliefd op hem was.  “Ezel,” bedacht hij, zich plots realiserend dat alle toespelingen van Chris haar door Steph ingeblazen waren: “driedubbele Ezel: straks wacht je tot ze Chris laat vragen of je haar een kusje wil geven!”
“Wel, ik ken een sprookje van een prinses die zo moe was dat de prins haar moest kussen alvorens ze opnieuw kon praten” vertelde hij luchtig, “willen we maar eens proberen of dat helpt?”  Het klonk hem zelf gemaakt in de oren.  Onhandig en bibberig stond hij op van zijn stoel en knielde naast die van haar. Zijn hart bonsde in zijn oren, hij voelde zich bijna misselijk van spanning.  Maar toen hij haar heel voorzichtig een kusje op de mond drukte, leek het of zijn hart wel helemaal uit zijn borstkas kon springen.
Het was maar een héél voorzichtig kusje geweest.  Eentje dat nog vol was van angst voor een mogelijke afwijzing: aarzelend en houterig, maar wellicht precies daarom héél oprecht en écht. 
Op de terugweg naar het hotel zocht hij al even verlegen haar hand.  Verder stappend aanvaardde ze zijn hand, maar al na een paar passen deed de behoefte aan een meer passende bevestiging hen als op afspraak stoppen en vooraleer Eddy zich goed realiseerde wat er gebeurde, wisselden ze samen een van de innigste kussen uit zijn jonge leven.  Teruggekeerd in het hotel, blokkeerde Eddy de lift en namen ze tussen twee verdiepingen in teder afscheid. 
Eddy was danig onder de indruk van het meisje. En dat was dan nog een understatement.  In de bar die avond, onder het toeziende oog van de ouders, praatten zij honderd uit over duizend en één dingen. “Niks aan de hand” was de boodschap.  Maar hun ogen zochten elkaar om de paar seconden opnieuw op en onder tafel zaten ze been aan been en hand in hand.
De volgende dag trok hij met de twee meisjes naar het strand.  Steph straalde in een kraakwitte bikini.  In een afgeschermd hoekje genoten zij van elkaars nabijheid en van het mooie weer, achtervolgden elkaar het water in en dienden elkaar tot hoofdkussen wanneer ze zich terug lieten neervallen om te drogen.  Een tijdje lag ze met haar hoofd op zijn buik, wat hem haast gek maakte van geluk en verlangen.
Chris was al die tijd de engel die op hun kleren paste, zich aansloot bij hun gesprek zodra zij zich tot haar keerden en waakte over hun privacy.
‘s Avonds had Eddy zowel van Bertje als van de ouders van de meisjes de toestemming gekregen om hen weer mee uit te nemen.  De dans met Maryssa op de zeedijk niet meegerekend, danste hij toen voor de eerste keer tijdens zijn vakantie.  In zijn euforie had hij het gevoel dat Stephanie automatisch zijn bewegingen aanvoelde: zij waren samen als het ware één lichaam dat zich over de dansvloer verplaatste.  Eddy genoot zoals zelden voorheen. Niet in het minst ook van de speciale humor van Steph.  Zijn kaakspieren deden pijn van het lachen en soms dacht hij dat het zou onmogelijk zijn om ooit nog een normaal gezicht te trekken. 
De weg terug naar het hotel was té kort.  De armen rond elkaar geslagen, hadden ze gekozen voor een omweg langs de pier.  Zoals alles, sinds ze elkaar ontmoet hadden, leek het Eddy toe dat de nog nazinderende lucht met de warme avondbries, de regelmatige lichtstraal van de vuurtoren, het gebeuk van de golven tegen de golfbrekers, anders aanvoelden dan normaal, alsof ze niet in Oostende wandelden, maar ergens in een vreemde, onbekende wereld.  “Oh, Steph, this is like a dream to me!” kreunde hij nadat ze een tijdje in dichte omhelzing blijven staan waren.  “More to me!” fluisterde ze terug.
Op het staketsel van de pier was Chris wat achter gebleven.  Op een enkel koppeltje na lag de pier er verlaten bij.  Daar, aan de rotonde op het uiterste puntje van pier, hadden ze elkaar opnieuw gekust en hadden hun handen verlangend elkaars lichaam gestreeld terwijl de zee hen van alle kanten had toegezongen.  Strelingen die hun vervolg kregen in de geheime ontmoetingen die ze sinds die avond elke avond van het verblijf van Stephanie in het hotel op zijn kamer hadden, nadat het meisje haar ouders een goede nachtrust was gaan toewensen en ze Chris voor een uurtje alleen achterliet op de kamer die ze met haar deelde.
Af en toe trokken de Browns er overdag op uit: naar Brugge, Gent, Brussel, de Ardennen ... Dit waren de dagen waarop voor Eddy de uren bleven stilstaan en duren.  Blijven zitten kniezen in het hotel was echter geen oplossing, ondervond hij.  Dus trok hij bij de tweede gelegenheid toch maar naar het strand. 
Nauwelijks was hij de trappen naar het strand afgedaald, of plots dook Maryssa uit het niets naast hem op:
“Hoy, toevallig zin om te komen volleyen?”
Haar snoet was een en al glimlachende uitnodiging.  “Zo was ze wel”, bedacht hij gecharmeerd: “niks rancuneus, één en al leven en genieten.  En wat ze ook gezegd had, ze voelde toch wel voldoende voor hem om meteen haar ganse gezelschap te laten wachten en hem te komen uitnodigen!”
Met plezier aanvaardde hij de uitnodiging.  Die namiddag op het strand werd dé uitbundigste die hij er al meegemaakt had.  Hij vermaakte zich uitstekend met het groepje, waarvan hij - een aantal van de steeds wisselende gezichten niet te na gesproken - de meeste jongeren inmiddels bij naam kende.  Zonder het eerder steeds aanwezige verlangen naar Maryssa en opgezweept door het spel, amuseerde hij zich zo onbevangen als een kind.
“Wacht, pipajoentje, ik ga ook naar huis, ik loop even met je mee.” bood Maryssa aan toen hij zich rond zessen aankleedde.  Op de dijk bood ze hem, opgewekt napratend over het spel, spontaan een arm.  Hij aanvaardde zonder nadenken.  Maar meteen voelde hij dat iets niet helemaal in orde was.  Alleen kon hij zich niet inbeelden wat.  Duidelijk was alleszins dat de goede sfeer van even tevoren plots zoek was.  Niet zo gauw liepen ze arm in arm of het gesprek viel stil, zodat ze een tijd lang zwijgend naast elkaar opstapten.
“Dat had ik van jou nu echt niet gedacht, Eddy”, klaagde Maryssa plots.
“Wat dan?” vroeg hij, half verbaasd, maar toch half aanvoelend wat komen ging, en misschien precies daarom ook op een andere manier verwonderd: “Maryssa?!”.
“Wel, eerst doe je mij een aanbod en als ik daar niet onmiddellijk kan op ingaan, verschijn je amper een dag of twee nadien al met iemand anders op het strand.”
Eddy voelde zich verkillen.  “Dus toch!”  Nog maar eens schoten de herinneringen aan Marleen en de rampzalige voorbije maanden als pijnscheuten door zijn hart en hoofd.   Hoorde hij nu Maryssa of hoorde hij Marleen, die hem opnieuw verwijten maakte omdat hij met een ander meisje uitging. 
“Dat is dan een échte déjà-vu” bedacht hij bitter.  Als er iets was wat hij kon missen als kiespijn, was het toch wel uitgerekend het soort situaties als deze!
“Er was wel iets meer tussen dan een dag of twee” probeerde hij nog luchtig de boot af te houden, maar Maryssa gaf niet op:
“Durf je beweren dat je niets voor mij voelt?”
Ze was praktisch voor hem blijven staan, zodat hij weinig andere keus had dan ook te blijven staan.
“Neen,“ antwoordde hij zacht, “ik wou trouwens niet liever dan jou beter leren kennen, maar jij wilde mij niet, Maryssa. Jij wilt iedereen.  Dat is een spel dat ik niet speel.”
“Da’s nie waar, jongetje” beet Maryssa terug, “ik wil mij alleen nog wel wat vermaken vooraleer mij ernstig te binden.”
“Déjà-vu, déjà-vu, allemaal déjà-vu” kreunde het in zijn hoofd, maar hij wist dat de pijn die hij voelde ondanks alles nog steeds Marleen gold en niet Maryssa.  Die wetenschap maakte hem sterk, nuchter, ongenaakbaar en dus ook onoverwinnelijk.
“Goed, ik wil me ook vermaken, maar op een andere manier: ik met één meisje tezelfdertijd en dan zo intens mogelijk.  Jij wilt je met zoveel mogelijk jongens tezelfdertijd vermaken, maar allemaal netjes op de door jou gekozen afstand.  Dat is je recht, maar nogmaals: het is niet mijn spel.  Ik ben gewoon anders.  Ik pas.  Trouwens, “ernstig binden”?  Hmmm, ik dacht nog wel niet aan een verloving hoor!”
“Je weet niet wat je weggooit.” dreigde ze nog, “later, als je hieraan terugdenkt, zal je weten dat jij de verliezer bent.” 
Maar het was slechts de bevestiging van haar capitulatie.
Zwijgend stapten ze verder tot aan het hotel.
“Zien we elkaar nog op het strand?” vroeg ze, toen hij wat onwennig met een “goeden avond en wel thuis, hé” wilde afscheid nemen.
“Maar natuurlijk,” antwoordde hij.  En naar waarheid voegde hij eraan toe: “Waarom niet?  Jullie zijn de enige mensen die ik hier ken.”
Hij bedoelde het helemaal niet gemeen. De waarheid was dat hij er zich maar al te zeer van bewust was dat eens te meer een schoon liedje naar zijn einde liep.  Bijna twee weken lang had Eddys leven in functie gestaan van de tijd die hij kon doorbrengen met Stephanie en van elke seconde samen met haar had hij mateloos genoten.  Alleen: hoe gelukkiger het samenzijn, hoe zwaarder de angst voor het afscheid.  Terugkijkend op zijn vakantie, die eveneens stilletjes aan naar haar einde begon te lopen, leek het hem toe of hij in een droomwereld was terecht gekomen.  Of beter: in een niet aflatende reeks van dromen, waarin hij - als in evenveel totaal verschillende levens - telkens weer een hoofdrol had mogen spelen.  Elke ontmoeting speelde in een andere droom, totaal los van wat er aan voorafging, totaal los ook van wat er op volgen zou ... “maar wat kon er nog volgen eens Stephanie de boot terug naar huis had genomen?” 
Het einde van zijn vakantie boezemde hem angst in.  Hij wist wel beter dan te beginnen dromen van een langdurige relatie met “een zomerlief van over zee”, maar de gedachte dat hij Steph zou moeten missen, maakte hem tezelfdertijd werkelijk fysiek misselijk, vervulde hem met paniek.
De voorlaatste dag van haar verblijf in het hotel had hij een snipperdag gevraagd aan Bertje en was hij er met haar en Chris op uitgetrokken “de oorlogsmonumenten gaan bezoeken” had hij hun ouders uitgelegd.  Die wisten ondertussen ook wel al beter, maar hun vertrouwen in hun dochters was absoluut, zoals haar vader hem op een avond zelf had uitgelegd.  Er was dan ook geen enkel bezwaar gerezen tegen de uitstap.  “You are both old and wise enough to know what to do and how to behave” had haar vader geantwoord.
Chris ging met evenveel plezier mee op uitstap als Eddy en Steph zelf.  En al hadden zij haar in “de oorlogsmonumenten”, de bunkers in de duinen, wel onheus behandeld door haar ruim een half uur alleen achter te laten, het was haar nooit aan te zien geweest.  Eddy bewonderde haar al de ganse vakantie voor de manier waarop zij zichzelf wegcijferde voor haar vriendin en vaak zelfs de eerste was om nieuwe plannen te smeden voor een volgende “geheime” afspraak.
Naar de avond toe was het afscheid op hen beginnen wegen.  Zij hadden elkaar beloofd te zullen schrijven, half tegen beter weten in gezworen dat ze elkaar zouden weerzien.  Maar niets kon de pijn van het afscheid verzachten.  Tegen negenen waren ze uitgenodigd op de kamer van Stephs ouders, die een intiem feestje met schuimwijn en zoute koekjes hadden georganiseerd om hun laatste avond in Oostende te vieren.  Ray, haar vader, nodigde Eddy uit hen zo vlug mogelijk in Reading, Engeland, te komen opzoeken.  “Anytime, my boy, anytime”, maar voor Eddy waren het op dat ogenblik enkel vriendelijke afscheidswoorden.
Een uurtje later trok iedereen naar de eigen kamer.  Voor het laatst vergezelde Steph Eddy naar zijn kamer, maar ze was bevreesd dat haar ouders die avond wel eens zouden kunnen controleren of ze inderdaad recht naar bed gegaan was en durfde niet binnen te komen.  Zo vlug als maar mogelijk nam ze afscheid, Eddy totaal verward achterlatend.
“Voorbij”, dacht hij met spijt.  “Was dit dan alles? Zou hij naar haar kamer durven gaan?  Maar: om wat te doen?  Zij deelde haar kamer immers met Chris!”  Nog even twijfelde hij, maar toen overwon het gezonde verstand en kroop hij voor een keer wat vroeger als gewoonlijk onder de lakens.  “Kon ik maar wenen,” dacht hij, toen hij uren later nog in de duisternis lag te kijken, “de pijn zou minder zijn.”  De ganse nacht lag hij te woelen en te draaien in bed en kon hij de slaap niet vatten. 
De volgende morgen, bij het echte afscheid, stonden ze elkaar allemaal bedremmeld aan te kijken: de absoluutheid van het vertrek maakte elk woord tot een zinloze cliché.  Bovendien was alles gezegd.  Steph drukte Eddy een afscheidskaartje in de hand met een zeemeeuw erop en de tekst: “hold fast to dreams, for if dreams die, life is a broken winged bird that cannot fly”. 
Deze keer kwamen de tranen wél: hij voelde ze opwellen toen hij de tekst las.  Onder de geamuseerde aanblik van het ganse gezelfschap diepte Steph een zakdoek op en wreef er zijn ogen mee uit. 
“Je moet toch ook altijd toegevingen doen voor die vreemdelingen, hé”, lachte ze.  Maar toen hij haar aankeek, zag hij hoe ook uit haar lachende ogen dikke tranen naar beneden stroomden. 
“Kom,” zei Stephs moeder, “straks staat iedereen hier nog te wenen.” 
Daarop stapten zij de wagens in en reden toeterend en wuivend weg.
Nog lang nadat zij de Koninklijke Baan waren opgedraaid en uit het gezicht verdwenen, stond Eddy hen verdwaasd na te kijken.
De vakantie liep nu wel heel snel naar haar einde.  Van de resterende namiddagen bracht Eddy de meeste op het strand door, jawel: met Maryssa en haar vrienden.  De verstandhouding met Maryssa was door hun laatste gesprek blijkbaar helemaal verbeterd, zodat hij echt genoot van de tijd die hij met het groepje doorbracht.
In het hotel was het stil geworden na het vertrek van de Browns.  In de bar zat hij vaak aan een tafeltje te schrijven, terwijl een paar hotelgasten naar de TV keken en hem sporadisch een drankje bestelden.  Plots was de postbode een zeer belangrijke man geworden voor Eddy, want beloftegetrouw schreven hij en Stephanie elkaar praktisch elke dag. 
Meest contact had Eddy nu met de familie Hall: een al wat ouder echtpaar met een dochter van zijn leeftijd, Deborah.  De vader was een op en top Engelse gentleman, eerder gereserveerd in gezelschap en blijkbaar altijd minzaam, maar toch vooral zwijgzaam en ernstig.  De moeder, Elsie, was het sterke element van het gezinnetje: extravert, altijd even opgewekt en vriendelijk, altijd op zoek naar gezelschap.  Ze moest in haar jonge jaren een opvallend mooie vrouw geweest zijn, en was dat eigenlijk nog. De dochter zelf was trouwens ook best aardig.  Net als haar beide ouders, was ze blond.  Ze was de grootste van de drie en bleek eerder het zachte, introverte karakter van haar vader geërfd te hebben dan wel de uitbundigheid van haar moeder.  Af en toe, wanneer er weinig volk in de bar was, speelde Eddy een spelletje schaak met haar, dat hij meestal verloor.  Een enkele keer vergezelde hij haar zelfs naar het strand.  Ze zouden beiden het hotel op dezelfde dag verlaten, ontdekten ze: beiden om nog voor één jaar terug te keren naar school.  “Ik schrijf je nog wel eens hoe het met mij verder gaat”, bood Deborah spontaan aan, maar Eddy was zo met zijn gedachten bij Stephanie dat ze hem de allerlaatste dag nog gauw zijn adres moest vragen.
En zo kwam ook voor Eddy het ogenblik om te vertrekken.  De ganse staf wuifde hem uit toen een der hotelgasten hem met de wagen wegbracht tot aan het station. 
Ruim twee maanden was hij van huis weg geweest.  Behalve op de dag van het rockfestival in Oostende, toen zijn goede oude vriend Herwigh onverwacht aan het hotel opgedoken was - zodat hij “zijn” zo zorgvuldig vooraf ingeplande rockfestival had mogen op zijn buik schrijven -, had hij al die tijd niemand gezien die hij kende van vroeger. 
Als hij aan “vrienden” dacht, dacht hij nog een tijd lang vooral aan Maryssa en haar kliekje, aan Deborah ook wel en aan de collega’s in het hotel.  Aan Steph denken als “vriendin” was echter onmogelijk: Steph was gewoon een categorie apart, wat ze in hun brieven aan elkaar ook telkens opnieuw bevestigden.
De treinrit naar huis was onwezenlijk.  Alle herinneringen van de vakantie bleven maar in zijn hoofd spelen.  Terzelfder tijd dacht hij er ook aan dat de laatste “lange zomervakantie” van zijn leven, de mooiste ook uit zijn leven, definitief voorbij was en dat het nu zaak was ook van zijn laatste leerjaar een goed jaar te maken.
 
Hoofdstuk 12.
“And the people in the houses
All go to school:
And they all get put in boxes,
Little boxes all the same.
And there’s doctors, and there’s lawyers
And bus’ness executives
And they’re all made out of ticky tacky,
And they all look just the same.”
(Malvina Reynolds)

Eddy stapte bijna recht uit “zijn bar” weer de schoolbanken in.
Het was even wennen.  Alles leek kleiner die eerste dag terug in Aalst en de klasgenoten jonger in hun uitgelaten gejoel.
George en Udo hadden contact met elkaar gehouden onder de vakantie en vertelden honderd uit over hun vakantie-escapades.  Die zouden in de klas wel weer naast elkaar gaan zitten, realiseerde hij zich niet zonder spijt.  Met Danny, die hem als een trouwe hond over de koer volgde, deelde hij dan weer zelf liever geen tafel of bank in de klas.  Nooit eerder had hij zich zorgen gemaakt over met wie hij in de klas een plaats zou delen.  In deze school waren ze trouwens vrij om elke dag opnieuw de plaats te kiezen die hen best beviel.  Maar Eddy wist dat er in de praktijk niet zo heel veel van plaats gewisseld werd.  Het vorige jaar was zijn enige zorg in de klas geweest om zo dicht mogelijk bij Marleen te zitten, wat hem maar slecht bekomen was eens hun relatie was gaan kapseizen.  Dit jaar wilde hij ten allen prijzen van bij het begin beter doen.
Bijna ongemerkt scheurde het groepje klasgenoten in twee.  Een deel bleef luisteren naar de verhalen van George en Udo.  Het tweede groepje, waartoe ook hij behoorde, vormde een kringetje waarin behoorlijk wat door elkaar gepraat werd, wat Eddy het gevoel gaf dat er eigenlijk niks gezegd werd.  “Een nest puppies die elkaar welkom toeblaffen”, dacht hij geamuseerd.
Een buitenstaander zou nauwelijks verschil gezien hebben tussen de groepjes nu en deze op het einde van het vorige schooljaar.  Toch voelde Eddy onmiddellijk sterk aan dat de verhoudingen anders lagen: de grotere toenadering tussen George en Udo ging zonder twijfel voor een stuk ten koste van de goede relatie die hij met hen beiden gehad had, maar mede door zijn overdreven aandacht voor Marleen het vorige schooljaar danig verwaarloosd had. 
Naar het einde van het vorige schooljaar toe was Eddy meer en meer met Rudy opgetrokken.  Rudy hield ervan om gebruik te maken van zijn recht om in de klas regelmatig van plaats te wisselen.  Alvast die eerste dag werd hij Eddys nieuwe tafelgenoot.
Ook de nieuwe kameraadschap met Marc werd bevestigd.  Tot ieders verwondering was tijdens de zomervakantie een hechte band gegroeid tussen Marc en Elly.  Marc torende met zijn 1m97 hoog uit boven de 1m55 van Elly.  Maar blijkbaar had dat er hen niet van weerhouden om een koppel te vormen.  Elly was vorig jaar stilletjes aan de beste klasvriendin van Marleen geworden.  De band tussen Marleen en Elly enerzijds en die tussen Eddy en Marc anderzijds, maakten dat Eddy en Marleen vrijwel alle pauzes samen doorbrachten.  Al deden zij beiden wel hun best om binnen de groep niet teveel aandacht aan elkaar te besteden.
Al van die eerste momenten was duidelijk dat zij nu vooral aandacht schonken aan het onderhouden van  hun contacten met de andere klasgenoten.  Mede daardoor zochten de anderen hen ook alsmaar meer op: als de vier ergens op de koer samen stonden te praten, was dat heel dikwijls de kern waar George, Udo, Danny, Rudy, Willy, Ann - klas- en dorpsgenote van Elly - en nog een paar anderen bij aansloten.   Geregeld ging de ganse bende onder de middagpauze of na school samen een pintje pakken in een der bars tegenover de schoolpoort, wat de onderlinge band nog verstevigde.
Af en toe gebeurde het toch nog dat Marleen en Eddy na de les samen naar de koer trokken en de recreatietijd onder hun tweetjes doorbrachten.  Die eerste dag al stonden ze tijdens de voormiddagpauze een beetje afgescheiden van de anderen samen te praten.  Wat er ook allemaal vroeger gebeurd was en hoe pijnlijk het soms geweest was, Eddy kon niet ontkennen dat het hem deugd deed haar weer te zien.  Hij genoot onbevangen van haar vrolijkheid en zij praatten honderduit.
Maar het was anders, wist hij, want de energie die hij door zijn lichaam voelde stromen, de kracht in hem, waarvan hij zich deze eerste dag zo sterk bewust was en die hem opgewekt en onbezorgd maakte, putte hij nu vooral uit zichzelf, uit de herinnering aan een geslaagde vakantie en uit zijn prille relatie met Stephanie.
Vreemd hoe de relatieproblemen met Marleen hem het vorige jaar afgemat hadden, geïsoleerd hadden van het klasgebeuren en hem bijna voortdurend met een gevoel van gemis en onbehagen hadden opgezadeld.  Hoeveel energie had hij niet verspild aan zelfbedrog en verdringing van een realiteit die voor elk ander zonneklaar was geweest?
Wat er in de klas gebeurde, was nu opnieuw belangrijk voor Eddy.  Toen het nieuwe leraresje Engels haar gezag niet kon vestigen over de klas, was hij meteen voor haar opgekomen en had gedreigd de eerste die de les nog stoorde eigenhandig aan de deur te zullen zetten.  Toen hij niet onmiddellijk het gewenste effect bekwam, had de ganse groep zijn dreigement mee ondersteund.  Het rumoer in de klas was toen heel snel gaan liggen.  Achteraf moesten ze er onder elkaar hartelijk om lachen: de grootste lawaaimakers van vroeger voelden zich nu geroepen de orde in de klas te herstellen wanneer de zaken wat uit de hand liepen!
Ondanks regelmatige telefoontjes over en weer naar Engeland, begon de afstand inmiddels zwaar te wegen in de relatie tussen Eddy en Stephanie.  Half september schreef ze hem dat hij naar Engeland moest komen en werk zoeken.  Het briefje eindigde met een belofte van trouw uit een huwelijksdienst.  Het vertederde hem, maar niet verder studeren was één zaak.  Zijn studies bij het begin van het laatste jaar opgeven, iets totaal anders.  Hij antwoordde met een wederkerige belofte van liefde en trouw, maar liet tevens weten dat hij niet voor het einde van het schooljaar naar Engeland kon gaan wonen.  Wel zou Stephanie heel graag bezoeken.  Twee dagen nadat hij zijn brief op de bus gedaan had, was er al een telefoontje: kon hij nog deze maand voor een paar dagen komen?  Zij spraken dus af dat hij zonder uitstel op bezoek zou gaan naar Reading.
Eind september al spoorde Eddy terug naar Oostende, van waaruit hij met het vliegtuig naar Southampton en vandaar per trein verder naar Victoria-station, London reisde.  Op de trein naar Oostende ontmoette hij een van zijn leraars.  Zij knikten elkaar gedag.  Enerzijds vond Eddy het wel tof zo: de leraar wist best dat hij in de verkeerde richting reed en zag ook zijn valies wel, maar beperkte zich tot een korte groet.  Wat had die man immers met Eddys leven te maken?  Anderzijds had een minimum aan interesse ook niet misplaatst geweest wanneer je als leraar een van je leerlingen op een doordeweekse schooldag ‘s morgens gepakt en gezakt ontdekt in een trein die wegrijdt van de stad waar die jongen die dag op school verwacht wordt. Enfin ... Eddy brak er zich het hoofd niet over. 
Na een korte lunchstop bij Bertje had hij een whiskietje op het vliegtuig dubbel en dik verdiend, vond hij.  Terwijl hij tussen de wolken door af en toe een glimp van de zee opving, voelde hij de blijde verwachting voor het nakende weerzien met Stephanie groeien.  “Gek,” bedacht hij, “hoe snel alles kan veranderen in het leven.” En hij stelde zich voor welke gevolgen er voor zijn leven zouden uit voortgevloeid zijn indien hij het voorstel van Stephanie aanvaard had en nu niet voor een kort bezoekje naar Engeland trok, maar met de bedoeling ginder te gaan wonen en werk te zoeken.
Victoria was wel even groter dan Oostende-Terminus.  Bij gebrek aan duidelijke afspraak duurde het dan ook een tijdje voor Eddy en Stephanie elkaar vonden.  Toen ze elkaar uiteindelijk toch opmerkten, was er niks te merken van de uitbundigheid waarmee Eddy zich het weerzien had gedroomd.  Onwennig stond hij tegenover Stephanie en diens ouders.  Stephanie zelf was minstens even onzeker.  Geen wonder eigenlijk ook: in Oostende hadden ze in het bijzijn van Stephs ouders hoogstens een klein kusje gewisseld.  Wat in de intimiteit van hun samenzijn gebeurd was, stond immers volledig buiten de manier waarop haar ouders tegen hun relatie aankeken.  Dit was Terra Incognita.  Temeer omdat Eddy en Steph in hun vele, lange brieven hun gevoelens voor elkaar voortdurend herbevestigd hadden, maar het voor Eddy helemaal niet duidelijk was wat het standpunt van Stephs ouders was.  Met een afstandelijk kusje begroette hij Steph en gaf vervolgens ook haar moeder met een beleefd kusje.  Ray gaf hem een stevige poot en drukte de wens uit dat zijn huis de komende week ook Eddys huis zou zijn.   
Onderweg naar Reading ebde het gevoel van onwennigheid vlug weg, al bleef het gesprek beperkt tot de gebruikelijke smalltalk en wat commentaar bij de historische gebouwen en plaatsen waar ze aan voorbijreden.  De Browns woonden in een leuke bungalow aan de stadsrand.  Ray was er directeur van het nabijgelegen postkantoor en Stephanie liep stage in een schoonheidssalon.  Bedoeling was dat zij haar het jaar nadien als zelfstandige schoonheidsspecialiste zou vestigen.  Maar het was vooral Ray die maar niet kon zwijgen over het huis dat hij voor haar zou huren en de hoge kosten voor de inrichting die hij ten laste zou nemen omdat zij nu eenmaal toch het liefste en braafste meisje van Engeland was. 
Eddy kreeg al gauw het ongemakkelijke gevoel dat er ten huize Brown een aantal afspraken gemaakt in ruil voor de toestemming voor dit bezoek en dat er met Stephanie een heel concrete prijs overeengekomen was voor al de steun en medewerking die haar ouders haar zouden verlenen voor het opzetten van haar eigen zaak. 
Over zijn verblijf bij de Browns zou hij alvast niet te klagen hebben merkte hij: Ray bleek ook op dit vlak de perfecte organisator.  Té perfect: er was een gevarieerde agenda met uitstapjes naar London en Windsor Castle, barbecue bij Chris en haar ouders, pub, dancing en restaurantbezoekjes.  Allemaal zonder uitzondering samen met het ganse gezin.  Het belangrijkste gevolg was wel dat het tot na het weekend zou duren voordat hij een paar uren echt alleen kon zijn met Stephanie.
De eerste avond in Reading was al meteen een rasechte ramp: Hij en Steph zaten er wat verloren bij en vooral vaderlief nam, jong van hart als hij was, zo intensief mogelijk deel aan elk gesprek.  Telkens hun blik elkaar kruiste, lachten Eddy en Stephanie even naar elkaar.  Dat was meteen ook de grens van hun mogelijkheden.  De grote organisator had duidelijk alle touwtjes goed in handen!
Toen Stephs ouders tegen elf eindelijk naar bed trokken, was dat dan nog met de nodige waarschuwingen dat het morgen vroeg dag zou worden.  ... En of Steph hen nog een nachtzoentje kwam geven als zij slapen ging? 
Toch betekende dit de lang verwachte gelegenheid om de gevoelens en ervaringen van de voorbije maand bij te praten.  Eddy voelde de opgebouwde spanning van zich afglijden en plofte naast Steph neer in de duozit.  Onmiddellijk sprong haar poedeltje, Mitzy, op haar schoot en begon verwoed naar hem te blaffen.  Hij schrok terug van het lawaai, maar Steph kalmeerde het hondje al vlug en verdedigde glimlachend: “hij is nogal jaloers van aard.”  Dat bleek ook: telkens Eddy een poging ondernam om wat dichter bij Steph te geraken, iedere keer dat hij nog maar een hand in haar richting bewoog, reageerde het beestje prompt.  Uiteindelijk zag hij het niet meer zitten en vroeg haar het hondje de kamer uit te zetten.  “Love me, love my dog” was het mysterieuze antwoord van Steph.  Het was vriendelijk genoeg geserveerd, maar maakte in de praktijk elke lichamelijke toenadering die eerste avond toch maar gewoon onmogelijk en zorgde het voor een nog grotere verkilling van de sfeer.
Een klein uurtje later trok Steph de livingdeur achter zich dicht.  Aan de voet van de trap, gebaarde zij Eddy om stil heel stil te zijn, want haar ouders sliepen met de slaapkamerdeur open.  In alle stilte omhelsden ze elkaar en wisselden ze een warme goedenacht-kus.  Eén.  Daarna vergezelde Steph Eddy tot aan de deur van zijn slaapkamertje en ging vervolgens haar ouders goede nacht kussen. 
“Een grotere ramp was moeilijk denkbaar geweest”, bedacht Eddy wrang.  Maar hij was te moe om er nu over na te denken.  “Morgen zien we wel verder” dacht hij.  En viel meteen in een diepe slaap.
Hoe interessant het bezoek aan London de volgende dag ook was, voor Eddy kon het niet vlug genoeg maandagnamiddag zijn.  Dan immers zou hij niet voortdurend met Stephs ouders moeten rekening houden, dan zouden ze samen zijn.  Stephs moeder werkte immers part time.  Maandagnamiddag zouden ze dus eindelijk alleen zijn.  “Dan kan Steph je Reading en omgeving tonen.” had haar vader verteld.  Ergens had het geklonken als: “en dan blijven jullie in geen geval alleen thuis en gaan jullie zich braaf laten zien op de plaatsen die ik uitgestippeld heb.”
Als Eddy nog illusies had, werden ze die maandag toch wel vakkundig begraven.  Het werd een totale afknapper: arm in arm lopen was snob; samen met de studenten genieten van de laatste warme zonnestralen op de prachtig onderhouden grasperken van de lokale universiteit was “not done”; een kus in de romantische ruines van een middeleeuwse abdijkerk kon helemaal niet ... 
“Stel je nu toch eens voor dat ik haar aanbod om school te verlaten ernstig opgenomen had!?”  Eddy begreep er niets van, tenzij dat Stephs voorstel zeker niet door haar ouders gesteund werd en, erger nog, amper een paar dagen later ook al helemaal niet meer door haar zelf.
Wat was hier de voorbije paar dagen afgesproken?  Hij peilde er naar, maar kreeg nietszeggende antwoorden: “what do you mean?”, “I don’t understand what you mean” ... Wel, hij dus ook niet.  Behalve één ding: dat hij zijn houding ten overstaan van Stephanie noodgedwongen drastisch diende te wijzigen.
Vreemd genoeg ging de “click” gemakkelijk.  Dit was een duidelijke zaak en een verloren zaak.  Hier was niks om voor te vechten, zoveel was duidelijk.  Hij voelde geen spijt, geen rancune: zij was een mooi, lief, meisje, “de beste van Engeland” misschien wel, maar niet langer “zijn” meisje.  Hij drong niet verder aan, behandelde haar vriendelijk en met respect, maar zonder dat er ook nog maar één enkel woord over hun relatie gezegd werd, was alles overduidelijk voorbij tussen hen. 
Steph bleef even lief tegen hem als ze ooit geweest was; bracht hem ochtendthee op bed en bleef iedere avond tot tegen middernacht met hem praten en naar muziek luisteren.   Mitzy moest echter niet meer blaffen ...  De welkomstkus die eerste avond, was meteen hun afscheidskus geweest!
De dag voor zijn vertrek gingen nog eens langs bij Christine en haar ouders om afscheid te nemen.  De mensen hadden zowaar het zachte septemberweer aangegrepen om een gaardenparty te zijner ere te organiseren.
Toen hij terugkeerde van een toiletbezoek, overhoorde hij toevallig een gesprekje tussen Stephanie en Chris in de naastliggende kamer.   Eerder die dag waren hij en Steph voor het laatst gaan wandelen langs de Thames.  Terwijl hij zijn tijd nam om voor de spiegel in de gang zijn haren gelijk te strijken, hoorde hij Chris vragen of ze ook langs een bepaald romantisch spotje bij een bruggetje gepasseerd waren en, toen dit inderdaad het geval bleek te zijn, opmerken dat het daar wel een ideaal plekje was om iets te ondernemen. 
“Ach,” antwoordde Steph, “zeker wel, maar met hem heb ik er niets van ervaren.” 
Even viel hij uit zijn rol toen hij binnenstappend Stephanie recht aankeek en kalm opmerkte:
“Ik zou anders wel gewild hebben, maar ik heb geleerd dat men zoiets hier in Engeland alleen maar snob vindt!” 
Chris, die blijkbaar nog niets afwist van de wending die hun relatie genomen had, verstarde in haar houding van het schrikken en keek hem met opengesperde ogen aan. 
Stephanie kleurde nog een toon donkerder dan ze anders al was en keek hem, met licht gebogen hoofd, al evenzeer zwijgend aan.  Zag hij nu radeloosheid in de blik die ze hem toewierp, of was het in tegendeel gewoon woede?    De vraag was zinloos, wist hij.  Impulsief richtte hij het fototoestel dat aan zijn hals bengelde en drukte af ...

Twee dagen later was hij terug op school.  Met de directie ontstonden enige problemen rond zijn ongewettigde afwezigheid.  Maar nadat zijn brave huisdokter hem a posteriori een ziekenbriefje had bezorgd, kon het leven weer zijn gewone gang hernemen.
Thuis arriveerden geen brieven meer uit Engeland, geen telefoontjes meer.  Stephanies foto verdween van zijn kamer en werd voor een tijdje vervangen door een foto van het lieve poedeltje Mitzy.  Als op afspraak werd er over Stephanie thuis met geen woord meer gerept.
Op school was er meer interesse voor zijn wedervaren in Engeland.  Iedereen wilde zijn verhaal horen en was benieuwd naar fotomateriaal.  Gek genoeg was het vooral die laatste foto van Steph en Chris samen, waarop Steph hem boos aankeek, die haar schoonheid het best tot zijn recht liet komen. Ook Marleen verborg haar nieuwsgierigheid niet en spaarde haar complimenten op het voorkomen van Stephanie niet. 
“Je ziet zo dat die je wel heel graag ziet” merkte ze op, starend naar de bewuste foto.
Aan de anderen had Eddy alleen maar verteld over de plaatsen die ze bezocht hadden.  Tegenover Marleen besloot hij open kaart te spelen:
“Tja, maar er is wel nog een ander verhaal dan dat van de bezoeken,” biechtte hij eerlijk op: “op die foto kijkt ze niet verliefd, maar boos.  ‘t Is uit tussen ons.  Er was gewoon niks meer tussen ons.”
Even dacht Marleen dat hij niet de waarheid vertelde.  Ze bleef de foto’s bekijken en merkte tenslotte twijfelend op:
“Je zou het anders niet zeggen als je die foto’s ziet”
Ze toonde hem één voor één een selectie van zijn eigen foto’s: de foto’s die Ray en Chris van hem met Stephanie genomen hadden.  Telkens opnieuw herhaalde ze hoe mooi ze de foto’s wel vond en hoe verliefd het koppel afgebeeld was: arm in arm in de tuin; hand in hand op straat (!); met de schoenneuzen tegen elkaar en met gestrekte armen achterover hangend voor Buckingham Palace; elkaar in de ogen kijkend in een restaurant in Maidenhead, ...
Toen hij de foto’s voor het eerst zag was hij zelf verwonderd geweest dat ze zo lief tegen elkaar geweest waren, bekende hij niet geheel zonder spijt.
De vakantie aan zee, de drukke correspondentie en telefoontjes met Steph hadden alvast één goed neveneffect: Eddys talenkennis was er met een sprong op vooruit gegaan. 
Nu het gedaan was met schrijven naar Engeland, was er plots ’s avonds meer tijd.  What to do?  Hij had niet veel lust om opnieuw aan te knopen met zijn traditionele avondbezoeken aan Danny.  Ook, en vooral, tijdens de weekends begon het opnieuw te kriebelen.  Tot dan was hij nog niet echt uitgeweest: een paar weekends had hij bij Rudy doorgebracht.  Ze waren samen ook al enkele films gaan zien.  Maar nu Stephanie tot de geschiedenis behoorde, werd het de hoogste tijd om zijn leventje te herorganiseren en opnieuw een stapje in de wereld te zetten.
Het discotheekbezoek viel echter tegen.  Of hij trok er alleen op uit en ontmoette niemand die hij kende, of hij ging samen met Danny of Rudy op stap, maar ergerde zich eraan dat alle meisjes die hij graag wat beter had leren kennen, steevast opdaagden aan de arm van hun vriendje.  Toen hij er zichzelf mettertijd op betrapte dat hij alles wat met liefde en genegenheid te maken had met enig cynisme begon tegemoet te treden, vond hij het welletjes. 
Na opnieuw een mislukte avond uit, nam hij zich heilig voor zich niet te verbergen voor zijn beperkingen; openhartig en onschuldig te blijven in zijn speurtocht naar een gelijkgestemde ziel; geen energie te besteden aan zelfbeklag of zelfbedrog; maar zich omgekeerd ook niet te laten verleiden om wanhopig proberen te bewijzen dat hij anders of beter was dan hij in werkelijkheid was.  “En vooral: ik herbegin niet met flirten!”
“Niet flirten” was dan misschien wel de goede keuze.  Het gevolg was dat hij zich ernstiger en terughoudender opstelde en zich maar heel weinig vermaakte. 
Wanneer hij er alleen op uittrok, maakte hij er opnieuw een gewoonte van een leesboek mee te nemen.  Vond hij niemand die hij kende, of slaagde hij er niet in nieuwe contacten te leggen, dan bracht hij maar zijn tijd door met zijn oude vrienden: Herman Hesse, Freud, Nietzsche, Graham Greene, Hemingway ... 
Hij ontdekte dat hij, wanneer hij zich zo in de wereld van zijn boeken terugtrok, soms zelf opviel voor anderen, die dan spontaan met hem kwamen praten over de boeken die zij gelezen hadden.  Maar geen van de geïnteresseerden deed zijn hart sneller slaan.  Iedere week een beetje meer miste hij de vriendin die hij nodig had om zich compleet te voelen als mens.
Op school had hij minder last van zijn gevoelens.  Op initiatief van Rudy had hij met Rudy zelf, Elly, Marleen en Suzy een dansgroepje gevormd dat repeteerde om een nummertje te brengen op het komende schoolfeest.  Af en toe gingen ze ook samen naar een schoolfuif.  Meestal waren dan ook Marc, George, Udo en Danny van de partij.  Voor Eddy waren dit de enige keren waarop hij zich goed vermaakte.
Tijdens een zo’n schoolfuifje hadden hij en Marleen zich onbewust al praten steeds meer afgezonderd van de anderen.  Zij kenden elkaar zo lang en zo intiem dat Marleen zijn danspassen voorzag als geen ander en hem ook emotioneel beter aanvoelde dan wie ook van de groep.  Tot zijn verwondering drukte Marleen hem onverwacht een kusje op de lippen.
“Waar is dat nu voor?” vroeg hij haar lachend
“Eddy, wat zou je ervan denken om tot het einde van het schooljaar met mij te gaan?”
Ze had even gewacht alvorens hem de vraag te stellen en zat hem nu, in afwachting van zijn antwoord gewoon vriendelijk aan te kijken.  “Alsof ze gevraagd heeft hoe laat het precies is”, dacht hij ongelovig. Hoe langer hij haar aankeek, hoe moeilijker hij het kreeg om te antwoorden.  Weer voelde hij de betovering groeien van die twee paar ogen die hun zielen gevangen hielden, die de rest van de wereld uitgomden en als twee kanalen werkten langs waar hun zielen in elkaar overvloeiden.  Elke moment langer hier, met haar alleen, maakte de oude gevoelens weer levendiger.
“Sorry, maar dat kan ik niet, Leen”

Hij kreeg de woorden bijna niet uit zijn mond en toen hij ze uitsprak, klonken ze zo zacht dat hij er eerst zelfs niet zeker van was dat hij ze wel gezegd had.   
Marleen had ze echter wel degelijk gehoord.

“Nog altijd hetzelfde?” vroeg ze vriendelijk en begripvol
“Nog altijd” antwoordde hij mat: “ik heb teveel respect voor jou en hou gewoon teveel van jou om aan zo iets te beginnen”

Het was ondertussen meer dan een half jaar geleden dat hij haar tot in den treure gesmeekt had weer te komen bij hem, maar dan ernstig: met medeweten van hun ouders.  Zonder naar die moeilijke periode te verwijzen, wisten ze beiden dat Marleen hiernaar verwezen had toen ze gevraagd had of het nog steeds hetzelfde was.
Eddy voelde zich vreemd, leeg en droevig gestemd toen hij die avond huiswaarts keerde.  Hem leek het toe of een voor een alle hoofdstukken van zijn jonge leven afgesloten werden, zonder dat er aan de horizon ook maar het minste spoor was van enige nieuwe ontwikkelingen.
“Maar liever dat dan ten onder gaan in een slechte afdruk van een eerder al mislukte relatie”, bezwoer hij zichzelf.

 
Hoofdstuk 13.
“Immer wenn du meinst es geht nicht mehr
Kommt von irgendwo ein Lichtlein her
Das du es noch einmal wieder zwingst
Und von Sonnenschein und Freude singst
Leichter trägst das Alltags harte Last
Und wieder Kraft und Mut und Glauben hast.”
(??)

December.  De examens waren achter de rug en nog slechts een paar dagen scheidden hen van de kerstvakantie.  Een tante van Eddy had het weekend voor kerstmis uitgekozen om na bijna vijftig jaar vrijgezellenbestaan haar status als suikertante in te ruilen voor die van huismoeder.  De gelukkige bruidegom was een Duitser die ze kort na de oorlog had leren kennen en die inmiddels voor de tweede keer weduwnaar geworden was.  Uit zijn beide voorgaande huwelijken bracht hij drie kinderen mee.  Hoewel: meebrengen was niet de juiste term, want na het huwelijk zou het gelukkige koppel naar Duitsland gaan wonen.  Bovendien hadden twee kinderen al een eigen gezin gesticht en werd enkel de derde, die nog bij zijn vader inwoonde, op het feest verwacht.
Rolf was achttien, leerde voor automecanieker en had een eigen occasiewagentje.  Regels kende hij nauwelijks.  Hij zocht voortdurend de grenzen op van wat mogelijk was en toegelaten werd en stoorde zich daarbij nauwelijks aan iets of iemand.  Maar hij was zo ongelooflijk open, speels en spontaan dat iedereen die met hem in contact kwam erdoor geraakt werd.
‘s Vrijdags laat, hij had eerst nog de ganse dag gewerkt, maakte hij zijn opwachtingen bij Eddys tante.  Wegens het geringe leeftijdsverschil had deze Eddy gemobiliseerd om voor de verwelkoming en opvang te zorgen.  Voor Eddy was het alsof een brok zuivere energie hem in de maag ramde.  Voor hij zelf goed doorhad wat er gebeurde, wekten ze ‘s nachts ouders en buren door de muziek op maximum volume open te draaien, braken ze de halve slaapkamer af en trokken ze midden in de nacht in een plotse gril de stad in op zoek naar plezier.
Op maandag was Rolf Eddy komen afhalen aan ‘t school.  Eddy had iedereen na school uitgenodigd om vlug te komen kennismaken in hun stamkroeg.  Net als in het hotel, trof hem weer die grote nieuwsgierigheid bij jonge mensen naar andere volken en culturen.  Rolf moest de onmogelijkste vragen beantwoorden.  Een enkele keer kon hij niet laten radeloos uit te roepen: “Ach Mensch, ich lebe doch nur 400 Km von hier!”.
Maar 400 km of niet, toen Eddy en Rudy wat later met hem de andere kroegen van de stad bezochten, verbaasden zij zich over de duidelijke angst waarmee hij hen volgde in de cafés die hoofdzakelijk door Turken en Marokkanen bezocht werden.  Iedere zuiderling was in Rolfs ogen een levend geworden bedreiging en, wat ze hem ook vertelden, de schrik voor de Heilige Oorlog konden ze niet doen wijken: hij kwam niet eerder tot rust dan wanneer zij teruggekeerd waren naar het centrum van de stad.
Die nacht, in bed, vroeg Eddy hem wat hij van zijn makkers vond.  Heel gedetailleerd was Rolf allerminst in zijn evaluatie: Rudy mocht er zijn en Eddys vriendin natuurlijk ook.  Voor het overige onthield hij zich wijselijk van alle commentaar na een zo korte kennismaking. 
“Gekkerd, ik heb helemaal geen meisje, wie bedoel je eigenlijk?” vroeg Eddy, totaal in het ongewisse over de clue van dit cryptogram en zich al halvelings voorbereidend op een van die onverwachte ontknopingen waarop Rolf blijkbaar een patent had.  Maar Rolf was voor één keer gewoon ernstig geweest.  Uit zijn uitleg begreep Eddy vlug dat hij Marleen bedoelde.  “Als dat jouw vriendin niet is, moet je er heel vlug iets aan doen” adviseerde Rolf hem volledig te goeder trouw: “want die is gewoon smoor op jou, dat zie je ze zo aan.  En bovendien is ze ook mooi en sympathiek.  Wat kan je meer wensen?”
Eddy liet het onderwerp voor wat het was, maar worstelde de halve nacht met de vraag of hij niet beter Marleens voorstel aanvaard had.  Ten slotte konden ze dan op het einde van het schooljaar nog verder zien?  Was het niet gewoon dwaas van hem zich zo vast te houden aan een princiepsbeslissing?  Wat joeg hem zoveel angst aan dat hij een mogelijke toekomst gewoon bij voorbaat uitsloot?  Zou hij zich ook maar in het minst beter voelen wanneer hij niet met Marleen ging, maar herbegon met flirten?  Maar terugdenkend aan het vorige schooljaar, voelde hij hoe de gedachte aan een nieuwe relatie met Marleen hem inderdaad beangstigde en kleiner maakte.  Trouwens, een relatie binnen vooraf overeengekomen voorwaarden, was zo tegennatuurlijk dat alleen al het overwegen van de mogelijkheid zoiets stoms te aanvaarden hem een slecht gevoel gaf.
“Machtige mildheid als die eens vaders.  Waar deze stemming je aangrijpt, grondvest daar je huis.  Of het nu in het gewoel is of in de stilte: ubi pater sum, ibi patria.”  Ach, hoe was hij onder de indruk geweest toen hij voor het eerst Nietzsche had gelezen!  Tot op de muren van zijn slaapkamer had hij citaten gekleefd, ja zelfs met alcoholstift op het behang geschreven.  “Waar je hart breed en vol klopt, zegen en gevaar voor de omwonenden, daar is de oorsprong uwer deugd.  Vlucht wat je verkleint en saaier maakt, zoek een omgeving waar je je groot en vruchtbaar voelt en grondvest dààr je huis!”  En ja, in theorie was het allemaal zo eenvoudig.  Maar hoe dreigend grijnsde de eenzaamheid hem overal toe?!  Hoe ver af was de euforie van het bemind zijn en hoe akelig dichtbij zijn eigen kleinheid?
Even voor Nieuwjaar vertrok Rolf terug naar Duitsland.  Eddy had geen afscheid kunnen nemen en was dan meegereden tot Aalst.  Maar Aalst werd Dendermonde, Dendermonde werd Antwerpen.  Uiteindelijk was hij pas in Eindhoven uitgestapt en had van daar uren gestapt vooraleer hij zich verzoend had met de gedachte aan een leven zonder Rolf in huis.  Het liften zat niet echt mee: pas heel laat in de nacht geraakte hij weer huis.  Toch groeide onderweg het verlangen om er eens echt “per duim” op uit te trekken.  Een bezoek aan Rolf leek hem als voorbereiding het meest voor de hand liggend.  Hij besliste dan ook rond Pasen de tocht naar Münster te ondernemen.
Na Rolfs vertrek was het plots weer angstwekkend stil in huis geworden.  De avonden waren leeg en koud.  Noch de films op TV., noch zijn boeken, noch de steeds frequenter avonduitstapjes bij Danny en Rudy konden hem echt boeien. 
De voorbereidingen voor het schoolfeest liepen inmiddels ook ten einde.  Zij mochten nu tijdens de lesuren oefenen in de feestzaal, wat de zaak dubbel interessant maakte.  Anderzijds vond hij zich niet langer terug in de danspasjes: hij voelde het verband tussen het ritme en de bewegingen niet, werd onzeker en haakte ten slotte af.  Wel bleef hij meedoen “voor de lol”: de repetities vormden immers een interessante gelegenheid om mensen uit de andere klassen beter te leren kennen.  Eddy stelde een enquête op om te peilen naar de motivering der deelnemers en trok ermee van groep tot groep.  De antwoorden verbaasden hem: “om mijn ouders te bewijzen dat ik daartoe in staat ben”, “om van het feest een succes te maken voor de school” ... hij had werkelijk gedacht dat haast iedereen meedeed voor het plezier van het samenzijn en de gewettigde afwezigheid tijdens de lesuren!
Toen de avond van het schoolfeest aangebroken was, moest hij zichzelf zowaar oppeppen. Hoewel zo’n avond gewoon niet kon mislukken gezien alleen al het aantal mensen dat hij kende, was hij er deze keer niets gerust in. 
De eerste helft van de avond verliep inderdaad slecht: de dansers waren uiterst zenuwachtig.  Toen Suzy ongelukkig uitgleed en viel tijdens de opvoering, zag Rudy zijn verhoopte triomf in rook opgaan.  Na de dans ging Eddy hem achter de coulissen opzoeken.  Hij zat zowaar te wenen van ellende.  Ook Marleen zat er maar bedremmeld bij, maar kijk: zij werd vakkundig getroost door Udo! 
Terwijl hij met Udo wegwandelde schoten enkele beelden door Eddys hoofd: Marleen die in de klas met George had zitten OXO spelen en zich vreemd uitgelaten had gedragen; Udo die zich zo nodig bij hem had moeten beklagen dat Marleen “achter hem aan liep”.  En het vorige schooljaar was er toch ook eens een geheimzinnig voorvalletje geweest? Maar ach, waarom zouden die twee er geen prettige avond proberen van te maken? Toch kon hij tegenover zichzelf niet verhelen dat deze wending hem in het geheel niet zinde en er in ruime mate toe bijdroeg dat hij er nu geheel in berustte dat de avond compleet naar de haaien zou zijn voor hem.
Ondertussen waren alle opvoeringen afgehandeld en had de directeur met zijn dame de dans geopend.  Eddy en Rudy hadden aansluiting gevonden bij Marc en Elly.  Om Rudy over zijn verdriet heen te helpen, hadden ze met hun vieren gelijktijdig een rondje besteld.  De alcohol leverde in combinatie met de algemene sfeer en de vele bekende gezichten een geslaagde cocktail op, zodat ze zich van minuut tot minuut beter vermaakten.  Toen Udo en George hen kwamen vragen om de rest van de avond samen in het stadscentrum uit te gaan, weigerden ze dan ook en vroegen op hun beurt de anderen bij hen te blijven.  “Neen,” antwoordde Udo ongebruikelijk kortaf: “ik moet hier zo vlug mogelijk weg!”  Iedereen keek hem verwonderd aan.  Udo zat duidelijk met een probleem, maar was niet bereid daar enige uitleg over te geven.  Vervolgens voegde hij effectief de daad bij het woord en verdween met George in zijn kielzog.
“Die heeft geweend!” stelde Eddy verwonderd vast.
“Wie heeft er hier vanavond nog niet gehuild?” riposteerde Rudy, terugdenkend aan zijn uitbarsting na het dansje, maar evenzeer doelend op Marleen, die zich met rode ogen bij het gezelschap voegde.  Alle uitleg leek meteen overbodig.
Gelukkig behield de goede sfeer de bovenhand.  Iedereen danste met iedereen en het plezier kon niet op.  Elly en Ann hadden een vriendin mee uit genomen uit hun dorpje, Arlette.  Een mooi meisje, met een weelderige, gitzwarte haardos en een stel prachtig gevormde benen onder een extrakort minirokje. Er viel gewoon niet naast te kijken en vreemd genoeg was dat precies de reden waarom Eddy het meisje zoveel mogelijk negeerde: “Mij nu op een meisje concentreren zou wel de beste manier zijn om de avond toch nog kapot te maken,” bedacht hij en dus feestte hij ongedwongen verder. 
Toen de nacht al een eind gevorderd was en de drukte op het schoolbal langzaam aan begon te luwen, ervoer hij echter dat het niet voldoende was dat hij zich voorgenomen had Arlette met rust te laten: zijzelf bleek ter zake ook iets in de pap te brokken te hebben.  Naarmate de uren vorderden vroeg ze hem steeds frequenter zelf ten dans.  Van bij de eerste dans was het alsof hij nooit met iemand anders gedanst had: wat hij ook deed, Arlette volgde zijn pas.  Hij dacht terug aan eerdere keren dat hij dit gevoel ervaren had en er sterk van onder de indruk geraakt was, er een teken in gezien had dat hij een perfecte match vormde met zijn danspartner.  Maar dit was geen avond om herinneringen op te halen.  Hij begon dus meer variatie in zijn danspassen te brengen, te spelen op de dansvloer.  Al vlug werd het duidelijk dat hij in Arlette zijn meerdere moest erkennen.  Zij volgde ogenschijnlijk moeiteloos en nam zelfs kordaat het initiatief over toen hij begon te overdrijven in het maken van gekke passen.  Met haar hand in de zijne, leidde zij een tijdje zelf de dans.  Meestal echter, kleefde ze aan zijn lichaam en zweefden ze over de dansvloer.
Vier maanden was het inmiddels geleden dat hij afscheid genomen had van Stephanie.  Vier maanden lang was hij met geen meisje geweest en had hij zich bijna geen enkel weekend vermaakt.  Hij geloofde dan ook gewoon niet dat net deze ene avond waarop hij zich steeds beter vermaakte, het begin zou betekenen van een nieuwe relatie.  Arlette mocht hem nochtans, zoveel was duidelijk. 
Elly had dit inmiddels ook gemerkt en kwam hem tussendoor vage opmerkingen toefluisteren, waaruit moest blijken hoe uitzonderlijk Arlette wel was en hoe goed ze bij hem zou passen. 
Pas toen de zaal tegen een versneld tempo begon leeg te lopen en de “laatsten der Mohikanen” in een schier onafgebroken reeks rijdansen hun laatste reserves aan energie verspeelden, gaf hij toe aan de verleiding en kuste Arlette.  De passie waarmee zij zijn kus beantwoordde, verbaasde hem.  Ergens tussen de eerste rijdans en de eerste kus was Willy Marleen komen roepen om naar huis te gaan en even later was ook Rudy verdwenen.  Het half uurtje met Arlette was dus zowat de kroon op een avond die na een moeilijke start alleen maar crescendo gegaan was. 
Jammer genoeg liep Arlette niet in Aalst school, maar lag zij in internaat in Oudenaarde.  Doordat ze ook af en toe stages deed in de streek Oudenaarde - Brakel - Ninove zou Eddy in de daaropvolgende weken zijn weekend-territorium steeds vaker weg van Aalst zien schuiven.  Het begon de volgende week al, met het bijwonen van een optreden in Zottegem.  De week nadien bezocht hij zijn geliefde in Scheldewindeke, waar ze samen naar een optreden van “the Pebbles”, Vlaanderens populairste popgroep, trokken.  Tussendoor zag hij haar een paar keer bij Elly thuis en nog eens veertien dagen later troffen ze elkaar om Carnaval Ninove te vieren.  Eind februari ging hij haar opzoeken in Nederbrakel waar ze wegvluchtten van een optreden van Digno Garcia y sus Carios om zich de rest van de avond in een danscafeetje samen te vermaken.  Begin maart zocht hij haar op tijdens haar stage in Sint Maria Lierde.  Bijna elke week kwam hij zo op plaatsen waar hij nooit eerder geweest was.  Dat droeg extra bij aan de betoverende invloed die de relatie met Arlette op hem uitoefende. 
Zelfs wanneer Arlette al eens niet buiten mocht, was duidelijk dat zij hem de extra-energie bezorgde die hij nodig had om zich goed in zijn vel te voelen.  Sinds hij haar kende, vermaakte hij zich overal opperbest.  Er kon gewoon niks meer stuk!  Het was alweer een tijdje geleden dat hij zich zo gesterkt gevoeld had door de aanwezigheid van een meisje in zijn leven Hij had geleerd dat gevoel naar waarde te schatten en dus genoot hij mateloos, grenzeloos, eindeloos. 
Carnaval Aalst duurde dat jaar vier dagen voor Eddy.  Tussendoor pikte hij een paar uurtjes slaap mee bij Rudy en de nacht nadien bij een van diens vrienden.  Op maandag en dinsdag hadden ze afgesproken met de groep van de klas.  Udo was gelukkig weer van de partij, al verloren ze hem al na een paar uur in een dancing.  Marleen en Willy waren tegen alle verwachtingen in echter niet komen opdagen.
De week na Carnaval was ze in school niet om aan te spreken en nog een week later verscheen ze helemaal niet op school.  “Ziek” meldde Willy kort.  Maar toen ze na een week opnieuw verscheen, wist ze van zichzelf niet welke ziekte haar thuis gehouden had.  Het was duidelijk dat ze een moeilijke tijd doormaakte. 
Zij had nochtans kort na het schoolbal een jongen leren kennen waar ze meteen smoorverliefd op geworden was.  Tegen haar gewoonte in, vertelde ze er weinig over: “hij was ouder, werkte en had gespierde benen ... “ veel meer was er over hem niet geweten.
De verhouding tussen Marleen en Eddy was kort nadat ze hem gevraagd had om tot het einde van het schooljaar met haar te gaan, zonder aanwijsbare reden duidelijk afgekoeld.  Af en toe kon haast van een vijandige sfeer tussen hen gesproken worden.  Zat Arlette er voor iets tussen?  Of het voorval met Udo? ... Eddy had er het raden naar en vond dat hij er haar ook niet kon naar vragen.  Tenslotte was er niets meer tussen hen.  Toch deed het pijn haar nu zo down te zien.  Hij was eigenlijk best nieuwsgierig naar de werkelijke reden.  Willy loste alvast geen woord.  En Marleen nog minder.  Ongetwijfeld had hij haar op dat ogenblik nog maar weinig of zelfs helemaal niet meer kunnen helpen.  Uit de feiten bleek dat hij dat vroeger ook niet gekund had.  Het verschil met vroeger was echter, dat hij het nu voor het eerst ook niet meer als zijn taak zag.
Eén, maar vaker twee keer per week schreven hij en Arlette elkaar en van week tot week voelde hij hoe hij meer en meer op haar verliefd werd.  Ook Arlette voelde zich gelukkig met hun relatie, en stak dat niet onder stoelen of banken.  De vaart achter hun relatie overrompelde Eddy wel enigszins: “dit kan zo niet blijven” vreesde hij.  De recente ervaringen maakten dat hij bang had voor de onzichtbare grenzen waar hij blijkbaar telkens tegen botste wanneer een relatie overging naar een ernstiger stadium. 
Wat boezemde die meisjes dan plots zo’n angst in?  De stap naar de eerste sexuele betrekkingen?  Het besef dat ze te jong en nog te afhankelijk van thuis waren om zich te binden?  de onzekerheid?   Af en toe vocht hij in stilte tegen het spook van de pijn en
van de blijkbaar altijd onvermijdelijke scheiding: “Het minste wat je moet doen, wanneer je wil bouwen aan een duurzame relatie, is erin geloven.” probeerde hij zichzelf te overtuigen, of nog:  “Je dromen waar maken lukt slechts als je je daar honderd percent voor inzet.”

 

Maar de angst bleef, en met de angst nam opnieuw het besef toe dat hij iemand anders, nu Arlette, nodig had om zelf kunnen gelukkig te zijn.  Het maakte hem afhankelijk, wist hij.  Maar hoe meer hij er zich tegen verzette, hoe meer hij ervan overtuigd geraakte dat hij haar inderdaad beminde, haar nodig had ... en hoe meer schrik hij kreeg dat hij haar precies daardoor zou verliezen. 

Daar bleek nochtans geen enkele reden voor te bestaan, want vanuit het internaat bereikte hem de ene brief na de andere en alle brieven spraken van exact dezelfde gevoelens als die welke hij haar toedroeg: Arlette miste hem, was tot over haar oren verliefd, putte kracht uit zijn brieven en uit hun korte telefoontjes en hunkerde naar de paar uren die ze onder het weekend samen zouden kunnen doorbrengen.

Hoe zwaar hij het ook voor Arlette te pakken had, in tegenstelling tot de eisen die hij aan Marleen gesteld had, gooide hij het nu over een heel andere boeg.  Hij beklemtoonde tegenover Arlette dat ze met elkaar zouden gaan tot een van hen het beu was.  Lachend waren ze onder elkaar overeengekomen dat diegene die het uitmaakte de ander dan twee trappistjes ten afscheid zou betalen.  “Om er dan minstens toch op een mooie manier een eind aan te maken.”

Wat hij ook droomde, hij hield zijn dromen en toekomstplannen voor zich en probeerde de relatie zo licht mogelijk te houden.  “Zie je twee mensen zich samen vervelen, dan zijn ze gegarandeerd gehuwd” wees hij Arlette.  De angst, dat op termijn bijna noodgedwongen elke relatie ten onder gaat aan verveling en sleur, werd een voortdurend terugkerend gegeven in zijn brieven.  Hadden ze het echter over kinderen, dan was hij kort: “laat ons daar binnen
tien jaar over praten, dan zijn w’er nog maar achtentwintig.”

Marc en Elly hadden ondertussen wel een stap verder gezet: hun ouders wisten van hun relatie, en aanvaardden die.   Marc sprong geregeld bij Elly binnen als hij haar ‘s zaterdags met de wagen ging afhalen om uit te gaan.  Af en toe brachten de twee ook de zondagnamiddag samen door bij een van hen thuis. 

Elly zag Arlette als een van haar beste vrienden en was er niet weinig trots op dat zij Eddy en Arlette bij elkaar gebracht had.  Het leek logisch dat de vier wanneer mogelijk ook samen uitgingen.  Het was bovendien een echte luxe, want Marc mocht tijdens het weekend vrijwel altijd over zijn vaders wagen beschikken. 

De situatie had gevolgen voor de verhoudingen in school: het contact tussen Marleen en Elly verflauwde doordat Elly zich het middelpunt voelde van “haar eigen kleine kliekje” en geen gelegenheid voorbij liet gaan om haar aandeel in het tot stand komen van de relatie tussen Arlette en Eddy te onderstrepen.   “Daarom ben ik ook een beetje verantwoordelijk voor de verdere goede gang van zaken” beweerde ze.  En dus zat ze voortdurend het voorbije weekend te evalueren of het volgende voor te bereiden.

Omdat gewoon uitgaan voor Arlette slechts uitzonderlijk toegestaan werd, werd hierbij zoveel mogelijk rekening gehouden met de activiteiten in en rond haar dorp. 

Hoewel Eddy tijdens de week af en toe op bezoek bleef gaan bij Rudy en Danny en uitzonderlijk ook al eens een avond bij George doorbracht, verzwakte de band met hen. 

Arlette zat dan misschien niet in hun klas en had niet het minste benul wat haar relatie met
Eddy hier veroorzaakte, haar invloed was er binnen het groepje niet minder sterk voelbaar om.

Ook Arlettes ouders kregen al er al vlug lucht van dat hun  dochter een vriendje had. “Te vroeg” oordeelden zij en even leek het erop dat Arlette nog nauwelijks zou buiten geraken onder de weekends.  Arlette vocht echter terug: ze vroeg in school verlof om de woensdagnamiddag te gaan winkelen en nodigde vervolgens Eddy uit naar Oudenaarde.  Het weekend nadien weigerde ze haar ouders te vergezellen naar een bal en smokkelde ze Eddy na het vertrek van haar ouders het huis in.  Dan weer bekwam ze dat ze naar Aalst mocht gaan shoppen.  In de eerste boetiek waar ze binnen gingen, kocht ze zich een kleedje.  De rest van die zaterdagnamiddag bracht ze dan met Eddy door in het stadspark van Aalst. 

Op die wijze was het na twee maanden precies of ze elkaar al veel langer kenden.  Arlette werd zowaar bevreesd van de hevigheid van haar gevoelens en waarschuwde ook Eddy: “hou toch niet té veel van mij, alsjeblieft, want misschien doe ik je dan later te veel pijn.” schreef ze.   Maar Eddy was nog steeds als de dood voor een herhaling van de ervaring met Marleen en reageerde door zichzelf te beschermen:
“Dank je, schat, omdat je me nu al twee maand gelukkig maakt.  Dat vergeet ik alvast nooit.  Maar als je begint te twijfelen, kan ik je niet helpen: dat moet je zelf uitvechten.  Als ik je onvoldoende boei, zeg het mij dan gewoon.  Ik heb een hekel aan droevige gezichten en drama’s.  Weet echter dat ik van je hou en hoop dat we nog lang samen zullen blijven.”

In werkelijkheid weerspiegelden die dappere woorden helemaal niet  wat in hem leefde.  Sinds hij die eerste twijfels bij Arlette had vastgesteld, geraakte hij opgescheept met een vurig verlangen dat alles toch minstens tot het einde van het schooljaar zou goed gaan tussen hen.  Tijdens de vakantie, wist hij, zou hij het gemakkelijker hebben om nieuwe contacten te leggen.  Dan zou er de spanning komen van het uitkijken naar een job, een nieuwe omgeving, meer middelen ook eens hij werkte: een eigen wagen  ... maar tot dan, tot het zover was mocht ze hem niet verlaten! 

Hij schrok zelf, toen hij zich voor het eerst van die wens bewust werd: was dat niet exact wat hij van Marleen niet had kunnen aanvaarden? Maar, hoewel hij er tegenover Arlette niet over sprak, kreeg hij dertig juni als streefcijfer voor een “herbronningpunt” in hun relatie niet   meer uit zijn hoofd. 

Het deed hem nadenken over dat gevoel dat hij als “Liefde” gedefinieerd had: “In welke mate zien we de ander graag voor wat die zelf is?” vroeg hij zich af, “en hoe belangrijk zijn de vele persoonlijke redenen, die wij haast nooit als motief voor het in stand houden van een relatie aanvaarden: onze angst voor eenzaamheid, onzekerheid, emotionele problemen ...?  Wat weegt in een relatie meest door: de liefde voor de ander of de liefde voor ons zelf?”  “Naastenliefde,” schreef Nietzsche, “is uw slechte liefde tot Uzelf: gij vlucht weg van Uzelf en naar de naaste ... en ge zoudt daarvan wel gaarne een deugd maken!  De een gaat tot zijn naaste omdat hij zichzelf zoekt, de ander omdat hij zichzelf zou willen verliezen.”   

Arlette verwonderde zich ondertussen steeds meer over de mate waarin Eddy over alles en nog wat pleegde na te denken.  Volgens haar genoot hij te weinig van de fijne momenten van het leven en piekerde hij teveel over dingen waar hij toch niets kon aan veranderen.  “Natuurlijk hou je van iemand anders vooral omwille van wat die ander jou te bieden heeft” vond ze.  Als ze al over die dingen nadacht, was het vooral over de reden waarom Eddy van dergelijke voor de hand liggende vaststellingen een probleem kon maken.  Het maakte haar onzeker over zijn ware gevoelens. Het kwam haar voor alsof hij op twee paarden wedde: hij had zich ingeschreven voor een taalvakantie in Coventry.  Coventry, dat was Engeland: wilde hij misschien Stephanie terug gaan opzoeken?  Waarom annuleerde hij die vakantie niet? Wat had zij aan hem wanneer hij naar het buitenland vertrok net wanneer zij meer vrijheid zou hebben om hem te ontmoeten?

Eddy annuleerde de vakantie in Coventry, maar wijzigde niets aan een aantal andere plannen.  Zo bleef hij ondanks haar tegenpruttelen bij zijn plan om de paasvakantie in Duitsland, bij Rolf, door te brengen. 

Vertrokken om 6 uur ‘s morgens, kwam hij pas tegen tienen ‘s avonds in Münster aan.  Gelukkig had hij de ganse dag goed weer gehad.  Ook de contacten die hij onderweg gehad had, waren zonder uitzondering positief geweest.  De dagen bij Rolf waren dat nog meer: zelfs wanneer ze samen werkten aan Rolfs huiswerk of bij familie van hem op de boerderij gingen helpen, leek alles veeleer één groot spel te zijn.  Rolf zelf had de eerste week nog les, zodat Eddy overdag vaak alleen in huis was.  Zowel zijn oom als tante werkte immers.  Toch verveelde hij zich geen ogenblik: de nieuwe omgeving trok hem aan, zodat hij op zijn eentje de ronde van de stamkroegen deed en tussendoor ook de kerk en een plaatselijk museum bezocht.  Met niks anders om handen, las hij voor het eerst ook een roman in het Duits. 

De tweede week trok hij met Rolf dieper Duitsland in, op familiebezoek naar Hildesheim.  In gesprekken met de familie van Rolf, maar ook met Duitsers die hij in café, winkel of post ontmoette viel hem op hoeveel beter ze hier op de hoogte waren van het bestaan van Vlaanderen en Wallonië en van het taalprobleem binnen België, dan bijvoorbeeld in Engeland.  De Vlamingen werd hier duidelijk een warm hart toegedragen!  Verwonderd noteerde hij dat vele Duitsers ervan uitgingen dat zowat gans Vlaanderen aan hun zijde gestaan had tijdens de oorlog.  Een oom van Rolf was als soldaat in Vlaanderen gekazerneerd tijdens de oorlog en dacht daar met plezier aan terug.  Even verwonderd was hij toen een van de mannen, met wie hij nabij Hildesheim in een café aan de praat geraakt was over de verslechterende economische evolutie, met betrekking tot de oplopende werkloosheid onder vrijwel algemeen bijval hoorde verklaren: “Dat zou onder Hitler niet zo geweest zijn.  Die zorgde er wel voor dat iedereen werk had!”

De dag van de terugkeer uit Duitsland werd een extra-lange dag: na drie uur rijden van Hildesheim tot Münster, hielp hij Rolf een paar uur met een karwei bij de eigenaar van de woning waar Rolf woonde. Vervolgens was het snel douchen, herkleden en dan opnieuw vier uur rijden ... recht bij Arlette, met wie hij afgesproken had voor een bal in een feesttent op amper 200 m van haar woning.  Natuurlijk arriveerde hij met meer dan een uur vertraging. 

Arlette had hem op het hart gedrukt dat het de bedoeling was dat het haar buren niet zou opvallen dat hij speciaal voor haar kwam.  Gelukkig vergezelde Rolf hem en waren Marc en Elly er ook, zodat zij zich toch gezellig in groep konden amuseren.  Braafweg dansten zij een paar keer met elkaar onder de nieuwsgierige blikken van de dorpelingen.  “Zie eens hoe deftig wij ons kunnen gedragen!” lachte Arlette.

Door de afwijkende timing van de paasvakantie in Duitsland, had Rolf nog een week vakantie.  Eddy had dan ook geen tijd om te piekeren: hij trok met Rolf naar Brugge en Gent; ze gingen winkelen in Brussel; samen zwemmen; brachten een avond door bij Marc en gingen twee dagen bij Rudy logeren.  Bijna elke dag kwamen ze na school met alle vrienden ook nog eens bijeen in hun stamkroeg.

Al bij al was het een wonder dat Eddy slechts een halve dag afwezig bleef op school!  De week vloog voorbij.  Veel te vlug  moest hij Rolf alweer uitwuiven naar Duitsland.

Deze keer voelde hij zich echter allerminst eenzaam na het afscheid.  De volgende dag, zaterdag, vierde Elly immers haar verjaardag en Arlette mocht van ‘s middags gaan helpen om alles klaar te maken. Bovendien had ze geen uur gekregen om naar huis te komen, en mocht ze ook de zondag komen helpen opkuisen.  Zij konden dus zowat het ganse weekend samen zijn!  Er was trouwens nog meer goed nieuws, want een dolgelukkige Arlette belde hem net die vrijdag op om mee te delen dat ze het jaar nadien in Aalst zou naar school gaan!

Op school was inmiddels het onmogelijke gebeurd: Marleen had een partner gevonden die er geen graten in zag een “contract van samenhorigheid tot de laatste schooldag” met haar af te sluiten.  En dan nog niet de meest voor de hand liggende: Rudy. 

Rudy, die hem het vorige jaar zo vaak verweten had dat hij zijn leven door Marleen liet vergallen, die hem tot in den treure gevraagd had wat hij toch in haar zag.  Eddy begreep het niet, maar trok zijn schouders op: dit was niet zijn zaak.  Die twee konden afspreken wat ze wilden.

Aan de relatie tussen Eddy en Rudy veranderde het niets: tijdens de schooldagen bleef Eddy af en toe langs gaan bij Rudy en hij ging er logeren met Rolf.  Sinds hij zijn weekends zoveel mogelijk met Arlette doorbracht, waren er wel geen film- of concertbezoeken meer geweest met Rudy.  Maar Eddy had nooit de indruk gehad dat Rudy hem echt miste: Rudy was zeker sociaal genoeg en had op zijn dorp én in Aalst een paar vrienden waar hij altijd terecht kon.
In de weekends waren ze er nooit veel samen op uit getrokken.

Wanneer ze in de week na school nog een glas gingen drinken of als ze ‘s avonds samenkwamen, werd over Marleen gewoon niet gesproken, tenzij ze, zoals dat met gelijk welke klasgenoot wel eens gebeurde, toevallig ter sprake kwam.  Ook op school zelf veranderde de afspraak tussen Marleen en Rudy nauwelijks iets: ze bleven op de koer gewoon samenkomen met de anderen en wie over de nieuwe relatie niet geïnformeerd was, zou er niks van gemerkt hebben.

Anders was het op schoolparties of wanneer Marleen mee ging op café na school.  “Ik stel me waar wat voor”, dacht Eddy toen hij voor het eerst de indruk kreeg dat Marleen er alles aan deed om hem tot het uiterste te provoceren.  “Ik lieg mezelf wat voor uit eigenwaan, ze wil alleen aandacht”.  Maar naarmate de weken vorderden, werd steeds duidelijker dat Marleen er inderdaad een vreemd genoegen in schepte om hem aan te staren terwijl ze Rudy kuste of openlijk intiem streelde. 

“Waarom?” vroeg hij zich af: “had hij haar dan - voor hij Arlette ontmoette - onvoldoende duidelijk gemaakt dat zij steeds welkom bij hem geweest was, op de enige voorwaarde dat ze het ernstig moest menen?  Of wil ze zich op deze manier wreken op mij?  Maar waarvoor?  En welk effect of resultaat kon zij ervan verhopen?” 

Eens te meer moest hij toegeven dat hij niets van de situatie begreep.  Niets wat Marleen ooit gedaan had of deed, liet hem volledig koud, dus zeker niet deze kleine pesterijtjes.  Tezelfdertijd was het ook niet meer dan dat: kleine pesterijtjes van een oud-lief, maar meteen ook een teken dat hij haar nog steeds niet volledig onverschillig liet.

“Stel dat ze me komt zeggen dat ze zich bedacht heeft, dat ze wél ernstig met mij wil gaan, wat doe ik dan?” vroeg hij zich af.   
Maar de vraag was zuiver retorisch.  Hij ging met Arlette en zoals het nu tussen hen ging, dacht hij er niet aan daar een einde aan te maken.  Ook niet voor Marleen.

Arlette en Marleen hadden elkaar één keer kort gezien op het schoolbal.  Maar beiden hadden ondertussen, vooral van Elly, al zoveel van elkaar gehoord dat zij nieuwsgierig geworden waren om elkaar te leren kennen.  Ellys verjaardagsfuifje was de ideale gelegenheid. 
De party was echter ten dele veroordeeld op voorhand: Marc en Elly hadden kort voordien woorden gehad, en waren er vooral in geïnteresseerd hun eigen relatie weer op het goede spoor te brengen.  Vooral daardoor ontstond een situatie waarin Marc vooral bezig was met Elly, Rudy met Marleen en Eddy met Arlette.

De koppeltjes schermden zich al vlug zodanig voor elkaar af dat er nauwelijks onderling contact was.  Arlette viel op dat, telkens ze in de richting van Marleen keek, deze ook naar haar zat te staren. Later op school zou Marleen hetzelfde zeggen van Arlette.

Kwam de verwachte kennismaking er niet, het leek ook plots helemaal niet belangrijk.  Wat wél van belang was: Nooit eerder  waren Arlette en Eddy zo lang samen, ruim 12 uur na elkaar! De wetenschap dat dit ook nadien niet zo vlug opnieuw zou gebeuren, gaf een extra feestelijk aspect aan de ganse fuif en maakte dat ze maximaal van elkaar genoten.  Het werd een prachtige avond, waar  ze de komende weken in hun brieven naar elkaar geregeld op zouden terugkomen.
 
Hoofdstuk 14.

“De volmaakte snelheid is niet 2000 km/h of 1 miljoen km/h,
 Want ieder getal betekent weer een grens.  De volmaakte snelheid
 Is: ‘er zijn’.  Om dat te bereiken moet je vooruitgang opofferen
 Aan volmaaktheid.  De tijd overwint betekent dat er niets is
 Dan NU, de afstand overwinnen dat er niets is dan HIER.  Tijd en
 Plaats betekent niets.  Als je zo snel wil vliegen als een gedachte
 Moet je beginnen met te denken dat je al op je bestemming  bent.”
 (Jonathan Livingstone Seagull, Richard Bach)

Na de verjaardagsfuif had Eddy zich grotendeels van zijn angsten en twijfels kunnen bevrijden.  Eigenlijk gold dit evenzeer voor Arlette.  Elke nieuwe ontmoeting was vanaf nu een groot feest dat zorgvuldig voorbereid en achteraf ook opgevolgd werd door vurige brieven en stiekeme telefoontjes. 

Maar hun gevoelens voor elkaar kleurde niet alleen hun eigen samenzijn.  Eddy Livingstone Zeemeeuw dacht zich de hemel in en genoot van het leven zoals nooit tevoren.  Samen met Arlette, Marc en Elly werd hij lid van de nieuw opgerichte volleybalclub in Arlettes dorp.  Arlette zelf kon meestal niet naar de trainingen komen.  Elke keer dat ze toch kwam, was echter een gewonnen rendez-vous.  Voortaan zagen zij elkaar hierdoor af en toe op zondagvoormiddag.  Vooral de weken dat Arlette niet mocht uitgaan, was het belang van de gezamenlijke volledybal-trainingen niet te overschatten.  Die weken trok Eddy er al eens met Marc en Elly alleen op uit.  Het prettige hieraan was dat hij dan meestal ook bij Marc bleef logeren.  De uitgangsavonden zelf verveelden hem echter zonder Arlette erbij.  Al vlug gaf hij er daarom eerder de voorkeur aan om met Rudy naar een film te gaan kijken of gewoon bij Rudy te gaan logeren.

In school werkte hij nu actiever mee dan ooit tevoren.  Hij had zich een ganse tijd geleden de gewoonte gemaakt boeken te lezen wanneer de les hem verveelde.  De verhaaltjes en wijsheden van de romanschrijvers boeiden hem echter steeds minder, waardoor hij opnieuw meer op het klasgebeuren zelf aangewezen was om inhoud te geven aan zijn dagen.  Zijn “extra energie” werd door de leraars met gemengde gevoelens onthaald: hij werd definitief verbannen uit de godsdienstles omdat hij elke les opnieuw openlijk revolteerde tegen de dogma’s en geboden van de Kerk.  Toen hij de  leraar verweet hen “kinderverhaaltjes” op te dringen en van hen te eisen dat zij hem blindelings zouden volgen in zijn theorieën, net zoals Hitler dat destijds had gedaan, was het voor de brave man teveel geworden. 

Ook met de lerares steno-dactylo geraakte hij weer in de clinch: Toen hij een klas aktie organiseerde omdat zij opnieuw begonnen was straffen uit te delen voor elke fout in de tussentijdse toetsen, zwoer de al wat oudere dame dat zij hem zou buizen.  “Maar dat kan ze nooit, want ik ben gewoon de beste in haar vakken” pochte hij in zijn brieven aan Arlette.

Toch liepen de zaken in de klas steeds vaker uit de hand en steeds meer zat hij daar wel voor iets tussen.  De klastitularis deed een beroep op zijn trots en smeekte hem om zijn verantwoordelijkheid op te nemen: “Met jou staat of valt deze klas en het is jouw plicht de anderen binnen de perken te houden.  Jij weet wel hoever je kunt gaan, maar sommigen voelen zich door jou uitgedaagd en dreigen net iets te ver te gaan.  En dat alles alleen maar om jou te overtreffen.”

En - in wat steeds meer op een nieuwe gecoördineerde aktie van het lerarencorps ging gelijken - verweet de leraar Correspondentie hem dat anderen dreigden te boeten voor zijn “apenstreken”.

Zonder dat zij dit met zoveel woorden zegden, waren er echter ook leraars die hem pas nu ontdekten of met blijde verrassing opmerkten dat hij terug was uit zijn winterslaap en hem zochten om met hem van gedachten te wisselen.  Zelfs al zag Eddy hierin vooral een bewijs dat de leraars afspraken onder elkaar gemaakt hadden en bestempelde hij de plotse interesse in hem als “gewoon een andere manier om “actie Eddy” aan te pakken, namelijk onder het motto “krijgt hij geen positieve aandacht, hij zal negatieve aandacht zoeken”, toch gaf hij grootmoedig toe dat de actie wel degelijk resultaat had: hij genoot van zijn rol als bevoorrechte gesprekspartner en officieuze klasvertegenwoordiger.  Het deed hem de vele maanden betreuren dat hij zich met zijn verdriet in zichzelf had teruggetrokken en dat hij geworsteld had om zichzelf weer te vinden.   

Met april meer dan half gevorderd, dacht hij regelmatiger aan “leven nà school”: hoe zou zijn leven er gaan uitzien na het einde der lessen?  Waar zou hij aan het werk geraken?  In de omgeving, hoopte hij, bij voorkeur in een bank of bij de post.  Maar meer dan de inhoud van zijn toekomstige job, vroeg hij zich af of het werk niet te afmattend zou zijn om zijn avondles Spaans te hernemen.  Hij maakte ook allerlei vage plannen: Rudy zou graag met hem in Aalst een studiootje zoeken waar ze samen konden wonen.  Maar hij wilde vooral zo vlug mogelijk een autootje en van een muziekinstallatie ... ook voor lectuur moest er tijd blijven en best zou hij ook wat sporten, stelde hij in één adem.

Veel tijd om daarover na te denken was er echter niet: Arlette riep zijn hulp in voor haar boekbesprekingen en vertalingen en op school streek een zwerm Amerikaanse studenten neer.  Een ervan was bij Rudy thuis ingekwartierd, zodat Eddy de rest van de maand meer daar dan thuis sliep.

Met verwondering bedacht hij dat hij nog niet zolang geleden bevreesd geweest was voor de sleur van het schoolleven en de verveling van lange weekends zonder liefde.  Sinds hij Arlette leren kennen had, was zijn leven in een andere dynamiek terecht gekomen.  Om haar te ontmoeten moest hij af en toe verstek laten gaan bij activiteiten die Rudy de laatste tijd als in een continue stroom op hun agenda plaatste. Hij deed het maar node, stelde hij verwonderd vast.  Hield hij dan minder van Arlette dan hij zichzelf wijsmaakte?  De vraag werd echter even vlug weer verworpen als ze gesteld was: al te goed wist hij dat zij de energiebron, de zon van zijn leven was!  “Hij hield van haar en zij hield van hem.” Dit was zijn anker.  Zelfs al zag hij haar gemiddeld maar een paar uren om de vijf à zes dagen, het besef van hun wederzijdse liefde kleurde elke seconde van zijn bestaan en liet hem toe van alles mateloos te genieten. 

Met de Amerikanen erbij werd het hem echter fysisch gewoon te veel: uitgeput viel hij in slaap waar hij zich ook maar durfde neerzetten.  Geen wonder ook: in Amerika werd blijkbaar nauwelijks uitgegaan beneden de 21 jaar en alcohol was voor die knapen totaal verboden.  Zij waren dan ook regelrecht in hun stoutste dromen terecht gekomen en konden maar niet genoeg krijgen van de vrijheid die ze plots genoten.  Kwam daarbij dat ook vanuit de school van alles georganiseerd werd om de Amerikanen bezig te houden, dan valt gemakkelijk te begrijpen dat Rudy en Eddy slechts uitzonderlijk voor 1h00 ‘s nachts thuis geraakten met hun Amerikaan.  Zelfs dan volgde meestal eerst een etentje en een evaluatie van de voorbije dag vooraleer ze in bed kropen. 

Doordat Eddy alles probeerde te combineren gebeurde het hem dat hij tijdens een uitstap met de Amerikanen vervroegd afscheid moest nemen om rechtstreeks naar zijn afspraak met Arlette te treinen of te liften.  Eens Arlette naar huis moest hij dan midden in de nacht op een of andere manier zien terug te geraken bij Rudy. Soms schoot de hocus-pocus wel wat te kort.  Zo was Arlette er in geslaagd toestemming te krijgen om naar Aalst een film te gaan zien.  Zij was dolgelukkig met deze buitenkans om onverwacht een paar uren met Eddy door te brengen, maar ontdekte vervolgens dat men haar op geen van de gekende telefoonnummers kon zeggen waar haar liefje zich die avond bevond ...

Noodgedwongen sneuvelde er af en toe ook een halve dag les.  Bovendien was de klas nu de enige plaats waar Eddy tijd had om naar Arlette te schrijven, zodat er niet alleen van leren niets in huis kwam maar hij ook van de lessen zelf maar weinig meedroeg.  Dat hectische leventje beviel hem dan wel zeer goed, maar eens de Amerikanen terug naar “af” waren realiseerde hij zich plots dat de examens ondertussen akelig dicht genaderd waren, zodat er reden te over was om zich ernstig zorgen te beginnen maken.

Ook voor Arlette beloofde de naderende examenperiode niet veel goeds: nadat ze tijdens de verlofdagen in mei kans gezien had om nog eens naar Aalst te gaan winkelen en ze zonder al te veel aandringen toestemming gekregen had om naar een bal en een optreden van een popgroepje te gaan, kreeg ze uitgangsverbod tot na de examens.  Om Eddy toch maar een paar minuten te kunnen zien, vroeg ze hem om in haar geboortedorp naar de mis te komen.  Voor de rest van het schooljaar, anderhalve maand nog, zag het er echter sterk naar uit dat hun verkering enkel per telefoon en brief zou geschieden.

“We kunnen het misschien beter een tijdje uitmaken” hadden ze lachend tegen elkaar gezegd, “we zullen het verschil toch niet merken.”  Eigenlijk waren ze nooit zekerder van elkaar geweest dan in deze periode: elke ontmoeting was feest en de onderwerpen die ze tijdens het uitgaan kort aanraakten, werden verder uitgediept in een drukke correspondentie: muziek, toneel en film, voor- en nadelen van internaat, beroepsverwachtingen, intieme contacten, vruchtbaarheid, abortus, ... het passeerde allemaal de revue.

Maar niet alleen de examens wierpen hun schaduw: half mei kreeg Eddy onverwacht een uitnodiging om tijdens de vakantie naar Spanje te gaan werken.  Aanvaarden betekende dat hij na de examens nog eens ruim twee maanden zou gescheiden zijn van Arlette - bovendien in volle vakantietijd.  Thuis oordeelde iedereen dat het om een buitenkansje ging dat hij niet mocht laten vallen.  “Als hij en Arlette van elkaar hielden, konden ze dit als een proefperiode zien” stelde moeder.  Na de vakantie zou dan wel duidelijk blijken of de liefde echt was.  Hij verwierp echter het voorgehouden been: het was onzin op deze manier iemands liefde te willen testen. 

Hoewel hij er zeker van was dat hij van Arlette hield, maakte de gedachte aan die lange periode alleen al immers ook bij hem zelf de ingesluimerde onzekerheid opnieuw wakker: wat zou zij doen?  Maar evenzeer: zou hij haar zelf niet bedriegen wanneer hij zo lang van haar weg was?  Hoe zou het zijn wanneer hij na de vakantie terugkwam: zouden ze niet van elkaar vervreemd zijn?

“In de godsdiensboekjes leer je dat twee mensen die elkaar echt beminnen elkaar volkomen moeten vertrouwen,” schreef hij Arlette, “maar ik ben verdomme geen godsdienstboekje.  Onze gevoelens zijn niet zoals geldsommen die men kan uitzetten tegen een vaste intrest en op de vervaldag gewoon terug opvragen.  Wij leven. Wij zitten nog niet vast aan tradities,  afspraken, verplichtingen en gewoontes.  Integendeel: de beslissingen die wij nù nemen bepalen de weg die we morgen zullen gaan.  Elke beslissing, elke ontmoeting kan ons leven nog een totaal nieuwe en onvermoede wending geven!   Moest ik er zeker van zijn dat wij niet genoeg van elkaar zullen krijgen in de loop van de volgende maanden, ik zou niet twijfelen om het aanbod af te slaan.  Maar: hoe dikwijls zal ik je kunnen ontmoeten tijdens de vakantie?  En wat doe ik wanneer het tussen ons in juli of augustus uitraakt?  Dan loop ik tien jaar te vloeken van spijt omdat ik dit aanbod niet aangenomen heb! ...”

Toen hij haar telefonisch van het aanbod op de hoogte bracht, was Arlette even stil geworden: Eddy overwoog ernstig om het te aanvaarden, anders had hij niet hoeven te bellen.  “Twee maanden is verschrikkelijk lang, Eddy en het is dan nog juist vakantie!” was haar eerste reactie.  Maar zij wilde zijn beslissing niet beïnvloeden.  “Je zou eigenlijk moeten stom zijn als je dat reisje niet meepikt; moest ik die kans krijgen, ik zou niet twijfelen.” schreef ze hem diezelfde avond nog en ze voegde eraan toe: “Moest je naar Spanje gaan, ik zou je geregeld blijven schrijven.  Ik doe dat nu toch ook?  Wat je ook beslist, weet dat ik nog niet van plan ben om je los te laten.  Of het moet zijn dat jij mij beu bent?” 
Toen ze de brief ontving waarin hij schreef dat hij niet zou gaan, moest hij niet twijfelen aan de duurzaamheid van hun relatie, bleef ze onbegrijpend naar het papier staren.  “Bestaat je hoofd nog?  Al dat piekeren, dat is gevaarlijk hoor!  En nu lees ik dat je op de koop toe aan mij twijfelt.  Man, man, wat steek jij allemaal uit?”  Ze probeerde een humoristisch antwoord te schrijven, maar zijn brief had meer kwaad aangericht dan ze in staat was te verbergen en ze besloot met enig sarcasme: “Eddy, als je me bedriegt, ga je het me toch zeggen, hé? - Ik zal hetzelfde doen.”
Eddy zelf had het verschrikkelijk moeilijk om tot een besluit te komen.  Toen hij tenslotte de knoop doorhakte en besliste de uitnodiging te aanvaarden, zette hij zich onmiddellijk daarna aan het schrijven: “Ik kan je niet vragen mijn keuze te begrijpen, want ik begrijp ze zelf niet.  Misschien kan ik niet geloven dat het geluk dat ik de laatste maanden genoten heb, kan blijven duren.  Wellicht vertrouw ik jou inderdaad gewoon niet genoeg.  In feite ben ik maar van één zaak zeker: in september zal ik nog steeds evenveel van je houden als nu!” 
Maar meteen overviel hem een gevoel van radeloosheid: op hun leeftijd twee maanden vakantie doorkomen zonder een kusje, zonder een streling, zonder iemand die je lieve naampjes noemt en zegt van je te houden?  Hij achtte het niet mogelijk, of op zijn minst heel erg weinig waarschijnlijk.     
Gelukkig bekeek Arlette de zaak nuchterder: wat zat hij zich toch op voorhand zorgen te maken?  Ze zouden wel zien!  Telkens opnieuw verzekerde ze hem dat zij exact dezelfde beslissing zou genomen hebben.  Haar opgewektheid en onbekommerdheid werkten aanstekelijk en langzaam maakte de paniek in de gedachten en brieven van Eddy plaats voor een gevoel van dankbaarheid en geluk omdat, wat er ook nadien zou kunnen gebeuren, het voorbije jaar het mooiste jaar uit zijn leven geworden was en hij dit in de eerste plaats aan Arlette te danken had.
De onverwachte uitnodiging had even de tijd doen stilstaan, had vooral Eddy even losgeschud uit de vanzelfsprekendheid waarmee hij zijn omgeving gaan ervaren was.  Dank zij de reactie van Arlette ging hij de ganse zaak al gauw weer relativeren.  De bedenking dat hij de voorbije jaren ook telkens een vakantiejob in een andere omgeving aanvaard had en dat die twee maanden toch wel zeer vlug voorbijvlogen, hielp hem hierbij nog het meest. 
Maar ook zijn omgeving, die hem al vlug opnieuw volledig opeiste, betekende een grote steun: minstens één keer per week ging hij langs bij Rudy; er was het bal waar hij beloofd had samen met Marc garçon te spelen; er was Rolf die de week nadien voor een viertal dagen bij hem kwam logeren; - en er landde een nieuwe vlucht Amerikanen.  Geen studenten deze keer, maar verre familieleden:
Op 2 juni arriveerden immers in Zaventem twee groottantes die een halve eeuw eerder uitgeweken waren naar de USA.  Kinderen en kleinkinderen meegerekend waren dat samen 10 verre familieleden die hij een paar keer kort na elkaar zou ontmoeten. 
Ondertussen kwamen de examens elke dag een dag dichterbij en vond hij gewoon de tijd niet om een boek open te doen.  Hij kon zich nauwelijks herinneren wanneer hij voor het laatst een huistaak thuis had gemaakt: of hij leverde niets in, of hij schreef de taak ‘s morgens vroeg over van een van zijn klasgenoten.  Instuderen van de in de klas geziene stof was nooit zijn sterkste punt geweest, maar minder tijd besteden aan studie dan hij deed, was waarschijnlijk een wiskundige onmogelijkheid.  Langzamerhand begon hij er ernstig rekening te houden dat hij misschien niet in alle examens zou slagen ...


 
Hoofdstuk 15.
“De een gaat tot zijn naaste omdat hij zichzelf zoekt,
de ander omdat hij zichzelf wil verliezen.
Uw slechte liefde tot Uzelf maakt U uit eenzaamheid
een gevangenis.”    (Nietzsche, Aldus sprak Zarathustra)
       

Maandagnacht, 19 september.  Door het dakvenster van zijn slaapkamertje staarde Eddy de duistere nacht in.  Hij had net voor de derde keer de brief van Arlette herlezen, waarin zij hem antwoordde op zijn vaststelling van een paar dagen tevoren: “zo kan het niet verder.  Als dit dan toch het einde moet zijn, laat het dan het mooie einde van een mooie tijd worden.  Betaal jij de trappisten?”
Begin augustus was hij zijn vakantiejob in Spanje ontgoocheld ontvlucht.  Hij had het einde van de vakantie van een Nederlands gezin aangegrepen om met die mensen de terugreis te maken en stond 12 uur na het vertrek in Spanje totaal onverwacht thuis voor de deur.  Arlette wist van zijn plannen.  Zijn brieven uit Spanje waren één opsomming geweest van misbruiken: officiële werkdagen van 10 uur werden in werkelijkheid veelal dagen van 12 tot 16 uur werken, vaak op de meest onregelmatige uren.  Wanneer er dan al eens minder werk was, moest hij urenlang in de brandende zon onkruid trekken.  Na ruim een maand was er van de beloofde twee vrije namiddagen per week exact één toegekend.  Dat er beloofd was dat hij op die vrije namiddagen het dienstautootje zou mogen gebruiken voor een uitstapje, was een spijtige vergissing:
“vroeger hadden wij een autootje meer en toen is dat inderdaad wel eens gebeurd ...”. Het loon bleek plotseling in peseta’s en niet in Belgische frank uitgedrukt te zijn, en het werd verminderd met de kostprijs van het verbruikte eten en drinken.  Bovendien zou het pas na de terugkeer in België betaald worden ...
“Waar zou je naartoe gaan?” had zijn werkgever smalend geantwoord toen hij zich over de situatie gaan beklagen was.  Toen had hij niet meer geaarzeld. 
Maar er was nog een belangrijke reden waarom hij het in Spanje niet meer zag zitten: Arlette had haar belofte om regelmatig te schrijven exact vier brieven lang volgehouden.  Hij had dus alle reden om zich zorgen te maken over het effect op hun relatie van één maand eenzaamheid in combinatie met veel zon en vrije tijd. 
Zodra hij thuis was, had hij haar opgebeld.  Het was zaterdag, wat haar de gelegenheid gaf naar een naburig dorp naar de avondmis te gaan.  Tot zijn grote verwondering had ze erop gestaan effectief naar de mis te gaan, in plaats van in een cafeetje gauw wat bij te praten.  Na de mis was ze vrijwel direct teruggereden naar huis “om geen argwaan te wekken”.  Hij zag zijn slechtste dromen al meteen bewaarheid: het zat meer dan behoorlijk scheef tussen hen.
Zo’n vaart liep het echter niet: de volgende dag waren ze samen gaan volleybal spelen en hadden ze zich goed vermaakt.  Tijdens de dagen en weken daarna troffen ze elkaar regelmatig.  Ze namen samen deel aan wandeltochten en gingen naar alle zomerbals in de omgeving. 
Op het eerste gezicht waren ze de moeilijke tijd dan toch goed doorgekomen.  Toch was er een hemelsbreed verschil met hun vroegere afspraken: Arlette mocht slechts in haar eigen dorp of de onmiddellijke omgeving uitgaan en was er steeds op bedacht dat anderen haar ouders zouden inlichten over hun relatie. 
Zij danste met hem, maar ook met alle anderen “omdat het niet zou opvallen” en voor dezelfde reden bleek er nauwelijks ruimte voor enige intimiteit.  Hun ontmoetingen waren niet langer de momenten waar hij dagenlang zat naar te trachten.  Integendeel: met een zekere tegenzin zag hij de datum van het volgende “boerenbal” naderbij komen en steeds meer keerde hij na het bal ontgoocheld terug naar huis.
“Ik kan me niet voorstellen dat ik je niet meer zou zien, en toch doe ik je telkens weer verdriet.  Ik versta mijn eigen niet.” had zij geantwoord toen hij er zich over beklaagde dat hij geen moment met haar alleen was en dat hij zich als een wildvreemde moest haasten om de anderen voor te zijn om eens met haar te kunnen dansen.   
Hier stond hij dan, met haar brief in zijn handen, net nu de vakantie bijna voorbij was en zij dagelijks naar Aalst naar school zou komen.  Hij kende hem ondertussen bijna van buiten.  Maar eigenlijk was dat totaal overbodig: Al toen hij de eerste woorden gelezen had, wist hij dat het definitief uit was tussen hen.  Het was niet zo dat Arlette dat met zoveel woorden geschreven had.  Hij mocht best haar vriendje blijven, maar ze had liever dat hij niet meer naar haar dorp kwam en vond dat ze nog veel te jong was en nog te lang moest studeren om zich echt te binden.
Hoe vaker hij de brief herlas, hoe dieper de pijn schroeide, hoe zekerder hij was dat hij met deze situatie niet verder kon.  “half en half” met iemand verkeren was voor hem geen optie: het was alles of niets.  ... En tezelfdertijd zeer duidelijk dat het in dat geval niets was. 
Het “Marleen-trauma” was er plots in alle hevigheid terug.  Alsof er geen jaar voorbij gegaan was sinds hij en Marleen er een half jaar over gedaan hadden om elkaar volledig te kunnen loslaten.  De pijnlijke herinneringen voelden niet eens als herinneringen aan: hij beleefde alles gewoon opnieuw in gedachten, wist op voorhand dat het soort relatie dat Arlette hem kon aanbieden voor hem vernietigend was.  “Nie Wieder!” zwoer hij zacht, wensend dat hij iets kon doen om de beklemming te doorbreken die zich van hem had meester gemaakt.

Zo vlug mogelijk nadat hij de brief had ontvangen, belde hij Arlette thuis op.  Hoewel hij het verloop van het gesprek op voorhand had kunnen opschrijven, had hij nood aan een duidelijke Situatie.  Alles verliep inderdaad precies zoals hij voorzien had: Arlettes ouders wisten nu al half en half van hun relatie.  Verder gaan betekende de strijd aanbinden met hun verzet tegen een veel te vroege verkering en dat zag zij niet zitten.  Om te beginnen al niet omdat zij huiverde bij de gedachte alleen dat zij rechtstreeks van het internaat in een vaste relatie zou terecht komen zonder ruimte om te genieten van al die vrijheid die haar na zes jaar internaat eindelijk toelachte.  Zij wilde uitgaan, zich vermaken, eerst nog een paar jaar studeren.  “Serieus vrijen” was er nog niet bij voor haar.
Na het telefoontje had hij getracht zich af te reageren door in de tuin een boompje om te hakken en te kleinen tot brandhout.  Maar hoewel hij het werk behoorlijk onderschat had en hij zich pas tegen duisternis bezweet en moe in een zetel liet neervallen, was het algemene gevoel van onbehagen er niet door verminderd. 
Dagen lang overheerste hem het beangstigende gevoel dat hij zijn omgeving plots ànders, scherper waarnam; dat hij zijn ogen kunstmatig moest opensperren; dat hij meer alléén stond dan ooit tevoren.  Nu was er immers geen school meer, was er geen vaste dagindeling meer, enkel vrije tijd. 
“Als ik onder de vakantie ga werken, neem ik mijn grote vakantie in september en oktober.  Waarschijnlijk heb ik daarna nooit nog de kans op twee maanden vakantie! Pas daarna zoek ik werk!”  Hoe dikwijls had hij zich deze “vakantie nà de vakantie” niet als zijn eigen kleine Sabbatjaar voorgesteld: een mooie tijd, waar hij zou van genieten zoveel hij kon.  Het contrast met de werkelijkheid kon moeilijk groter.  Doelloos rijgden de dagen zich aan elkaar.  Hij had nergens zin in: liep om elf uur ‘s avonds nog weg van huis uit angst voor de uren die hij anders piekerend in bed doorbracht.  Maar waar hij ook heen vluchtte, overal droeg hij zijn grootste vijand met zich mee.  In plaats van ergens heen te gaan, vluchtte hij steeds ergens weg.  Ook bij zijn vrienden, want de toekomstplannen van Rudy en Danny confronteerden hem teveel met het totale gebrek aan plannen of ambitie bij hem zelf en hun vriendelijkheid en opgewektheid was als een verraad tegenover de pijn die in hem brandde. 
Hij trok dus weer alleen op café met een roman op zak.  Was hij “de verhaaltjes” beu, het verlangen tot een betere beheersing van het Engels maakte dat hij bleef volhouden.  Dat het lezen zo meer inspanning dan ontspanning was, beroerde hem niet. 
Net zo min trouwens als de problemen van de mensen die hij ‘s nachts in de bars van de stad ontmoette.  “Kijk, is ze niet mooi?  Dat is mijn vrouw, mijnheer.  Schoon kindje, hé mijnheer?  Mijn dochtertje!”  Hij ontdekte hoe de stad ‘s nachts overloopt van onvoldaanheid, eenzaamheid en spijt.  Hij stelde verwonderd vast hoe iedereen er behoefte aan had zichzelf te pijnigen, de reden van zijn verdriet eindeloos te vertellen aan wildvreemde mensen, de eigen fouten steeds weer op te rakelen ...  Maar meest van al verwonderde hij er zich over dat hij slechts koude minachting voelde voor de huilebalken die van café tot café zwierven met hun verhaal en dat terwijl hijzelf toch ook zelf drie, vier keren per week het grootste deel van de nacht in dezelfde cafés doorbracht, op de vlucht voor dezelfde pijnen.
Ergst van al waren de weekends: gezelschap stoorde hem en alleen verveelde hij zich dood.  Toch was niet eens de verveling het ergste.  Veel erger was het, de jonge mensen zich te zien vermaken en zelf alleen aan de toog te hangen.  Men vertelt dat mensen bij wie een lichaamsdeel geamputeerd wordt, soms nog pijn voelen in het lichaamsdeel dat er al lang niet meer is.  Net zo verging het hem: hij miste Arlette zo erg dat hij moest oppassen om niet met haar te beginnen praten, om haar niet ten dans te vragen.  Precies op weekends kwam hij soms vroeger naar huis en kroop dan al om 9 of 10 uur in bed, wel wetend dat zijn biologische klok hem nog uren zou wakker houden en dat de nacht alleen een andere marteling zou zijn dan de dag waaruit hij wegvluchtte. Af en toe klauterde hij teven elf of twaalf trouwens zijn bed weer uit, kleedde zich aan, en vertrok te voet naar de stad, 5 km verder.
Van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening kreeg hij een paar adressen door waar hij zich moest gaan aanbieden.  Telkens ging het om betrekkingen in Brussel.  Daar hij zich voorgenomen had werk in eigen streek te zoeken, trok hij erheen op sportschoenen en in jeans, zijn das onder in plaats van boven zijn hemd geknoopt.  Werk weigeren kon hem zijn uitkering kosten, dus toonde hij zich bereid elke job te aanvaarden, maar vertelde hij de bedrijfspsychologen dat hij “liefst in een bar zou werken” of “binnen een paar maanden misschien naar het buitenland ging werken”.
“En waarom niet?” bedacht hij.  “Ik heb toch alleen maar een diploma middelbaar.  Ik ben sowieso gedoemd om mijn ganse leven als een lagere bediende te werken.  Ik kan dus evengoed eerst een paar jaar naar het buitenland gaan, dan beleef ik nog iets.”  Emigreren leek meer en meer het enige alternatief voor de banaliteit van zo’n acht-tot-vijf leventje.  Het avontuur op zich trok hem sterk aan en meteen zag hij er een gemakkelijke manier in om zijn talenkennis verder te verbeteren.   Met oktober goed in gang, werd het trouwens onderhand tijd om ernstig naar werk uit te kijken.  Uit de weekendkrant en een voorstellingsfolder van lokale bedrijven selecteerde hij zich tien werkaanbiedingen van bedrijven uit de omgeving.  Daarnaast antwoordde hij op advertenties van de ambassades van Australië, Canada en Zuid Afrika.
Even zag het er inderdaad naar uit dat hij inderdaad naar Zuid Afrika zou vertrekken. Zuid Afrika bekoorde hem als land maar matig.  Niet dat hij de faam van de prachtige natuur daar niet kende of zich niet aangetrokken voelde door de historische banden met het land, maar hij ging er van bij het begin van uit dat hij problemen zocht door naar zo’n land te vertrekken: “hoe zou hij kunnen zwijgen,” vroeg hij zich af, “wanneer hij geconfronteerd werd met de uitwassen van het Apartheids-regime?”  En bovendien: welke gevaren waren aan het leven in zo’n land verbonden en welke job kon hij verwachten in een arm land waarvan hij niet eens de taal behoorlijk beheerste en, niet onbelangrijk: wat voor loon kon hij verdienen in zo’n jong land? 
Maar Zuid Afrika was nu eenmaal een van de weinige landen die zelf adverteerde op zoek naar nieuwe werkkrachten.  En het antwoord van de Zuid-Afrikaanse Ambassade was één van de eerste reacties op zijn brieven.  Bovendien was de brief van de Ambassade opgevallen door zijn verzorgdheid en uitgebreidheid aan informatie. 
Nauwelijks meer dan een week nadat hij zijn brieven gepost had, had hij een aangenaam gesprek met de ambassadeur achter de rug.  Die had de mond vol over de mogelijkheden die zijn land aan jonge mensen “vooral uit Vlaanderen” bood en sprak zich positief uit over Eddys kansen.  Een paar dagen later al viel een bevestiging van het gesprek in de bus, samen met een dossier ter invulling.
Naast de uitnodiging van de ambassade, had hij nog drie andere uitnodigingen gekregen om zich persoonlijk aan te bieden.  Bij het eerste bedrijf dat hij bezocht, werd hij onmiddellijk in dienst genomen.
Omdat de ambassadeur hem gewaarschuwd had dat een mogelijk vertrek nog wel een paar maanden op zich zou laten wachten, zag hij het werk vooral als een middel om wat te sparen.  De ervaring in Spanje had hem immers geleerd dat het geen overbodige luxe was om over voldoende middelen te beschikken om, in geval van problemen in Zuid Afrika, onmiddellijk te kunnen terugkeren. 
Eens half oktober de lessen voor het hoger onderwijs gestart waren, ontmoette hij Arlette opnieuw sporadisch:  zij liep immers school in dezelfde school als zijn zus.  Bovendien wist hij al gauw welke cafeetjes ze bezocht wanneer zij vrij was. 
Heel even droomde hij ervan dat alles toch weer goed zou komen tussen hen: Zij  spraken zelfs een paar keer af elkaar na schooltijd te ontmoeten.  Maar Arlette maakte vrijwil onmiddellijk duidelijk dat het haar om het gezelschap en om wat te praten ging, maar dat van een hervatting van de relatie niets in huis kon komen.  De scheiding bleek dus definitief en Eddy daagde na schooltijd niet meer op.
Begin november startte hij trouwens zijn beroepsloopbaan als correspondent bij een fabrikant van bouwmaterialen.  Het bedrijf vocht tegen het faillissement en het loon was laag, maar er was een enthousiast team en de interne verstandhouding was opperbest.  Al vlug zat hij tot over zijn oren in het werk, presteerde gratis overuren bij de vleet en hielp zelfs onder de weekends bij het herverven van de verkommerde burelen. 
Er werkten een honderdtal arbeiders en negen bedienden op het bedrijf.  Binnen de bedienden was er een kern van jonge, enthousiaste mensen die zich voornamen om samen een turn-around te realiseren en het bedrijf in zijn oude glorie te herstellen.  Eddy werd in hun groep opgenomen.  Ook een paar van de collega’s waren nog niet getrouwd.  De goede band op het werk strekte zich dan ook al vlug tot in het privé-leven uit: ze gingen al eens samen naar een film kijken, of kwamen bijeen bij één van hen voor een gezellig mossel-soupeetje. 
Het werk en de nieuwe contacten slorpten hem op.  Van de mensen met wie hij een paar maanden tevoren zijn vrije tijd placht door te brengen, waren er slechts weinig overgebleven in zijn leven: Marc en Elly zag hij af en toe nog op het volleybalveld en de band met Rudy had ook stand gehouden.  Danny kwam nog wel eens bij hem thuis langs en op een vergeten avond trok ook hij nog wel eens tot bij Danny, maar eigenlijk waren zij al lang voordien totaal van elkaar vervreemd.  Iedere keer weer stelde hij aan het eind van zo’n avond vast dat hij zich in hoofdzaak gewoon had zitten vervelen of ergeren.
Hoe goed gevuld de weken ook waren, Eddy bleef worstelen met een onderliggend gevoel van onbehagen.  Zijn vrienden zag hij nauwelijks zelf als “vrienden”: het waren relaties die hem enige afwisseling boden, kans gaven op een gezellig gesprek af en toe, hem hielpen de leegheid van zijn privé-leven te vullen.  Maar, met uitzondering van de avonden bij Rudy putte hij niet langer energie uit het samenzijn.     
Vooral tijdens de weekends bleef hij zich slecht voelen: hoe kon hij van een film of  een popconcert genieten wanneer er niemand naast hem zat om zijn geluk mee te delen?  Hoe kon hij iemand ontmoeten om zijn geamputeerde lichaamsdeel te vervangen wanneer hij niet eens zin had om uit te gaan?   
Met kerstdag realiseerde hij een van zijn oude plannen: samen met Rudy liftte hij naar Duitsland.  Zij brachten kerstdag bij Rolf door, waarna Rolf hen met de wagen terugvoerde naar België, waar hij vervolgens samen met Eddy en diens familie zou nieuwjaar vieren. 
Bij hun vertrek had Rudy gelachen met zijn drie paar kousen, twee broeken, twee pulls en jassen, “onnozel” mutsje en handschoenen.  Eens een eind in Duitsland werden de handschoenen en het “onnozel” mutsje beurtelings gedragen.  Wat nog niet kon verhinderen dat voor Rudy de pret er na de eerste honderdvijftig kilometer al volledig af was. Op de koop toe kreeg hij zweren op zijn bevroren voeten.  Midden in de nacht ging hij uit wanhoop bij een paar huizen aanbellen met de vraag of hij zich even mocht opwarmen en zijn voeten verzorgen.  IJdele hoop natuurlijk.  Strompelend ging het verder.  Gelukkig vonden ze tegen de morgen aan een herberg die nog open was en waar ze even konden bekomen van de tocht.  Ze waren nog zo’n honderd kilometer van hun bestemming op dat ogenblik en Rudy zag die laatste honderd kilometer helemaal niet meer zitten.  Eddy weigerde echter te telefoneren naar Rolf om hen te komen halen, zodat ze na een uurtje hun weg vervolgden.  Nu de nacht voorbij was, steeg de temperatuur een beetje en het licht gaf hen nieuwe energie.  Het gestrompel van Rudy riep bovendien het medelijden van de automobilisten op, want tegen de middag kwamen ze moe, maar inmiddels alweer tevreden dat ze niet opgegeven hadden, bij Rolf aan.
Een dag na hun aankomst vertrokken ze al opnieuw naar België.  Eerste punt op de agenda: diezelfde avond kerstmis vieren met de volleybalclub.  Rudy was echter duidelijk nog niet hersteld van de tocht en haakte af, zodat Rolf en Eddy met hun beidjes op het clubfeestje arriveerden. 
Arlette was er niet, merkte Eddy onmiddellijk bij het binnenkomen.  Sinds de hervatting van de lessen was ze nog slechts een paar keer naar de volleybalclub gekomen.  De intieme sfeer van het kleine clublokaaltje, het feit dat bijna iedereen elkaar kende en de toch altijd opvallende nieuwsgierigheid van jongeren wanneer plots een buitenlander in hun midden opduikt, maakten dat hij trouwens geen tijd had om aan Arlette te denken en de avond een van de prettigste werd in een hele lange tijd.
In een hoekje van het lokaaltje namen Brenda en haar vriend geen deel aan het plezier.  Er was duidelijk een haar in de boter tussen die twee.  Het viel Eddy op dat Brenda zich stierlijk zat te vervelen en hulpeloos naar de dansvloer of in de richting van de tafel zat te staren waar hij met Rolf, Marc en Elly, het centrum van alle plezier vormde.
Brenda was een van de jongste meisjes van de volleybalclub. Hoewel ze nog zestien moest worden, was ze bijzonder mooi en lief.  Er ging iets zachts en onschuldigs van haar uit, maar als het erop aankwam plezier te maken was ze normaal altijd van de partij.
Toen Brenda het clubhuis verliet, volgde Eddy haar naar buiten. 
“Je gaat toch nog niet haar huis, zeker?”
“Neen, jong.  Juist eens naar het toilet ...”

Het toilet stond apart, helemaal aan het andere eind van het terrein, zodat ze onderweg tijd hadden voor een korte babbel. 
“Ge zit daar zo alleen in dat hoekje.  Waarom komen jullie niet bij ons zitten?” opende Eddy “Ach, Eddy, al vijf keer heb ik hem gevraagd weg te gaan, maar hij wil maar niet begrijpen dat het uit is tussen ons.  Daarstraks zat hij daar zelfs te wenen.  Maar ondertussen is mijn avond ook om zeep!”
Eddy moest lachen om de verontwaardigde toon waarop de arme jongen alle schuld kreeg voor de verpeste avond.
“Als het zo is, sta dan toch gewoon op en kom bij ons zitten” daagde hij haar uit.  Maar dat durfde ze niet.
“Wil ik hem vertellen dat wij op jou zitten wachten?”  Maar dat ging ook niet.
“Wacht je op mij? ik ga niet graag alleen terug door de duisternis.” vroeg Brenda.

Hij stak een sigaret op en wachtte tot ze klaar was.
“Hoe lang blijven jullie?” vroeg ze bij het naar buiten komen.
“Tot wanneer het hier gedaan is, veronderstel ik”
“De miserie is, dat hij ook wel zo lang zal blijven zitten.  Zonde toch van die mooie avond!”
“Dat hangt alleen van U af” antwoordde Eddy zacht en toen zij hem met een komische grimas aankeek, bracht hij lachend met zijn wijsvinger een kusje over van zijn lippen naar de hare.  Of tenminste: dat was de bedoeling.  Maar ergens tussendoor bleven hun ogen aan elkaar kleven en voor een van hen er zich goed op bedacht was, wisselden ze een hartstochtelijke kus uit.
Toen ze elkaar opnieuw aankeken, zag Eddy dat Brenda weende.   
“Ach, Eddy, indien je wist hoe lang ik hiervan al droom!”

Ze kusten opnieuw.

 

Toen ze even later weer binnengingen in het clubhuis was hen niet aan te zien dat ze elkaar buiten ook maar gegroet hadden.  Maar zij had in haar handtas een briefje met zijn telefoonnummer en zaterdag misschien, zondag zeker zouden ze samen uitgaan ...
Het werd zaterdag én zondag én nieuwjaarsavond én alle daarop volgende weekends. 
Brenda was een nieuwe ervaring voor Eddy: ze weende van medelijden en machteloosheid wanneer de TV haar confronteerde met armoede of oorlog in de wereld; ze deelde in blijdschap en ongeluk van filmpersonages alsof het niet om een film maar over persoonlijk ervaren situaties ging; ze zorgde voor een gekwetst mussenjong als was het een mens en overstelpte tussendoor hem met haar tederheid en affectie.
Er was ook weinig geheimdoenerij bij Brenda thuis: ondanks haar jonge leeftijd mocht hij haar gewoon thuis bellen en thuis gaan afhalen om uit te gaan. 
Zo merkte hij wel dat ze thuis de nestwarmte miste die hij altijd gekend had.  Ze was alleen als kind.  Haar moeder was een mooie, vriendelijke vrouw; maar het ongeluk en de verbittering hadden haar getekend.  Haar vader runde een klein transportbedrijfje.  Hij was een uitermate gesloten, zelfs nors man, die slechts openbloeide wanneer hij een glaasje gedronken had.  Maar bij die gelegenheden overdreef hij.  Bovendien ging hij buitenshuis het geluk ging zoeken dat hij thuis zelf kapot maakte.
“Goeie avond gehad met mijn dochter?” vroeg hij Eddy eens, toen hij hem op een zaterdagnacht naar huis voerde.  “Ja” antwoordde Eddy kort, “ze is écht een lief meisje”.
Even viel er een stilte. 
“Wel, je denkt misschien dat je nu gelukkig bent,” vervolgde de man toen, “maar je zal merken dat het nog veel spannender wordt wanneer je een tijdje getrouwd bent en dan opnieuw begint uit te gaan.” Eddy zweeg verbijsterd.
Met scholen had Eddy blijkbaar geen geluk: net als Arlette het jaar ervoor, zat nu ook Brenda op internaat.  Waar hij echter met Arlette een drukke correspondentie gevoerd had, werd nu over schrijven zelfs niet gesproken.  Af en toe belde Brenda hem uit Gent.  Voor het overige was zij zijn “weekend-liefje”.  Omdat Eddy nog geen wagen had, spraken ze meestal met vrienden van haar of van de volleybalclub af en reden dan naar de dichtst bijgelegen discotheken.  Kende Eddy daar maar weinig mensen, Brenda was blijkbaar door iedereen gekend.  En iedereen voelde de nood zich als een soort beschermheer van Brenda te manifesteren.  Een glas van Brenda omstoten was in deze gelegenheden een zeer gevaarlijke misstap!  Brenda had echter enkel oog voor hem, danste enkel met hem, ging gesprekken met andere jongens uit de weg en probeerde zich zoveel mogelijk met hem af te zonderen.
Brenda heelde de pijn van het verlies van Arlette in die mate dat hij er in berustte.  Zijzelf verborg niet dat ze jaloers was van de oudere Arlette.  Omdat Brenda en Arlette beiden donkerharig waren, vreesde ze dat Eddy in haar slechts Arlette zocht.  Keer op keer moest hij haar beloven dat hij niet naar Arlette zou terugkeren indien die gelegenheid zich zou voordoen.  Eddy vond die onzekerheid en jaloersheid enkel prettig, omdat ze voor hem een teken was van de genegenheid die Brenda voor hem voelde.  “Arlette is een stuk van mijn verleden,” bezwoer hij Brenda, “voor mij tel jij alleen nu”.
Eddy voelde zich opnieuw bemind.  Met Brenda had hij weer iemand in zijn leven die het gevoel van eenzaamheid verdreef.  Gesterkt door haar genegenheid voor hem, was er geen noodzaak meer om naar Zuid Afrika te vluchten, geen reden meer om zich ongelukkig te voelen of te liggen dubben en piekeren.  Dat zij op internaat zat, had zo ook zijn voordelen: hij bleef regelmatig bij Rudy gaan en ging opnieuw met hem een aantal films en concerten zien.  Danny maakte rond deze tijd een moeilijke periode door en kwam hem regelmatig vragen met hem uit te gaan.  Wanneer hij tijdens het weekend een avond vrij had omdat Brenda maar één avond vrij was, deed hij dat ook.  Voorzichtigheidshalve vertelde hij Brenda daar niets van.  Per slot van rekening ging hij met Danny in Aalst uit, met Brenda 20 km verder.
Carnaval Aalst vierde hij dat jaar opnieuw vooral met Rudy.  Op maandag was ook Brenda van de partij geweest.  Ze hadden zich enorm goed vermaakt.  ‘s Avonds had hij haar moeten dragen omdat ze haast op haar benen niet meer kon lopen.  De week nadien had hij carnaval met haar nog eens overgedaan in Ninove.
Nu hij met Brenda opnieuw een meisje had dat niet echt in de buurt woonde, deed de nood aan een eigen wagen zich steeds sterker gevoelen.  Dank zij een oom van Danny, die vertegenwoordiger was in een garage, slaagde hij erin goedkoop een goed occasiewagentje op de kop te tikken.  Het gaf hem het gevoel dat hij zijn leventje nu toch wel bijzonder goed georganiseerd had.
Toen Brenda twee keer vrij kort na elkaar belde dat zij op school gestraft was om de school te verlaten zonder toestemming en onder het weekend niet naar huis mocht, kon dit de pret niet bederven.  Tenslotte stond Danny te wachten om met hem naar Aalst uit te gaan en, vreemd genoeg, sinds er opnieuw iemand in zijn leven was, was ook uitgaan terug fun geworden.  Ook wanneer Brenda er niet bij was.
De tweede keer dat Brenda tijdens het weekend niet naar huis mocht, ontmoette hij in Aalst Krist’l.  Zij had juist een langdurige relatie achter de rug ging nu al een paar weken met een groepje vrienden in Aalst uit.  Het klikte onmiddellijk tussen hen.  Ze waren twee romantische zielsverwanten, ontdekten ze al vlug.  Zij vertelde hem over haar mislukte relatie, hij vertelde haar over Arlette en Marleen.  Al van de eerste avond zaten Eddy en Krist’l de ganse avond met elkaar te praten.  Tot ergernis van Danny die zich opnieuw uitgesloten voelde: “op deze manier kon hij net zo goed alleen uitgaan”, vond hij.  Hij dreigde zowaar Brenda te vertellen hoe Eddy zich de ganse avond alleen om Krist’l had bekommerd. 
Eddy trok er zich niks van aan: tenslotte deed hij toch niets verkeerd?  De week nadien zou hij met Brenda ‘s zondags uitgaan.  Toen Krist’l hem vroeg of zij hem de volgende zaterdag opnieuw kon ontmoeten, stemde hij toe.  Die zaterdag gingen ze echter wel degelijk een stapje verder: Danny had geen zin om opnieuw de ganse avond voor vijfde wiel aan de wagen te spelen en was tussendoor op zijn eentje een paar andere dancings gaan bezoeken.  Toen hij terugkeerde, vond hij Eddy en Krist’l kussend in de zetels ...
Op weg naar huis toonde Danny zich ten zeerste verontwaardigd over het immorele gedrag van Eddy en dreigde opnieuw Brenda te informeren.  Eddy wist wel dat hij dat nooit zou durven en liet de heisa over zich heen gaan.  Danny was sowieso nooit het gezelligste gezelschap geweest om mee te gaan stappen.  Zijn dreigementen nu zorgden ervoor dat Eddy zich voornam voortaan niet meer samen met Danny uit te gaan.  De week nadien zou hij opnieuw op zaterdag met Krist’l en op zondag met Brenda uitgaan. 
Hoewel hij wist dat die dubbele afspraakjes niet te lang konden duren, vond Eddy de ganse situatie eerder spannend en prettig en was hij niet zinnens Krist’l onmiddellijk opnieuw te laten vallen.  Vreemd genoeg had hij ook geenenkel moreel probleem met de dubbele relatie. 
Zover kwam het echter niet.  De volgende zaterdag hadden Krist’l en Eddy eerst een paar keer gedanst.  Daarna had hij voor zichzelf en Krist’l een zetel weten te bemachtigen.  Terwijl zij verliefd kusjes begonnen uit te wisselen, dook Danny onverwacht in zijn eentje in de dancing op. 
Eddy trok het zich niet aan en beperkte zijn aandacht verder tot Krist’l.  Danny bleef echter de ganse tijd in hun directe omgeving rondslenteren en toonde ten overvloede dat hij zich liep te vervelen en te ergeren.  Tot Eddys ongeloof en ontzetting informeerde hij plots Krist’l over zijn relatie met Brenda. 
Krist’l lachte aanvankelijk ongelovig, maar toen Danny eraan toevoegde dat Eddy een foto van Brenda in zijn portefeuille had en hij die uitdaagde om zijn portefeuille aan Krist’l te geven, wist Eddy dat ontkennen geen zin zou hebben.
Krist’l vluchtte wenend terug naar haar vrienden terwijl een boze Eddy de dancing verliet met in zijn zog de afgunstige Danny die maar bleef herhalen dat het zijn morele plicht geweest was hem te behoeden voor dwaasheden en de lof van Brenda begon te zingen.
Amper twee weken later kon Eddy uit het voorvalletje voldoende kracht putten om met een bitter glimlachje het verhaal te aanhoren van Kathy.  Kathy was een buurmeisje van Brenda.  Een beetje ouder dan Brenda had ze nooit verborgen dat ook zij een zwak voor Eddy had.  Alleen: hoewel ze lief en zacht was en best een vriendelijk gezichtje had, miste ze de natuurlijke schoonheid van Brenda.  Ze was blond, mollig ... en nog jaloerser op Brenda dan Danny op Eddy. 
Toen Brenda voor de derde keer op amper twee maanden tijdens het weekend niet naar huis mocht, was Eddy al naar gewoonte alleen gaan volleyen.  Kathy maakte van de afwezigheid van Brenda gebruik om hem in te lichten dat Brenda in werkelijkheid enkel de eerste keer tijdens het weekend in school had moeten blijven.  Dit weekend, net als twee weken ervoor, was ze gewoon thuis geweest.  Ze had het verhaal van de straf verzonnen omdat ze tijdens haar strafstudie op school een andere jongen had leren kennen.
“Vreemd,” bedacht Eddy, “dat je de persoon die je dergelijke informatie brengt, daarvoor nooit echt dankbaar bent.”
Terugdenkend aan zijn eigen tussendoortje, leek het hem dat er nog kans geweest was voor hem en Brenda zolang zij zelf niets gezegd had over haar andere vriendje.  Nu hij op de hoogte was, werd hij zelf verplicht gemaakt een einde te maken aan hun relatie, wat hem maar bitter stemde.
Hij verliet het volleybalplein onmiddellijk en reed recht naar Brenda.  Het vorige weekend waren haar ouders naar een zakensouper geweest en hadden hij en Brenda de namiddag en avond daar nog alleen doorgebracht.  Brenda was nog niet uit bad toen hij aangekomen was.  Ze hadden die dag weinig meer gedaan dan samen spaghetti gemaakt en vervolgens de ganse namiddag liggen vrijen.  Niets had hem toen kunnen doen vermoeden dat er iets mis was tussen hen.  In tegendeel.  De herinnering aan die heerlijke namiddag viel hem zwaar toen hij aanbelde om afscheid te nemen.
Brenda opende zelf de deur. 
“We hebben een probleempje”, zei Eddy.
“Van wie weet je het?” vroeg Brenda verontwaardigd zonder om verdere uitleg te vragen.
“Ik kom afscheid nemen”, antwoordde Eddy zonder haar vraag te beantwoorden.
Brenda wilde dat liever niet thuis doen.  Zij kleedde zich vlug aan en reed met hem mee naar een rustig cafeetje om te praten.  Hij had haar zelden zo mooi, zo lief gevonden als toen, bedacht hij.  “Vreemd hoe je van sommige mensen maar voelt wat ze voor je betekenen als je weet dat ze uit je leven gaan verdwijnen.” dacht hij.  En meteen wist hij dat een nieuw hoofdstuk in zijn jonge leventje afgesloten was.  Nog voordat hij ook maar iets gezegd had, was hij immers al bezig het voor zichzelf weer moeilijker te maken dan nodig was; was hij zich opnieuw aan het wentelen in gevoelens van eenzaamheid en onbegrip.  “Ik ben hier echt goed in geworden!” analyseerde hij zichzelf terwijl hij stil naar zijn halfleeg glas bier zat te staren. 
“Hé, jij gaat nu toch niet beginnen wenen, hé?”  ze zei het lachend, lief, bezorgd, vertrouwelijk.  Hij was er zelf verwonderd over, maar zonder een snik, zonder dat hij ook maar aan wenen dacht, hadden zijn ogen zich gevuld met tranen.  Tot zijn eigen verbazing voelde hij de tranen naar beneden rollen. 
“Vreemd, “ bedacht hij opnieuw: “Pas nu, pas nu het gedaan is, realiseer ik mij dat ik Brenda zal missen; dat ze meer voor mij betekend heeft dan ik tot dat moment ooit zou willen toegeven hebben.!“   Tot die laatste dag was Brenda voor hem immers gewoon het mooie, lieve meisje geweest dat hem over zijn verdriet voor Arlette had geholpen.   Echt ernstig had hij hun relatie nooit genomen: zij was immers nog steeds geen zestien! 
Ze streek met haar hand zacht over zijn gezicht en droogde de sporen die zijn tranen erop hadden achtergelaten weg met haar lippen. 
“Kom”, zei hij, “ik breng je naar huis.” 
 
Hoofdstuk 16.
“Aan de voet mijner hoogten woon ik.
Hoe hoog mijn toppen zijn?  Niemand zeide het mij nog.
Maar goed ken ik mijn dalen!”
(Nietzsche, Aldus sprak Zarathustra)

 

Toen ze even later weer binnengingen in het clubhuis was hen niet aan te zien dat ze elkaar buiten ook maar gegroet hadden.  Maar zij had in haar handtas een briefje met zijn telefoonnummer en zaterdag misschien, zondag zeker zouden ze samen uitgaan ...
Het werd zaterdag én zondag én nieuwjaarsavond én alle daarop volgende weekends. 
Brenda was een nieuwe ervaring voor Eddy: ze weende van medelijden en machteloosheid wanneer de TV haar confronteerde met armoede of oorlog in de wereld; ze deelde in blijdschap en ongeluk van filmpersonages alsof het niet om een film maar over persoonlijk ervaren situaties ging; ze zorgde voor een gekwetst mussenjong als was het een mens en overstelpte tussendoor hem met haar tederheid en affectie.
Er was ook weinig geheimdoenerij bij Brenda thuis: ondanks haar jonge leeftijd mocht hij haar gewoon thuis bellen en thuis gaan afhalen om uit te gaan. 
Zo merkte hij wel dat ze thuis de nestwarmte miste die hij altijd gekend had.  Ze was alleen als kind.  Haar moeder was een mooie, vriendelijke vrouw; maar het ongeluk en de verbittering hadden haar getekend.  Haar vader runde een klein transportbedrijfje.  Hij was een uitermate gesloten, zelfs nors man, die slechts openbloeide wanneer hij een glaasje gedronken had.  Maar bij die gelegenheden overdreef hij.  Bovendien ging hij buitenshuis het geluk ging zoeken dat hij thuis zelf kapot maakte.
“Goeie avond gehad met mijn dochter?” vroeg hij Eddy eens, toen hij hem op een zaterdagnacht naar huis voerde.  “Ja” antwoordde Eddy kort, “ze is écht een lief meisje”.
Even viel er een stilte. 
“Wel, je denkt misschien dat je nu gelukkig bent,” vervolgde de man toen, “maar je zal merken dat het nog veel spannender wordt wanneer je een tijdje getrouwd bent en dan opnieuw begint uit te gaan.” Eddy zweeg verbijsterd.
Met scholen had Eddy blijkbaar geen geluk: net als Arlette het jaar ervoor, zat nu ook Brenda op internaat.  Waar hij echter met Arlette een drukke correspondentie gevoerd had, werd nu over schrijven zelfs niet gesproken.  Af en toe belde Brenda hem uit Gent.  Voor het overige was zij zijn “weekend-liefje”.  Omdat Eddy nog geen wagen had, spraken ze meestal met vrienden van haar of van de volleybalclub af en reden dan naar de dichtst bijgelegen discotheken.  Kende Eddy daar maar weinig mensen, Brenda was blijkbaar door iedereen gekend.  En iedereen voelde de nood zich als een soort beschermheer van Brenda te manifesteren.  Een glas van Brenda omstoten was in deze gelegenheden een zeer gevaarlijke misstap!  Brenda had echter enkel oog voor hem, danste enkel met hem, ging gesprekken met andere jongens uit de weg en probeerde zich zoveel mogelijk met hem af te zonderen.
Brenda heelde de pijn van het verlies van Arlette in die mate dat hij er in berustte.  Zijzelf verborg niet dat ze jaloers was van de oudere Arlette.  Omdat Brenda en Arlette beiden donkerharig waren, vreesde ze dat Eddy in haar slechts Arlette zocht.  Keer op keer moest hij haar beloven dat hij niet naar Arlette zou terugkeren indien die gelegenheid zich zou voordoen.  Eddy vond die onzekerheid en jaloersheid enkel prettig, omdat ze voor hem een teken was van de genegenheid die Brenda voor hem voelde.  “Arlette is een stuk van mijn verleden,” bezwoer hij Brenda, “voor mij tel jij alleen nu”.
Eddy voelde zich opnieuw bemind.  Met Brenda had hij weer iemand in zijn leven die het gevoel van eenzaamheid verdreef.  Gesterkt door haar genegenheid voor hem, was er geen noodzaak meer om naar Zuid Afrika te vluchten, geen reden meer om zich ongelukkig te voelen of te liggen dubben en piekeren.  Dat zij op internaat zat, had zo ook zijn voordelen: hij bleef regelmatig bij Rudy gaan en ging opnieuw met hem een aantal films en concerten zien.  Danny maakte rond deze tijd een moeilijke periode door en kwam hem regelmatig vragen met hem uit te gaan.  Wanneer hij tijdens het weekend een avond vrij had omdat Brenda maar één avond vrij was, deed hij dat ook.  Voorzichtigheidshalve vertelde hij Brenda daar niets van.  Per slot van rekening ging hij met Danny in Aalst uit, met Brenda 20 km verder.
Carnaval Aalst vierde hij dat jaar opnieuw vooral met Rudy.  Op maandag was ook Brenda van de partij geweest.  Ze hadden zich enorm goed vermaakt.  ‘s Avonds had hij haar moeten dragen omdat ze haast op haar benen niet meer kon lopen.  De week nadien had hij carnaval met haar nog eens overgedaan in Ninove.
Nu hij met Brenda opnieuw een meisje had dat niet echt in de buurt woonde, deed de nood aan een eigen wagen zich steeds sterker gevoelen.  Dank zij een oom van Danny, die vertegenwoordiger was in een garage, slaagde hij erin goedkoop een goed occasiewagentje op de kop te tikken.  Het gaf hem het gevoel dat hij zijn leventje nu toch wel bijzonder goed georganiseerd had.
Toen Brenda twee keer vrij kort na elkaar belde dat zij op school gestraft was om de school te verlaten zonder toestemming en onder het weekend niet naar huis mocht, kon dit de pret niet bederven.  Tenslotte stond Danny te wachten om met hem naar Aalst uit te gaan en, vreemd genoeg, sinds er opnieuw iemand in zijn leven was, was ook uitgaan terug fun geworden.  Ook wanneer Brenda er niet bij was.
De tweede keer dat Brenda tijdens het weekend niet naar huis mocht, ontmoette hij in Aalst Krist’l.  Zij had juist een langdurige relatie achter de rug ging nu al een paar weken met een groepje vrienden in Aalst uit.  Het klikte onmiddellijk tussen hen.  Ze waren twee romantische zielsverwanten, ontdekten ze al vlug.  Zij vertelde hem over haar mislukte relatie, hij vertelde haar over Arlette en Marleen.  Al van de eerste avond zaten Eddy en Krist’l de ganse avond met elkaar te praten.  Tot ergernis van Danny die zich opnieuw uitgesloten voelde: “op deze manier kon hij net zo goed alleen uitgaan”, vond hij.  Hij dreigde zowaar Brenda te vertellen hoe Eddy zich de ganse avond alleen om Krist’l had bekommerd. 
Eddy trok er zich niks van aan: tenslotte deed hij toch niets verkeerd?  De week nadien zou hij met Brenda ‘s zondags uitgaan.  Toen Krist’l hem vroeg of zij hem de volgende zaterdag opnieuw kon ontmoeten, stemde hij toe.  Die zaterdag gingen ze echter wel degelijk een stapje verder: Danny had geen zin om opnieuw de ganse avond voor vijfde wiel aan de wagen te spelen en was tussendoor op zijn eentje een paar andere dancings gaan bezoeken.  Toen hij terugkeerde, vond hij Eddy en Krist’l kussend in de zetels ...
Op weg naar huis toonde Danny zich ten zeerste verontwaardigd over het immorele gedrag van Eddy en dreigde opnieuw Brenda te informeren.  Eddy wist wel dat hij dat nooit zou durven en liet de heisa over zich heen gaan.  Danny was sowieso nooit het gezelligste gezelschap geweest om mee te gaan stappen.  Zijn dreigementen nu zorgden ervoor dat Eddy zich voornam voortaan niet meer samen met Danny uit te gaan.  De week nadien zou hij opnieuw op zaterdag met Krist’l en op zondag met Brenda uitgaan. 
Hoewel hij wist dat die dubbele afspraakjes niet te lang konden duren, vond Eddy de ganse situatie eerder spannend en prettig en was hij niet zinnens Krist’l onmiddellijk opnieuw te laten vallen.  Vreemd genoeg had hij ook geenenkel moreel probleem met de dubbele relatie. 
Zover kwam het echter niet.  De volgende zaterdag hadden Krist’l en Eddy eerst een paar keer gedanst.  Daarna had hij voor zichzelf en Krist’l een zetel weten te bemachtigen.  Terwijl zij verliefd kusjes begonnen uit te wisselen, dook Danny onverwacht in zijn eentje in de dancing op. 
Eddy trok het zich niet aan en beperkte zijn aandacht verder tot Krist’l.  Danny bleef echter de ganse tijd in hun directe omgeving rondslenteren en toonde ten overvloede dat hij zich liep te vervelen en te ergeren.  Tot Eddys ongeloof en ontzetting informeerde hij plots Krist’l over zijn relatie met Brenda. 
Krist’l lachte aanvankelijk ongelovig, maar toen Danny eraan toevoegde dat Eddy een foto van Brenda in zijn portefeuille had en hij die uitdaagde om zijn portefeuille aan Krist’l te geven, wist Eddy dat ontkennen geen zin zou hebben.
Krist’l vluchtte wenend terug naar haar vrienden terwijl een boze Eddy de dancing verliet met in zijn zog de afgunstige Danny die maar bleef herhalen dat het zijn morele plicht geweest was hem te behoeden voor dwaasheden en de lof van Brenda begon te zingen.
Amper twee weken later kon Eddy uit het voorvalletje voldoende kracht putten om met een bitter glimlachje het verhaal te aanhoren van Kathy.  Kathy was een buurmeisje van Brenda.  Een beetje ouder dan Brenda had ze nooit verborgen dat ook zij een zwak voor Eddy had.  Alleen: hoewel ze lief en zacht was en best een vriendelijk gezichtje had, miste ze de natuurlijke schoonheid van Brenda.  Ze was blond, mollig ... en nog jaloerser op Brenda dan Danny op Eddy. 
Toen Brenda voor de derde keer op amper twee maanden tijdens het weekend niet naar huis mocht, was Eddy al naar gewoonte alleen gaan volleyen.  Kathy maakte van de afwezigheid van Brenda gebruik om hem in te lichten dat Brenda in werkelijkheid enkel de eerste keer tijdens het weekend in school had moeten blijven.  Dit weekend, net als twee weken ervoor, was ze gewoon thuis geweest.  Ze had het verhaal van de straf verzonnen omdat ze tijdens haar strafstudie op school een andere jongen had leren kennen.
“Vreemd,” bedacht Eddy, “dat je de persoon die je dergelijke informatie brengt, daarvoor nooit echt dankbaar bent.”
Terugdenkend aan zijn eigen tussendoortje, leek het hem dat er nog kans geweest was voor hem en Brenda zolang zij zelf niets gezegd had over haar andere vriendje.  Nu hij op de hoogte was, werd hij zelf verplicht gemaakt een einde te maken aan hun relatie, wat hem maar bitter stemde.
Hij verliet het volleybalplein onmiddellijk en reed recht naar Brenda.  Het vorige weekend waren haar ouders naar een zakensouper geweest en hadden hij en Brenda de namiddag en avond daar nog alleen doorgebracht.  Brenda was nog niet uit bad toen hij aangekomen was.  Ze hadden die dag weinig meer gedaan dan samen spaghetti gemaakt en vervolgens de ganse namiddag liggen vrijen.  Niets had hem toen kunnen doen vermoeden dat er iets mis was tussen hen.  In tegendeel.  De herinnering aan die heerlijke namiddag viel hem zwaar toen hij aanbelde om afscheid te nemen.
Brenda opende zelf de deur. 
“We hebben een probleempje”, zei Eddy.
“Van wie weet je het?” vroeg Brenda verontwaardigd zonder om verdere uitleg te vragen.
“Ik kom afscheid nemen”, antwoordde Eddy zonder haar vraag te beantwoorden.
Brenda wilde dat liever niet thuis doen.  Zij kleedde zich vlug aan en reed met hem mee naar een rustig cafeetje om te praten.  Hij had haar zelden zo mooi, zo lief gevonden als toen, bedacht hij.  “Vreemd hoe je van sommige mensen maar voelt wat ze voor je betekenen als je weet dat ze uit je leven gaan verdwijnen.” dacht hij.  En meteen wist hij dat een nieuw hoofdstuk in zijn jonge leventje afgesloten was.  Nog voordat hij ook maar iets gezegd had, was hij immers al bezig het voor zichzelf weer moeilijker te maken dan nodig was; was hij zich opnieuw aan het wentelen in gevoelens van eenzaamheid en onbegrip.  “Ik ben hier echt goed in geworden!” analyseerde hij zichzelf terwijl hij stil naar zijn halfleeg glas bier zat te staren. 
“Hé, jij gaat nu toch niet beginnen wenen, hé?”  ze zei het lachend, lief, bezorgd, vertrouwelijk.  Hij was er zelf verwonderd over, maar zonder een snik, zonder dat hij ook maar aan wenen dacht, hadden zijn ogen zich gevuld met tranen.  Tot zijn eigen verbazing voelde hij de tranen naar beneden rollen. 
“Vreemd, “ bedacht hij opnieuw: “Pas nu, pas nu het gedaan is, realiseer ik mij dat ik Brenda zal missen; dat ze meer voor mij betekend heeft dan ik tot dat moment ooit zou willen toegeven hebben.!“   Tot die laatste dag was Brenda voor hem immers gewoon het mooie, lieve meisje geweest dat hem over zijn verdriet voor Arlette had geholpen.   Echt ernstig had hij hun relatie nooit genomen: zij was immers nog steeds geen zestien! 
Ze streek met haar hand zacht over zijn gezicht en droogde de sporen die zijn tranen erop hadden achtergelaten weg met haar lippen. 
“Kom”, zei hij, “ik breng je naar huis.” 
 
Hoofdstuk 16.
“Aan de voet mijner hoogten woon ik.
Hoe hoog mijn toppen zijn?  Niemand zeide het mij nog.
Maar goed ken ik mijn dalen!”
(Nietzsche, Aldus sprak Zarathustra)
 

 

 

 
ÉLISEZ VOS MEILLEURS ARTISTES
 

ÉCOLE Á DISTANCE

ACADÉMIE DES BEAUX-ARTS
Sculpteur sur bois
Artiste Peintre
Artiste Dessinateur
Dessinateur de BéDé

ACADÉMIE DU CINÉMA ET DES MEDIAS
Producteur Ciné Télé
Réalisateur Cinéma
Réalisateur Télé
Directeur de Production
Assistant Réalisateur
Scénariste
Storyboardeur
Reporter d'images
Monteur
Réalisateur Vidéo

ACADÉMIE DE L'ÉCRITURE ET DE LA PHILOSOPHIE
Poète
Auteur de chansons
Romancier(ère)
Auteur de Polar
Auteur de Romance
Auteur des érotiques
Nouvelliste
Conteur
Dramaturge
Écrivain pour jeunes
Auteur d'autobiographie
Romancier Graphique
Philosophie

ACADEMIE DE MUSIQUE
Ecrire des chansons
L'art de chanter
Jouer à la Guitare
Jouer à la guitare Basse
Jouer au clavier
Jouer à la Batterie
Jouer à l'Harmonica
Jouer au Saxophone
Jouer aux Congas
Jouer au Djembé et au Ngoma

ACADEMIE DE DANSE
Hip Hop
Rock
Salsa
Danse Africaine
Rumba
Flamenco
Tango
Mambo
Merengue
Samba

ACADEMIE DES ARTS-MARTIAUX
SelfDefense et Arts-martiaux

 
 
 
 
 
CONTACT
   
Copyright © 2006, Wuacademia/Wuacademy, All Rights Reserved